RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/750071-09 en 15/761237-07 (TUL)
Uitspraakdatum: 6 oktober 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, te Zeist.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2009 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas (merk Prada) en/of meerdere, althans één, bankpas(sen) en/of een rijbewijs (op naam van [slachtoffer]) en/of een armband en/of een telefoon (merk Samsung) en/of geld en/of (een) autosleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes mededader(s) (onverhoeds) (met kracht) aan voornoemde tas -die om de schouder van voornoemde [slachtoffer] hing- heeft/hebben getrokken en/of gerukt, waardoor en/of waarbij voornoemde [slachtoffer] op de grond viel (tengevolge waarvan die [slachtoffer] met haar hoofd tegen een paaltje is geklapt/gebotst en een blauwe plek bij haar kaak en/of een bloeduitstorting op haar hoofd en/of een rode plek op haar linkerheup en/of pijn heeft bekomen);
2.
hij in de periode van 24 maart 2009 tot en met 14 mei 2009, althans in de periode van 24 maart 2009 tot en met 09 april 2009 te Haarlem, als jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, terwijl hij als leerling aan een school, te weten het [college] was ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school (en/of de crisisopvang [crisisopvang]) geregeld te bezoeken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en gevorderd dat aan verdachte ter zake een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van negen maanden zal worden opgelegd onder de voorwaarden zoals voorgesteld in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en met een vervangende jeugddetentie voor de duur van negen maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen waarvan 34 dagen voorwaardelijk onder aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering en de Brijderstichting, met toepassing van de maatregel hulp en steun. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 739,28 met bepaling dat deze hoofdelijk zal worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat in de zaak met parketnummer 15/761237-07, waarin ten uitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf is gevorderd, de proeftijd zal worden verlengd met één jaar en dat de opgelegde bijzondere voorwaarden zullen vervallen.
4.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank, nu verdachte een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering is, zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door aangeefster
[slachtoffer] d.d. 15 april 2009 (dossierparagraaf 18);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte
[medeverdachte] d.d. 16 juni 2009 (dossierparagraaf 26).
Ten aanzien van feit 2:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de leerplichtambtenaar [leerplichtambtenaar] d.d. 17 juni 2009.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat
1.
hij op 14 april 2009 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een handtas, merk Prada, meerdere bankpassen, een rijbewijs op naam van [slachtoffer], een armband, een telefoon, merk Samsung, geld en autosleutels, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zijn, verdachtes, mededader onverhoeds met kracht aan voornoemde tas - die om de schouder van voornoemde [slachtoffer] hing – heeft getrokken en gerukt, waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond viel, tengevolge waarvan die [slachtoffer] met haar hoofd tegen een paaltje is geklapt en een blauwe plek bij haar kaak, een bloeduitstorting op haar hoofd en pijn heeft bekomen;
2.
hij in de periode van 24 maart 2009 tot en met 14 mei 2009 te Haarlem, als jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt, terwijl hij als leerling aan een school, te weten het [college] was ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school en de crisisopvang [crisisopvang] geregeld te bezoeken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2: Overtreding van artikel 2 van de Leerplichtwet 1969.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het psychologisch pro justitia rapport van 10 september 2009 van drs. J.H.A.M. Kobussen en het vanwege de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte rapport van 18 september 2009 is gebleken. Voorts heeft de rechtbank zich laten leiden door het eveneens ter terechtzitting besproken Advies Gedragsbeïnvloedende Maatregel van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 17 september 2009 opgesteld door de gedragsdeskundigen van de Raad, mevr. drs. R.M.C. Hoogstraten, kinder- en jeugdpsycholoog en mevr. drs. S.C.M. Rietbroek, psycholoog alsmede door het rapport van Bureau Jeugdzorg van 29 september 2009 inzake de haalbaarheid van de voorgestelde maatregel.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister met betrekking tot verdachte van 16 september 2009 waaruit blijkt dat verdachte eerder in aanraking met justitie is gekomen in verband met een diefstal en een brandstichting.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Het slachtoffer, een vrouw op leeftijd, is - overeenkomstig een door verdachte en die mededader gemaakte afspraak - door die mededader op de openbare weg van achteren aangevallen, terwijl verdachte samen met die mededader opliep. Zij is toen beroofd van die tas met inhoud. In de tas zaten verschillende waardevolle goederen van het slachtoffer. Een dergelijk strafbaar feit is zeer ernstig, temeer nu verdachte en zijn mededader zich op dat moment louter hebben laten leiden door hun eigen behoefte om aan geld voor drugs te komen. Hieraan doet niet af dat verdachte niet zelf de tas van het slachtoffer heeft afgepakt, nu verdachte samen met zijn mededader die avond het plan heeft opgevat iemand op straat te beroven voor geld, verdachte bij de uitvoering van het plan betrokken was en verdachte ook gedeeld heeft in de uiteindelijke opbrengst. Naast de materiële schade die het slachtoffer heeft geleden door de goederen die zij is kwijtgeraakt alsmede de geleden pijn als gevolg van de val met het hoofd op een paaltje, laat dit soort feiten vaak diepe sporen na in het emotionele welzijn van de slachtoffers zoals ook blijkt uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast brengen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid met zich mee in de samenleving in het algemeen.
De rechtbank houdt naast dit zeer ernstige feit er ook rekening mee dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schoolverzuim.
Blijkens de pro justitia rapportage is verdachte lijdende aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aangezien er sprake is van cannabisafhankelijkheid die is begonnen in de adolescentie en matig is van ernst. Verdachte raakte na de verbreking van het contact met zijn vader in een neerwaartse spiraal, hij ging excessief blowen, had moeite gezag te accepteren van zijn moeder c.q. de leraren op school en is begonnen met liegen en stelen. Vastgesteld is dat de ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zodanig de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit hebben beïnvloed dat hieruit de diefstal met geweld verklaard kan worden, op grond waarvan verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. De kans op recidive wordt groot geacht vanwege het justitieel verleden, de cannabisverslaving, de ervaren stress rondom de afwijzing van vader in combinatie met de geringe copingvaardigheden. Als positief element wordt genoemd dat verdachte een open houding heeft, zich meewerkend op stelt, zijn gewetensvorming goed ontwikkeld lijkt en dat er bij verdachte sprake is van doorleefde gevoelens van spijt en empathie jegens het slachtoffer, en ook probleembesef.
Uit genoemd Advies Gedragsbeïnvloedende Maatregel blijkt dat [verdachte] op het grensgebied van een gemiddeld en benedengemiddeld intelligentieniveau functioneert.
Verdachte heeft intensieve behandeling en begeleiding nodig, gericht op zijn middelengebruik, zijn beïnvloedbaarheid, de geringe weerbaarheid, de geringe copingvaardigheden en zijn gedragsstoornis. Verdachte zal zich daarbij hebben te onthouden van drugsgebruik. Ook dient verdachte vanwege zijn beïnvloedbaarheid geen contact meer te hebben met zijn neef, met wie hij het delict heeft gepleegd. Het is daarbij belangrijk dat moeder betrokken wordt bij de behandeling, zodat zij kan leren verdachte grenzen en structuur te bieden en hij leert haar gezag te accepteren. Deze behandeling kan worden geboden in de vorm van Multi Dimensionele Familie Therapie (MDFT) van de Brijder stichting, welke therapie minimaal 6 maanden zal duren, waarna verdachte nog een individueel traject bij de Brijder zal doorlopen gedurende drie maanden. Van belang is dat de begeleiding en behandeling een stevig gedwongen karakter heeft, hetgeen in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel kan worden geboden. In het geval van verdachte is een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van negen maanden geïndiceerd. In het advies staan de behandeldoelen geformuleerd.
Uit voormeld rapport van Bureau Jeugdzorg, jeugdreclassering komt naar voren dat de maatregel haalbaar geacht wordt, waarbij de maatregel als volgt zal worden ingevuld:
- verdachte blijft gedurende de maatregel thuis bij zijn moeder wonen;
- verdachte, die inmiddels is toegelaten tot het project [project] te Haarlem start direct na vrijlating voor vier dagen in de week, met dit project, waarbij hij in de praktijk zal worden opgeleid tot lasser. Hij zal één dag per week theorielessen volgen vanuit het Nova College bij Bureau Jeugdzorg;
- verdachte en moeder zullen MDFT therapie gaan volgen van de Brijderstichting, minimaal 6 maanden, waarna een individueel traject zal volgen vanuit de Brijder om zijn vaardigheden te vergroten.
De Raad adviseert om naast de gedragsbeïnvloedende maatregel een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een proeftijd en daaraan gekoppeld dat verdachte zich aan de aanwijzingen dient te houden van de Jeugdreclassering in het kader van de Maatregel Hulp en Steun. Tot slot adviseert de Raad een schorsing van de preventieve hechtenis in afwachting van de uitspraak, omdat [verdachte] al vanaf 29 september 2009 met zijn dagbesteding kan starten.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf en een overtreding die gezien de ernst daarvan een maatregel betreffende het gedrag rechtvaardigen. Blijkens de verschillende rapporten die over verdachte zijn uitgebracht is de recidivekans zonder adequate begeleiding en behandeling hoog. Daarnaast heeft verdachte een matige gedragsstoornis en is er sprake van blowgedrag. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van negen maanden passend en geboden nu de ernst van het begane misdrijf hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van 135 dagen passend en geboden.
Daarnaast is de rechtbank op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf in de vorm van een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd, waarbij verdachte gedurende de proeftijd verplicht begeleid zal worden door de Jeugdreclassering en waarbij hij zich ook aan de aanwijzingen te geven door de Jeugdreclassering zal hebben te houden. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden.
8. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 779,28 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 739,28 billijk voor, waarbij de rechtbank er gelet op de aangifte en de verklaring van verdachte vanuit is gegaan dat de portemonnee van het slachtoffer [slachtoffer] € 110,- bevatte, en geen
€ 150,- zoals zij in de vordering die van latere datum is, heeft gespecificeerd. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 739,28, met bepaling dat wanneer zijn mededader geheel of gedeeltelijk betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
9. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 7 augustus 2008 in de zaak met parketnummer 15/761237-07 heeft de Kinderrechter te Haarlem verdachte, ter zake van diefstal in vereniging en medeplegen van brandstichting, veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van tachtig (80) uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de proeftijd verbonden aan die voorwaardelijke straf zal worden verlengd met één jaar en dat de bij voormeld vonnis opgelegde bijzondere voorwaarde zal komen te vervallen. De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijke straf, welke is ingegaan op 22 augustus 2008, dient te worden verlengd met één jaar en dat de daarbij gestelde bijzondere voorwaarde kan komen te vervallen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
2 van de Leerplichtwet 1969.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens deze feiten tot een jeugddetentie voor de duur van eenhonderdenveertig (140) dagen. Beveelt dat een gedeelte, groot vierendertig (34) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel dat verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Jeugdreclassering.
De rechtbank geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van negen (9) maanden
Stelt als inhoud van de gedragsbeïnvloedende maatregel
- geen contact met medeverdachte;
- geen gebruik van drugs;
- het volgen van de MDFT behandeling gedurende zes maanden en aansluitend een individueel traject, beide vanuit de Brijder verslavingszorg gedurende drie maanden;
- het volgen van het [..] project, waarbij verdachte opgeleid zal worden tot lasser en het volgen van lessen vanuit het [het college] bij Bureau Jeugdzorg;
- thuis wonen bij moeder;
- dat verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Beveelt dat - indien de verdachte niet of niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt - vervangende jeugddetentie voor de duur van 135 dagen zal worden toegepast.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 739,28 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de mededader is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 739,28, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de mededader aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verlengt de proeftijd, verbonden aan de bij vonnis van 7 augustus 2008 door de kinderrechter te Haarlem voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 80 uur in de zaak met parketnummer 15/761237-07, met één jaar en verklaart de aan dit vonnis verbonden bijzondere voorwaarde vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Hijink, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. E.P.W van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier W. van den Bergh
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2009.