2.3 Bij besluit van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 juni 2005 is het hele complex aan de Brederodelaan 54 (nr 529401) aangewezen als rijksmonument, met afzonderlijke aanwijzingsbesluiten ten aanzien van onderdelen van het complex, te weten voor het Carré met zijvleugel, theater, katholieke kapel en gebouw technische dienst (nr 525028), voor het mortuarium (nr 529427), voor de fabrieksschoorsteen (nr 529428) en voor drie waterpompen (nr 529429).
2.4 In de omschrijving van het hele complex (nr 529401) is - samengevat - het volgende opgenomen.
In 1848 heeft architect J.D. Zocher jr. het carré ontworpen en gebouwd: vier vleugels rondom een vierkante binnenplaats en een lange smalle gang tussen oost- en westvleugel, waarvan de westvleugel in één bouwlaag en de andere in twee bouwlagen.
Reeds in 1853 volgde een eerste uitbreiding onder leiding van architect A. van der Linden. Aansluitend op het carré van Zocher ontwierp en bouwde hij een grote zuid – en noordvleugel, die qua opzet en uitstraling aansloten op de statige classicistische stijl van Zocher. Deze nieuwe vleugels werden loodrecht op de bestaande noord- en zuidvleugel van het carré geplaatst en werden met elkaar verbonden door een smalle gang die over de binnenplaats van het hoofdgebouw liep. In 1856 heeft Van der Linden het hoofdgebouw uitgebreid met een katholieke kapel, in 1869 met een theater en in 1887 met een klokkenstoel in het middenpaviljoen.
In 1934 kwamen twee veelhoekige vleugels aan weerszijde van de façade tot stand.
Eind twintigste eeuw werd de in 1853 aangebouwde noordvleugel door brand verwoest.
In de ‘waardering’ in het aanwijzingsbesluit van het hele complex is onder meer het volgende vermeld.
Het complex heeft cultuurhistorische waarde (vanwege de visie op de psychiatrische behandeling en verpleging), architectuur- en bouwhistorische waarden (als eerste landschapspark van Zocher, met toepassing van het carrécorridorprincipe voor het hoofdgebouw en de chronologische aanpassingen door Van der Linden e.a.) en stedenbouwkundige- en ensemblewaarden (door de ligging in de duinen, als groot en buitenstedelijke ziekenhuis met bijgebouwen en tuinen, zelfonderhoudend en in functionele samenhang met de stadskernen Santpoort-Zuid en Bloemendaal-Duinlustpark).
2.5 In het (deel)besluit voor het hoofdgebouw (nr 525028) is samengevat het volgende opgenomen.
Het carré van Zocher is thans niet meer in zijn originele vorm aanwezig. Het meest authentiek is de vleugel aan de voorzijde. De zijvleugels (noord- en zuidzijde) van het carré worden grotendeels aan het zicht onttrokken door aanbouwen van diverse perioden. De achterzijde van het carré is deels gesloopt en deels ingrijpend verbouwd, waardoor het niet meer als zodanig herkenbaar is. Zeer prominent is de door van der Linden aangebouwde vleugel uit 1853. De binnenplaats van het carré wordt doorkruist door twee gangen die haaks op elkaar staan. Het binnenterrein wordt grotendeels gevuld door samengeklonterde uitbreidingen en aankappingen onder verschillende soorten daken en met verschillende soorten materialen.
Het gebouw heeft cultuurhistorische waarde (visie op psychiatrische behandeling en de daarmee samengaande bouwontwikkeling), architectuurhistorische waarde vanwege de carrévorm en het corridorstelsel en vanwege de esthetische kwaliteiten van met name de gevels van het carré, de zuidvleugel, het theater, de katholieke kapel, en het gebouw van de technische dienst met de hierin toegepaste ornamentiek, detaillering en bewaard gebleven interieurelementen; voorts heeft het ensemblewaarde en zeldzaamheidswaarde.
2.6 In het (deel)besluit voor de schoorsteen (nr 529428) is samengevat het volgende vermeld.
In 1919 is op het binnenterrein van het oude carré een vrijstaande 35 meter hoge bakstenen schoorsteen gebouwd ten behoeve van het ketelhuis van het ziekenhuis; deze is sinds 1972 buiten gebruik.
De schoorsteen heeft cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van de zelfredzaamheid in de energievoorziening van het ziekenhuis, bouwhistorische waarde vanwege de trapeziumvormige radiaalstenen, ensemble-waarde als functioneel onderdeel van de centrale energievoorziening en situering naast het ketelhuis op het binnenterrein van het carré en zeldzaamheidswaarde.
2.7 De aanvraag om monumentenvergunning is gedaan met het oog op het herontwikkelen van het hoofdgebouw tot appartementengebouw.
Blijkens het ontwerpbesluit van 10 juli 2007 voorziet de aanvraag in het terugbrengen van het historische hoofdgebouw in de geest van het oorspronkelijke ontwerp van Zocher en Van der Linden, waarbij de van oorsprong blinde zuid- en noordgevels worden geopend om nu wel een relatie met het omliggende parklandschap aan te gaan, de westvleugel weer met een van oorsprong lagere bouwmassa wordt gesloten en met het in materialisatie zichtbaar en leesbaar houden van 150 jaar gebruiksgeschiedenis en waarbij de zuidvleugel een nieuwe functie krijgt als ruïne in het onlosmakelijk met de beleving van het historische hoofdgebouw bedoelde landschapspark.
Het gaat daarbij om ingrijpende wijzigingen met vergaande bouwkundige ingrepen tot gevolg. In grote lijnen gaat het om:
- het transformeren van de bestaande zuidvleugel tot een ruïne die onderdeel uitmaakt van de parkaanleg;
- het slopen van diverse aanbouwen, waaronder de haakvormige uitbouwen aan de voorzijde, het ketelhuis en diverse andere kleinere aanbouwen aan de zijvleugels en op het binnenterrein;
- het slopen van restanten van de vleugel aan de achterzijde en het optrekken van een nieuwe achtervleugel van twee bouwlagen die het carré weer sluit; daarbij zullen de voormalige katholieke kapel en het theater/Musis Sacrum gehandhaafd blijven;
- het wijzigen van de gevels aan de buitenzijde van beide vleugels aan de zuid- en noordkant en het wijzigen van de gevels aan de binnenzijde van deze vleugels;
- het wijzigen van de interne structuur van de beide zijvleugels;
- het realiseren van een parkeergarage onder de binnenplaats van het carré.
Uit de bijbehorende tekening blijkt voorts dat de schoorsteen in het nieuwe plan niet meer voorkomt.
2.8 De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten, verder: RACM) heeft bij brief van 29 mei 2007 positief geadviseerd, behoudens ten aanzien van het grotendeels slopen van de zuidvleugel ten behoeve van de ruïnevariant waarover negatief wordt geadviseerd. Ten aanzien van de eerste tijdslaag van Zocher en de tweede tijdslaag van Van der Linden heeft de RACM geadviseerd dat deze tijdslagen uit oogpunt van monumentenzorg zoveel mogelijk gehandhaafd en herkenbaar te blijven. De ruïnevariant, waarin alleen de structuur van de zuidvleugel nog herkenbaar blijft, beschouwt de RACM vanuit het oogpunt van monumentenzorg als een stap te ver.
2.9 De gemeentelijke Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) heeft in haar vergadering van 2 april 2007 opgemerkt dat de ruïnevariant van de zuidvleugel geen optie is voor een monument dat in goede staat verkeert en voorts verwezen naar haar eerdere advies van 1 december 2003, waarin de CWM haar mening dat de zuidvleugel gehandhaafd dient te blijven heeft neergelegd. Daarbij heeft de CWM de volgende motivering gegeven. “Omdat bij de zuidvleugel de vormentaal van het hoofdgebouw is overgenomen is ook de architectonische waarde van de zuidvleugel groot en hoort bij het waardevolle ensemble. Verder wordt door de situering aan de rand van het gebied door de zuidvleugel geen belangrijk zicht ontnomen op het carré.”
2.10 Verweerder heeft bij het verlenen van de monumentenvergunning als uitgangspunt gekozen dat met een brede blik naar het totale gebied moet worden gekeken. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet uitsluitend naar het monumentenobject zelf moet worden gekeken maar naar het totale monumentale complex.
De bescherming van de zuidvleugel is in de visie van verweerder te beschouwen als een ‘vanwege-bescherming’, hetgeen betekent dat de zuidvleugel alleen beschermingswaardig is als onderdeel van het gehele gebouw. Voorts wijst verweerder erop dat in de ruïnevariant een duidelijk herkenbare structuur van de zuidvleugel overblijft, omdat zowel de footprint van de gehele zuidgevel als delen van de gevels zichtbaar blijven, waardoor de historische gelaagdheid en afleesbaarheid is gewaarborgd.
De schoorsteen verstoort in verweerders opvatting de stedenbouwkundige symmetrie van het Zochercarré. Omdat het ketelhuis waarnaast de schoorsteen staat zal worden gesloopt, zal de schoorsteen solitair komen te staan en daarmee zijn kracht verliezen. Verweerder stelt voorts dat de schoorsteen in verschijningsvorm weliswaar zeer monumentaal is, maar verder puur functioneel. Verweerder heeft zijn besluit genomen in afwijking van de adviezen van de RACM en de CWM en zich ter zake op het standpunt gesteld dat de RACM zichzelf te kort doet door slechts vanuit het oogpunt van monumentenzorg naar de zuidvleugel te kijken en niet het totaalplan te beoordelen, mede vanuit het oogpunt van het cultuurlandschap, en dat de adviezen van de CWM (te) summier zijn en ook hier geldt dat de CWM ten onrechte slechts de zuidvleugel heeft beoordeeld en niet het hele plan.
2.11 Eiseressen hebben aangevoerd dat de monumentenvergunning geen betrekking heeft en/of kan hebben op de zuidvleugel en op de schoorsteen. Zij hebben voor hun stelling gewezen op de aanvraag die alleen het monumentennummer 529401 vermeldt en betoogd dat daardoor de aanvraag en dientengevolge ook het besluit tot dit nummer is beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank wil de omstandigheid dat de aanvraag niet tevens de afzonderlijke nummers voor (het hoofdgebouw met) de zuidvleugel en de schoorsteen vermeldt, niet zeggen dat de vergunning niet ook voor deze onderdelen van het totale complex is verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de monumentenaanwijzing onder nummer 529401 het gehele PZ-terrein in ogenschouw is genomen, zowel het landschapspark als de vele, diverse gebouwen en dat daarbij de zuidvleugel en de schoorsteen met name zijn genoemd. Daaraan doet niet af dat deze (en andere) onderdelen nog eens afzonderlijk, onder vermelding van een eigen monumentennummer, zijn beschreven en beoordeeld. Voorts is ook uit de tot de aanvraag behorende tekeningen af te leiden dat de aanvraag zich uitstrekt tot de genoemde onderdelen. Hetgeen eiseressen hebben aangevoerd gaat derhalve niet op.
2.12 Verweerders stelling dat voor de zuidvleugel niet meer of anders dan een “vanwege-bescherming” moet worden aangenomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet houdbaar. Daarvoor is van belang dat bij de omschrijving van het hoofdgebouw, monumentennummer 525028, de zuidvleugel als apart onderdeel is omschreven en tevens als zodanig, met de andere samenstellende onderdelen, in de waardering is meegenomen.
2.13 Bij de beoordeling of een monumentenvergunning dient te worden verleend, dient verweerder het monumentenbelang af te wegen tegen andere daarbij rechtstreeks betrokken belangen, zoals in dit geval het belang van de projectontwikkelaar die het monument wil ontwikkelen tot een appartementengebouw. Op grond van artikel 16 van de Monumentenwet dient verweerder de aanvraag voor een monumentenvergunning ter advisering voor te leggen aan de RACM en op grond van verweerders Monumentenverordening aan de CWM.
2.14 De vergunning is verleend in afwijking van de adviezen van de RACM en de CWM. Aan verweerder kan niet de bevoegdheid worden ontzegd om van een advies af te wijken en - naar in het ontwerpbesluit is verwoord - een eigen afweging te maken. Indien zoals in het onderhavige geval verweerder echter een besluit neemt in afwijking van - ingevolge wettelijke bepalingen - uitgebrachte adviezen en het besluit niet tevens baseert op een tegenadvies, dienen aan de motivering van het besluit zware eisen te worden gesteld.
2.15 De rechtbank volgt verweerder in diens stelling dat de aanwijzing als rijksmonument er niet toe leidt dat geen enkele wijziging van een monument mogelijk is. In dit geval is het transformeren van de zuidvleugel tot een ruïne echter gelijk te stellen aan het afbreken van de zuidvleugel. Deze blijft immers niet meer dan “leesbaar”. Dat uit de ruïne nog kan worden afgelezen hoe de architectuur van Van der Linden is geweest en welke precieze plaats (footprint) de zuidvleugel aan het carré en in het landschap innam, doet er niet aan af dat feitelijk de zuidvleugel wordt afgebroken. Indien verweerder vergunning verleent voor de afbraak van (een deel van een) monument dient verweerder aannemelijk te maken dat deze afbraak, gelet op de betrokken belangen, noodzakelijk is.
2.16 Verweerder heeft naar de rechtbank begrijpt uit de verschillende monumentale waarden die bij dit veelomvattende monumentencomplex een rol spelen - zoals de cultuurhistorie van de indertijd gangbare opvatting van behandeling en verpleging van psychiatrische patiënten in instellingen, de opzet van een in vele opzichten zelfvoorzienende organisatie, het architectonische uitgangspunt van een landschapspark met een weloverwogen ligging van de gebouwen daarin, en de verschillende bouwlagen die een uitdrukking vormen van opeenvolgende architectonische opvattingen - voorrang gegeven aan de oorspronkelijke opzet van architect Zocher en dus voor het landschapspark, met daarin - onder meer - het losstaande carrévormige hoofdgebouw. De keuze voor het tot zijn recht laten komen van het landschapspark is voor verweerder leidend geweest bij het verlenen van de monumentenvergunning die afbraak van de zuidvleugel mogelijk maakt. Andere reden voor afbraak van de zuidvleugel blijken niet uit het bestreden besluit. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat het doorvoeren van deze keuze noodzakelijkerwijs meebrengt dat de zuidvleugel moet worden afgebroken en dat het herstel van het landschapspark uitsluitend mogelijk is als de zuidvleugel wordt teruggebracht tot een ruïne. Daarbij is van belang dat de zuidvleugel - naar uit de stukken blijkt en ook ter zitting als vaststaand gegeven naar voren is gekomen - in goede staat verkeert. Nu het hier om afbraak van (een deel van een) monument gaat waarover de adviesorganen negatief hebben geadviseerd, beantwoordt de motivering van het bestreden besluit niet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld.
2.17 Ten aanzien van de schoorsteen acht de rechtbank de stelling aannemelijk dat de adviesorganen, hoewel zij de sloop ervan niet expliciet vermelden, daarvan wel op de hoogte waren, aangezien de schoorsteen onbetwist onderdeel van het hoofdgebouw uitmaakt en op de bij de aanvraag behorende tekeningen de schoorsteen niet is ingetekend. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de adviezen zich impliciet ook tot de schoorsteen uitstrekken. Aangezien de adviezen zich niet uitlaten over het afbreken van de schoorsteen, leveren deze adviezen geen bijdrage aan de motivering van de vergunningverlening op dit punt.
2.18 Verweerder heeft ter motivering van de sloop van de schoorsteen verwezen naar hetgeen de vergunninghouder daarvoor heeft aangegeven en als argumenten aangegeven dat de schoorsteen door de asymmetrische plaatsing (in de binnentuin) de stedenbouwkundige symmetrie van het Zochercarré verstoort en door de sloop van het - nieuwe, niet het oorspronkelijk erbij behorende - ketelhuis solitair komt te staan en daarmee zijn kracht verliest. Ook hier geldt dat dit argument niet toereikend is om aan te nemen dat de sloop van de schoorsteen onvermijdelijk of noodzakelijk is. Daarbij is van belang dat de schoorsteen op zichzelf als monument beschermingswaardig is, zowel op grond van zijn bouwhistorische waarde, als ook als functioneel onderdeel van de centrale energievoorziening. Verweerders argument dat ‘de schoorsteen niet onlosmakelijk verbonden is met de ontwikkeling(sgeschiedenis) van de psychiatrie’ strookt niet met het gegeven dat het hele complex, inclusief schoorsteen, van waarde is in verband met de voorziening door het ziekenhuis in haar eigen energiebehoefte. In de aanwijzing als monument is de zelfvoorzienendheid van het ziekenhuis als afzonderlijke monumentale waarde aangeduid. De schoorsteen, die is gebouwd met het oog op de eigen energievoorziening door het ziekenhuis, vormt daarvan een uitdrukking. Het argument dat de schoorsteen moet worden verwijderd in verband met de aanleg van de ondergrondse parkeergarage in de binnentuin, heeft verweerder onvoldoende met feiten onderbouwd. Aan de mogelijkheid om in plaats van sloop de schoorsteen, zo nodig op een andere plaats, te behouden heeft verweerder geen aandacht besteed. Ook voor wat betreft de schoorsteen geldt derhalve dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat gelet op de betrokken belangen het afbreken van de schoorsteen noodzakelijk is.
2.19 De beroepsgrond dat op de geuite twijfels ten aanzien van het behoud van de interne structuur niet is ingegaan, treft geen doel. De twijfels zijn onvoldoende onderbouwd en onweersproken heeft verweerder gesteld dat van de interne structuur voldoende elementen blijven bestaan. Zo blijft de kenmerkende verdiepingshoogte gehandhaafd en de gangenstructuur intact. De gangenstructuur, inclusief de dwarsgang van Van der Linden, wordt grotendeels weer als interne verkeersstructuur hersteld.
2.20 Gelet op het voorgaande kan een onderzoek ter plaatse, waar door verweerder om is verzocht, achterwege blijven omdat dit redelijkerwijs geen bijdrage kan leveren aan de beoordeling van de zaak.
2.21 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het besluit voor wat betreft de sloop van de zuidvleugel en de schoorsteen onvoldoende gemotiveerd en derhalve in strijd met artikel 3:46 Awb. De beroepen zijn derhalve gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. Voor het overige blijft de monumentenvergunning derhalve in stand.
2.22 Er zijn voorts termen voor een proceskostenveroordeling van verweerder. Daarvoor komen in aanmerking de kosten van rechtsbijstand van eiseressen onder 2 en onder 3. Voor eiseressen onder 2 en 3 voor het opstellen van het beroepschrift 1 punt. Voor het verschijnen ter zitting, waarbij eiseressen onder 2 en 3 door dezelfde gemachtigde zijn vertegenwoordigd, tezamen 1 punt, zodat aan eiseressen onder 2 en 3 ieder afzonderlijk 1,5 punt wordt toegekend.