ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6988

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
142688 / HA ZA 08-119
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een kredietovereenkomst en aandelenoverdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en Allcon Drill B.V. c.s. De zaak betreft een vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van EUR 60.097,05, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die Allcon Drill B.V. met de ABN AMRO Bank had gesloten. [eiser] had zich in privé hoofdelijk verbonden voor de schuld van Allcon Drill aan de bank. De rechtbank oordeelde dat de kredietovereenkomst moet worden opgevat als een overeenkomst van borgtocht, waardoor [eiser] een regresvordering heeft op Allcon Drill voor het bedrag dat hij aan de bank heeft betaald. De rechtbank wees de vordering van [eiser] toe, maar verwierp het verweer van Allcon Drill dat er geen sprake was van een borgtocht.

Daarnaast was er een geschil over de aansprakelijkheid van de bestuurders van HMS Beheer, [gedaagde 5] en [gedaagde 6]. [eiser] stelde dat zij als bestuurders aansprakelijk waren voor het niet nakomen van de verplichtingen van Allcon Drill. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende feiten waren gesteld om bestuurdersaansprakelijkheid aan te nemen. De vordering van [eiser] tegen deze bestuurders werd afgewezen.

In reconventie vorderden Allcon Drill B.V. c.s. betaling van een bedrag van EUR 57.249,36 van [eiser], maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Allcon Drill B.V. c.s. niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank veroordeelde Allcon Drill, LB Beheer en RS Beheer hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van het toegewezen bedrag, evenals de proceskosten. De vordering van HMS Beheer op [eiser] werd afgewezen, omdat deze niet verder behandeld hoefde te worden na de beslissing in conventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 142688 / HA ZA 08-119
Vonnis van 8 juli 2009
in de zaak van
[Eiser],
wonende te Haarlem,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. drs. A.J.P. Liefting,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALLCON DRILL B.V.,
gevestigd te Haarlem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HMS BEHEER B.V.,
gevestigd te Haarlem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIONEL BERREVOETS BEHEER B.V.,
gevestigd te Haarlem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RICHARD SUERINK BEHEER B.V.,
gevestigd te Haarlem,
5. [Gedaagde 5],
wonende te Velserbroek, gemeente Velsen,
6. [Gedaagde 6],
wonende te Haarlem,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.M. Verbrugge.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser], Allcon Drill, HMS Beheer, LB Beheer, RS Beheer, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] genoemd worden. Gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie zullen tezamen Allcon Drill B.V. c.s. worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 mei 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 27 augustus 2008
- de conclusie na comparitie van Allcon Drill B.V. c.s.
- de antwoordconclusie na comparitie van [eiser]
- de akte uitlating van Allcon Drill B.V. c.s.
- het verkorte proces-verbaal van het op 16 maart 2009 gehouden pleidooi.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser], [gedaagde 5] en [gedaagde 6] waren sinds juli 1996 elk zelfstandig bevoegd bestuurder van HMS Beheer, die op haar beurt vanaf 18 november 1999 bestuurder en enig aandeelhouder was van Allcon Drill, een betonboringsdivisie. [eiser], LB Beheer en RS Beheer hielden elk 1/3 van de aandelen in HMS Beheer. [gedaagde 5] is enig aandeelhouder en bestuurder van LB Beheer, [gedaagde 6] van RS Beheer.
2.2. In maart 2004 heeft Allcon Drill een kredietovereenkomst gesloten met de ABN AMRO Bank (verder te noemen: “de bank”) ten behoeve van de bedrijfsfinanciering tot een maximum bedrag van EUR 100.000,-. [eiser], destijds algemeen manager van Allcon Drill, heeft zich daarbij in privé hoofdelijk verbonden.
2.3. Begin 2006 verslechterde de samenwerking tussen enerzijds [eiser] en anderzijds [gedaagde 5] en [gedaagde 6]. Partijen zijn op zoek gegaan naar een mogelijkheid om uit elkaar te gaan.
2.4. Bij brief van 19 april 2006 hebben [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan [eiser] drie mogelijkheden voorgelegd om aan het conflict een einde te maken. Bij de bespreking van de drie voorgestelde mogelijkheden op 20 april 2006 is gezamenlijk gekozen voor het volgende:
“ [eiser] draagt zijn aandelen HMS beheer B.V. over aan Richard Suerink Beheer B.V. en Lionel Berrevoets Beheer B.V. met alle onderliggende werkmaatschappijen en/of deelnemingen en schulden voor de prijs van € 75.000,-. Uiteraard geldt hiervoor het voorbehoud van boekenonderzoek.”
2.5. Op 30 juni 2006 heeft [eiser], zoals overeengekomen, zijn aandelen in HMS Beheer aan LB Beheer en RS Beheer verkocht en overgedragen. In de transportakte is ondermeer opgenomen:
“Artikel 3: Overgang baten en lasten
1. (…)
2. Alle sedert heden aan de verkochte aandelen verbonden baten en lasten zijn ten bate respectievelijk schade van de koper.”
2.6. Op 30 november 2006 heeft de bank de kredietovereenkomst opgezegd. Op 14 mei 2007 heeft de bank zowel [eiser] als Allcon Drill voor de rechtbank te Haarlem gedagvaard. Bij vonnis van 4 juli 2007 heeft de rechtbank toegewezen de vordering van de bank [eiser] en Allcon Drill hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van EUR 54.817,62 vermeerderd met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 1 april 2007. [eiser] heeft vervolgens de bank volledig betaald.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. Allcon Drill B.V. c.s. hoofdelijk zal veroordelen, des de één betalende, de ander voor zover betaald is zal zijn gekweten, tegen finale kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 60.097,05, althans LB Beheer en RS Beheer zal veroordelen aan [eiser] te betalen ieder een gelijke deel, derhalve ieder EUR 30.048,52, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juni 2007 tot de dag der algehele betaling;
2. HMS Beheer zal veroordelen tegen finale kwijting aan [eiser] te betalen aan achterstallig salaris, vakantiegeld en wettelijke verhoging daarover, een bedrag van EUR 38.268,92 bruto minus het leasebedrag ad EUR 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 34.797,08 vanaf 28 juli 2006 en de wettelijke rente over EUR 3.471,84 (inclusief wettelijke verhoging) vanaf 2 januari 2008, in beide gevallen tot de dag der algehele betaling;
3. Allcon Drill B.V. c.s. zal veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief de beslagkosten.
3.2. Allcon Drill B.V. c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. Allcon Drill, LB Beheer, RS Beheer en HMS Beheer vorderen dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser] zal veroordelen tegen finale kwijting aan Allcon Drill te voldoen een bedrag van EUR 57.249,36, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 30 juni 2006 tot de dag der algehele voldoening;
2. [eiser] zal veroordelen tegen finale kwijting aan LB Beheer en RS Beheer, waarbij voor zover aan de een is betaald, betaling aan de ander zal zijn gekweten, te voldoen een bedrag ter hoogte van de in conventie te bepalen regresvordering, dan wel een bedrag van EUR 59.267,47 te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 30 juni 2006 tot de dag der algehele voldoening;
3. [eiser] zal veroordelen tegen finale kwijting aan HMS Beheer te voldoen een bedrag van EUR 4.105,48 te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente vanaf 30 juni 2006 tot de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van [eiser] in de kosten.
4.2. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in conventie
Ten aanzien van Allcon Drill
5.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de onderhavige kredietovereenkomst is op te vatten als een overeenkomst van borgtocht. Krachtens artikel 7:866 lid 1 in verbinding met artikel 6:10 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft [eiser] een vordering op Allcon Drill tot een hoogte van het door de bank op hem verhaalde bedrag, zijnde EUR 60.097,05.
5.2. Allcon Drill stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een borgtocht, omdat de schuld aan de bank [eiser] persoonlijk aangaat; hij heeft immers zijn persoonlijke vordering op Allcon Drill achtergesteld jegens de vordering van de bank. Voorts betwist zij de hoogte van de regresvordering: [eiser] heeft als bestuurder van Allcon Drill in strijd met de achterstelling zijn vordering op Allcon Drill voldaan voordat de schuld aan de bank was afgelost en heeft ook overigens gelden onttrokken aan Allcon Drill. Ten slotte merkt zij op dat de vordering nooit hoger kan zijn dan [eiser] aan de bank heeft voldaan.
5.3. Vaststaat dat [eiser] zich jegens de bank niet aansprakelijk heeft gesteld voor een eigen schuld; hoofdschuldenaar bij de kredietovereenkomst met de bank is Allcon Drill en gesteld noch gebleken is dat [eiser] zich bij de bank heeft gepresenteerd als partij met interne draagplicht . [eiser] is aldus een borgtocht aangegaan. Het feit dat Allcon Drill en de bank zijn overeengekomen dat de vordering van [eiser] op Allcon Drill achtergesteld was ten opzichte van de kredietovereenkomst, doet daaraan niet af; dit maakt immers niet dat hem de schuld in de interne verhouding tussen de bank en Allcon Drill rechtstreeks aangaat. [eiser] heeft krachtens artikel 6:10 BW voor het gehele bedrag dat hij aan hoofdsom, rente en kosten aan de bank heeft moeten voldoen een vordering op Allcon Drill. In zoverre zal de vordering daarom worden toegewezen. Het verweer dat de kosten van de notaris niet kunnen worden toegewezen, slaagt: deze kosten betreffen [eiser] persoonlijk (art. 7:866 lid 2 BW). Dat de overige bijkomende kosten door [eiser] voorkomen hadden kunnen worden en de regresvordering daarom in zoverre niet zou kunnen worden toegewezen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, gelet op het feit dat de bank eerst maanden na [eiser]’ vertrek het krediet heeft opgezegd.
5.4. Allcon Drill c.s. heeft niet (gemotiveerd) weersproken de stelling van [eiser] dat zijn (“achtergestelde”) vordering is ingelost als onderdeel van de ontvlechtingsafspraken, op een moment dat de bank het krediet nog niet had opgezegd en een dergelijke opzegging evenmin in het verschiet lag. Het beroep op verrekening wordt daarom verworpen. Ten aanzien van de stelling dat hij gelden heeft onttrokken die verrekend dienen te worden heeft [eiser] het niet voldoende weersproken verweer gevoerd dat het gaat om gelden die zijn gebruikt om overuren van de werknemers te betalen. Ook dat beroep op verrekening wordt daarom op grond van artikel 6:136 BW gepasseerd.
Ten aanzien van LB Beheer en RS Beheer
5.5. Overeengekomen is dat [eiser] al zijn aandelen in HMS beheer B.V. met alle onderliggende werkmaatschappijen en/of deelnemingen en schulden voor de prijs van EUR 75.000,- overdraagt aan RS Beheer en LB Beheer. Artikel 3 lid 2 van de transportakte moet in die zin worden gelezen. LB Beheer en RS Beheer hebben nagelaten de schuld van Allcon Drill aan de bank te voldoen, hetgeen strijd oplevert met de tussen partijen gesloten overeenkomst. LB Beheer en RS Beheer zijn daarom toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst, aldus [eiser].
LB Beheer en RS Beheer zijn daarentegen van mening dat de aangehaalde bepaling uit de transportakte ziet op de aan de aandelen verbonden baten en lasten, zoals dividendverplichtingen.
5.6. Partijen verschillen van mening over de lezing van artikel 3 lid 2 van de transportakte. De uitleg van voornoemde bepaling dient te geschieden aan de hand van de zogenaamde ‘Haviltex-maatstaf’ (NJ 1981, 635). De vraag hoe de verhouding van partijen in een schriftelijk contract is geregeld, kan niet louter worden beantwoord op grond van een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Of onder de“aan de verkochte aandelen verbonden (…) lasten” ook de schuld van Allcon Drill aan de bank moet worden verstaan, is mede afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en van hetgeen zij wat dat betreft redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Van belang is dat in de akte is opgenomen dat partijen overeenstemming hebben bereikt omtrent de verkoop van de aandelen; tussen partijen is niet in geding dat zij daarbij hebben gekozen voor de derde optie die [gedaagde 5] namens HMS beheer aan [eiser] had voorgelegd, zoals hierboven opgenomen onder 2.4. Tegen die achtergrond dient de akte dan ook te worden gelezen: als de vastlegging van de overeenkomst die partijen hadden gesloten om afscheid van elkaar te nemen, waarbij [eiser] zijn aandelen verkocht met inbegrip van alle onderliggende werkmaatschappijen en/of deelnemingen en schulden. [eiser] heeft ter comparitie onweersproken gesteld dat het daarbij ging om een totaalpakket. Onder deze omstandigheden mocht [eiser] redelijkerwijs verwachten dat hij na het sluiten van de overeenkomst niet zou worden aangesproken voor een schuld uit een van de werkmaatschappijen en mocht hij de betreffende bepaling in die zin lezen. Van belang is daarbij voorts dat de ontvlechtingopties waarover partijen hebben gesproken alle door [gedaagde 5], meester in de rechten, aan [eiser] zijn voorgelegd; indien [gedaagde 5] hieraan een andere betekenis had willen geven, had van hem mogen worden verwacht dat hij dat duidelijk tot uitdrukking had gebracht.
Door [eiser] nadien in weerwil van de gesloten overeenkomst aan te laten spreken voor de schuld van Allcon Drill BV zijn LB Beheer en RS Beheer toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst. [eiser]’ vordering zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van verzuim voorafgaand aan de dagvaarding; gesteld noch gebleken is dat [eiser] LB Beheer en/of RS Beheer heeft aangesproken op hun vermeende wanprestatie en hun daarbij een termijn voor nakoming heeft gesteld, dan wel dat anderszins het verzuim is ingetreden. Aanmaningen door de bank aan het adres van Allcon Drill BV zijn daartoe uiteraard ontoereikend. Om die reden is de gevorderde rente eerst toewijsbaar vanaf de datum der dagvaarding.
Ten aanzien van HMS Beheer, [gedaagde 5] en [gedaagde 6]
5.7. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de handelwijze van [gedaagde 5] en [gedaagde 6], al dan niet via hun beheer B.V.’s strijd oplevert met artikel 2:9 BW en voor [gedaagde 5] en [gedaagde 6] als bestuurders van HMS Beheer strijd met artikel 2:11 BW. Zij hebben het door hun moedwillig mismanagement zover laten komen dat Allcon Drill de schuld aan de bank niet heeft betaald, met als gevolg dat de bank zich op [eiser] heeft verhaald.
5.8. HMS Beheer, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] hebben hiertegen aangevoerd dat onvoldoende is gesteld om bestuurdersaansprakelijkheid aan te nemen.
5.9. Artikel 2:9 BW betreft, anders dan [eiser] kennelijk betoogt, slechts de interne aansprakelijkheid van bestuurders jegens de vennootschap, dan wel jegens dier aandeelhouders (NJ 2009, 21). Aan [eiser] als crediteur van Allcon Drill komt geen vordering uit onrechtmatige daad toe die is gebaseerd op genoemd artikel; in zoverre zal zijn vordering daarom worden afgewezen. Ten aanzien van de eventuele externe aansprakelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 5] en/of [gedaagde 6] al dan niet via hun respectieve beheer-BV als (indirect) bestuurder een verplichting zijn aangegaan namens de vennootschap terwijl zij wisten of redelijkerwijs behoorden te begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor ten gevolge van de wanprestatie door [eiser] te lijden schade; evenmin is gesteld dat de gestelde tekortkoming in de nakoming ten tijde van het aangaan van de verplichting voorzienbaar was. Onvoldoende gemotiveerd is voorts de stelling dat [gedaagde 5] en [gedaagde 6] “[eiser] erin hebben laten lopen”. Weliswaar kan sprake zijn van externe aansprakelijkheid indien de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een eerder aangegane verplichting niet nakomt en daardoor aan een derde schade berokkent, maar in dat geval hangt het van de omstandigheden van het geval af of het aan de (indirect) bestuurder te maken verwijt voldoende ernstig is om hem daarvoor persoonlijk aansprakelijk te houden. Daartoe heeft [eiser] onvoldoende gesteld. De vorderingen tegen [gedaagde 5] en [gedaagde 6] en daarmee ook de vordering tegen HMS Beheer zullen daarom worden afgewezen.
Dat [eiser] schade heeft geleden staat daarenboven nog geenszins vast, nu zijn vorderingen op Allcon Drill, LB Beheer en RS Beheer zullen worden toegewezen en niet op voorhand al duidelijk is dat zij geen verhaal zullen bieden.
Ten aanzien van HMS Beheer voorts
5.10. [eiser] was naast aandeelhouder in HMS Beheer ook bij HMS Beheer als directeur in dienst. Deze dienstbetrekking is op 1 juli 2006 met wederzijds goedvinden beëindigd. [eiser] stelt dat hij op grond van deze dienstbetrekking nog salaris over mei en juni 2006 tegoed heeft van HMS Beheer, alsmede vakantiegeld vanaf 2001 tot en met 30 juni 2006, met daarover de wettelijke verhoging van 50%. [eiser] is aan HMS Beheer nog een leasetermijn, voor zijn auto, van EUR 400,00 verschuldigd; dit bedrag heeft [eiser] met zijn vordering verrekend.
5.11. HMS Beheer erkent dat zij het salaris over de maand mei 2006 nog niet heeft uitgekeerd. Het salaris over de maand juni 2006 is eind juni 2006 aan [eiser] overgemaakt. Met betrekking tot het vakantiegeld beroept HMS Beheer zich op verjaring. Op 13 juli 2006 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op de vakantiegelden; op dat moment waren aanspraken op vakantiegelden tot en met 31 mei 2004 geheel verjaard. HMS Beheer heeft naar eigen zeggen nog een vordering op [eiser] van EUR 4.105,48 ter zake de door [eiser] in privé overgenomen auto’s die verrekend zou moeten worden voor zover deze vordering van [eiser] zou slagen.
5.12. Nu HMS Beheer heeft erkend het salaris over de maand mei 2006 nog niet te hebben uitbetaald ligt het bedrag van EUR 4.822,80 bruto voor toewijzing gereed. Voor wat betreft het salaris over de maand juni 2006 heeft HMS Beheer middels de overlegging van het rekeningafschrift van 28 juni 2006 aangetoond dat [eiser] salaris heeft opgenomen van de bankrekening met nummer 38.44.50.965. [eiser] heeft dit niet weersproken, zodat in zoverre zijn vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft bij pleidooi te kennen gegeven twee- of driemaal salaris voor zichzelf te hebben opgenomen. [eiser] had dit ook over de maand mei 2006 kunnen doen. Door dit in die maand na te laten, terwijl hij meermalen wel zelf voor zijn salaris heeft gezorgd, kan het beroep op de wettelijke verhoging van 50% over het onbetaald gelaten salaris over de maand mei 2006 niet slagen.
5.13. Met betrekking tot de vakantiegelden oordeelt de rechtbank dat deze aanspraak niet is verjaard. Tussen partijen is niet in geschil dat zij in 2001 zijn overeengekomen dat het vakantiegeld gereserveerd zou worden wegens de financiële situatie van HMS Beheer. Met het maken van deze afspraak heeft [eiser] zijn recht op vakantiegelden niet prijsgegeven maar heeft hij de opeisbaarheid uitgesteld. Elke salarisafrekening vermeldde het gecumuleerde totaal van nog niet uitgekeerde vakantiegelden. Onder deze omstandigheden is de verjaringstermijn niet eerder gaan lopen dan ten tijde van het uiteen gaan van partijen. De vordering zal daarom in zoverre worden toegewezen. Deze afspraak heeft echter uiteraard wel tot gevolg dat [eiser] geen aanspraak toekomt op de wettelijke verhoging van 50%, aangezien de werkgever niet in gebreke is geweest met de betalingen van de vakantiegelden.
5.14. [eiser] heeft aangevoerd dat de leaseauto met kenteken 70-RK-XF van het merk Chevrolet door zijn vrouw werd gereden. Deze auto heeft [eiser] op 30 juni 2006 ingeleverd. De andere leaseauto met kenteken 44-PD-BH van het merk Mitsubishi, waarin [eiser] zelf heeft gereden heeft hij op 31 juli 2006 ingeleverd. HMS Beheer heeft niet betwist dat deze auto’s door [eiser] op deze data zijn ingeleverd. Uit het door HMS Beheer overgelegde overzicht van de leasemaatschappij van 1 december 2006 blijkt dat de maandelijkse kosten voor alle op naam van HMS Beheer staande leaseauto’s EUR 4.105,48 bedraagt. Doordat [eiser] de auto met kenteken 44-PD-BH een maand te laat heeft ingeleverd dient een leasetermijn van EUR 959,47 inclusief BTW te worden verrekend.
5.15. Gelet op het hiervoor overwogene zal HMS Beheer worden veroordeeld een bedrag van EUR 20.689,81 bruto (salaris mei 2006 + vakantiegelden) minus EUR 959,47 netto (leasetermijn auto met kenteken 44-PD-BH) aan [eiser] te betalen.
Beslagkosten
5.16. [eiser] vordert Allcon Drill B.V. c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar voor de kosten van het beslag ten laste van Allcon Drill, LB Beheer, RS Beheer en HMS Beheer. De beslagkosten worden begroot op EUR 3.230,34 voor verschotten en EUR 1.788,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x EUR 894,00).
5.17. Allcon Drill, LB Beheer, RS Beheer en HMS Beheer zullen als grotendeels in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld; [gedaagde 5] en [gedaagde 6] worden geacht geen afzonderlijke kosten te hebben gemaakt. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,44
- vast recht 2.057,00
- salaris advocaat 4.023,00 (4,5 punten x € 894,00)
Totaal € 6.165,44
in reconventie
Allcon Drill
5.18. [eiser] is als bestuurder op 9 maart 2004 een overeenkomst met de bank aangegaan, met een looptijd van 3 jaar. De achtergestelde lening van [eiser] aan Allcon Drill heeft [eiser] als bestuurder van Allcon Drill aan zichzelf voldaan. Dit bedrag dient in mindering te strekken op de eventuele regresvordering van [eiser], aldus Allcon Drill. Voor zover er sprake is van een regresvordering dient er ook nog een bedrag van EUR 25.335,36 aan privé-onttrekkingen, van [eiser] uit Allcon Drill, op de regresvordering in mindering te worden gebracht.
5.19. Om dezelfde reden dat het beroep op verrekening in conventie niet slaagt, hierboven opgenomen in 5.4, wijst de rechtbank de vordering van Allcon Drill ten aanzien van de achtergestelde lening af.
5.20. Het opgenomen bedrag van EUR 25.335,36 beslaat volgens [eiser] opnames ten behoeve van het uitbetalen van overuren aan personeelsleden, alsmede het voldoen van benzinebonnen en leveranciers. Ook heeft [eiser] twee- of driemaal zijn salaris van de betreffende rekening opgenomen.
Naast [eiser] is de betaalpas ook door [gedaagde 5] en [gedaagde 6] gebruikt. Het is voor [eiser] niet duidelijk wie welke gelden van de rekening heeft opgenomen.
5.21. De rechtbank is van oordeel dat Allcon Drill haar stelling dat de opnames zonder rechtsgrond zijn verricht onvoldoende heeft onderbouwd, gezien de gemotiveerde betwisting door [eiser] betreffende de bestemming van de gelden. Het gevorderde bedrag van EUR 25.335,36 zal daarom eveneens worden afgewezen.
LB Beheer en RS Beheer
5.22. LB Beheer en RS Beheer leggen aan hun vordering ten grondslag dat sprake is van wanprestatie aan de zijde van [eiser] dan wel dat zij schade hebben geleden als gevolg van dwaling . LB Beheer en RS Beheer hebben aan [eiser] een bedrag van EUR 75.000,- betaald voor zijn aandelen in HMS Beheer onder het voorbehoud van boekenonderzoek. Achteraf is gebleken dat de aandelen aanzienlijk minder waard waren dan EUR 75.000,-. [eiser] had LB Beheer en RS Beheer moeten inlichten over de door hem gesloten lening bij de bank. Door niet aan deze mededelingsverplichting te voldoen hebben LB Beheer en RS Beheer schade geleden ten bedrage van de hoogte van de regresvordering.
5.23. [eiser] voert aan dat de aandelenprijs van EUR 75.000,- tot stand is gekomen door onderhandelingen; hij betwist dat de waarde van de aandelen lager was. Tijdens de totstandkoming van de aandelenoverdracht hadden LB Beheer en RS Beheer de beschikking over de boekhouding over 2005 en het eerste gedeelte van 2006. Uit de jaarstukken blijkt dat er een schuld aan de bank bestond, LB Beheer en RS Beheer waren aldus op de hoogte van het krediet bij de bank; ook overigens hadden zij ervan op de hoogte kunnen zijn, gelet op de functie die hun bestuurders binnen HMS Beheer, de bestuurder van Allcon Drill, hadden. Niet valt in te zien op welke grondslag LB Beheer en RS Beheer schade kunnen claimen op grond van de aandelentransactie; er is geen sprake van dwaling of wanprestatie.
5.24. Partijen twisten over de vraag of [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens LB Beheer en RS Beheer door in de onderhandelingen niet uitdrukkelijk over het krediet bij de bank te spreken. Vaststaat dat er door LB Beheer en RS Beheer geen boekenonderzoek is uitgevoerd, terwijl zij bij de overeenkomst wel een voorbehoud van boekenonderzoek hadden gemaakt. LB Beheer en RS Beheer hebben de stelling van [eiser] dat het krediet bij de bank eenvoudig uit de jaarstukken bleek, onweersproken gelaten. Dat geldt evenzeer voor [eiser]’ stelling dat de bestuurders/aandeelhouders van LB Beheer en RS Beheer door hun middellijk bestuurderschap (namelijk via HMS Beheer) van Allcon Drill op de hoogte hadden kunnen zijn van het krediet. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [eiser] schadeplichtig is doordat hij de lening niet ter sprake heeft gebracht, nog daargelaten de vraag of LB Beheer en RS Beheer überhaupt daarvan schade hebben geleden. De vorderingen van LB Beheer en RS Beheer op [eiser] zullen daarom worden afgewezen.
HMS Beheer
5.25. Gelet op hetgeen in conventie onder 5.14. en 5.15. is overwogen en beslist, behoeft de vordering van HMS Beheer op [eiser] in reconventie verder geen behandeling.
Conclusie
5.26. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van Allcon Drill B.V. c.s. zullen worden afgewezen.
5.27. Allcon Drill B.V. c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat 2.842,00 (4,5 punten x factor 0,5 x € 1.421,00)
Totaal € 2.842,00
6. De beslissing
De rechtbank
In conventie
6.1. veroordeelt Allcon Drill, LB Beheer en RS Beheer hoofdelijk, des de een betalende, de ander voor zover betaald is, zal zijn gekweten, om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 59.267,47 (negenenvijftigduizendtweehonderdenzevenenzestig euro en zevenenveertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag van EUR 59.267,47, ten aanzien van Allcon Drill vanaf 25 juni 2007 tot de dag van volledige betaling en ten aanzien van LB Beheer en RS Beheer vanaf 9 januari 2008 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt HMS Beheer om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 20.689,81 (twintigduizendzeshonderdnegenentachtig euro en eenentachtig eurocent) bruto minus EUR 959,47 (negenhonderdnegenenvijftig euro en zevenenveertig eurocent) netto vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van EUR 18.375,25 vanaf 28 juli 2006 en de wettelijke rente over EUR 2.314,56 vanaf 2 januari 2008 tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt Allcon Drill, LB Beheer, RS Beheer en HMS Beheer hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn gekweten, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 5.018,34,
6.4. veroordeelt Allcon Drill, LB Beheer, RS Beheer en HMS Beheer in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 6.165,44,
6.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
6.7. wijst de vorderingen af,
6.8. veroordeelt Allcon Drill, LB Beheer, RS Beheer en HMS Beheer hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 2.842,00,
6.9. verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, mr. A.J. Wolfs en mr. D. Sluis in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.?