2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voor-zieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoor-deling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 De gemachtigde van verweerder heeft primair betoogd dat de verzoeken niet ont-vankelijk behoren te worden verklaard omdat verzoekster gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, derde lid, Awb. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoekster in haar verzoeken worden ontvangen gelet op de door haar overgelegde lijst met ongeveer 130 in de directe omgeving van de brug woonachtige personen die kennelijk de door verzoekster in deze procedure naar voren gebrachte standpunten ondersteunen. Het zal er voor worden gehouden dat verzoekster door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt, waarmee een effectieve rechtsbescherming is gediend. De verzoeken zijn om deze reden derhalve ontvankelijk.
2.3 Ingevolge artikel 3:42, tweede lid, eerste volzin, Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten van een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
2.4 Artikel 3:42, derde lid, Awb luidt: ‘Indien alleen van de zakelijke inhoud wordt kennisgegeven, wordt het besluit tegelijkertijd ter inzage gelegd. In de kennisgeving wordt vermeld waar en wanneer het besluit ter inzage ligt.’
2.5 De zakelijke inhoud van het verkeersbesluit inzake de beperkte openstelling is gepubliceerd in de huis aan huiskrant ‘Zaans Stadsblad’ van 24 maart 2010. Terecht heeft verzoekster betoogd dat verweerder niet heeft voldaan aan het vereiste van het derde lid van artikel 3:42 Awbnu het verkeersbesluit niet tegelijkertijd maar pas twee weken later, op 7 april 2010, bij de publieksbalie van de gemeente Zaanstad ter inzage is gelegd. Verzoekster heeft op 9 april 2010 alsnog kennis genomen van het volledige verkeersbesluit en heeft bij brief van 16 april 2010 bezwaar gemaakt. Vooralsnog zal het er voor worden gehouden dat met de latere terinzagelegging het aanvankelijke gebrek in de bekendmaking van het besluit genoegzaam is hersteld en dat het verkeersbesluit op 1 juni 2010 in werking treedt.
2.6 De busbrug ‘De Binding’ (verder: de brug) vormt de vaste verbinding tussen de in het westen van Zaandam gelegen wijken Westerwatering en Westerkoog. De wegen die de brug verbindt, heet eveneens ‘De Binding’. Tot 1 juni 2010 is de brug alleen beschikbaar voor openbaar vervoer, hulpdiensten en (brom)fietsers. De bestreden besluiten maken het mogelijk om met ingang van 1 juni 2010 de brug open te stellen voor alle verkeer, met uitzondering van vrachtverkeer. De openstelling zal gelden op doordeweekse dagen met uitzondering van de spitsuren (van 07.00 uur tot 09.00 uur en van 16.00 uur tot 18.00 uur). In het weekend zal de brug 24 uur per dag worden opengesteld. Bijgevolg ontstaat er aan de westkant van Zaandam een voor het autoverkeer beschikbare noord-zuid verbinding die de uitvalswegen De Glazenmaker en De Wildeman in de noordelijke wijk Westerkoog (verder: de rondweg) en de Houtveldweg in de zuidelijke wijk Westerwatering met elkaar verbindt.
2.7 De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of de belangen van verzoekster om de (beperkte) openstelling van de brug per 1 juni 2010 te voorkomen zwaarder wegen dan de (publieke) belangen die met de beperkte open-stelling gediend zijn.
2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de verkeersintensiteit op de brug als gevolg van de openstelling zal toenemen van thans ongeveer 500 motorvoertuigen per etmaal (mvt/ etmaal), naar ongeveer 7.700 mvt/etmaal straks en dat dit een grotere verkeersdruk zal geven voor onder meer de rondweg in Westerkoog. Het betoog van verzoekster dat de beoogde openstelling van de brug door deze verkeerstoename verkeersonveilige situaties zal veroorzaken op zowel De Binding als op de rondweg wordt niet gevolgd. Ten aanzien van de verkeersveiligheid heeft verweerder gesteld dat de verkeersituatie op De Binding voldoet aan alle eisen van een verkeersveilige inrichting, waarbij verweerder heeft gewezen op het vrij liggende fietspad op de brug, de duidelijk zichtbare oversteekplaatsen en de inrichting van de kruispunten. De maximale verwerkingscapaciteit van de rondweg is veel hoger dan het verwachte aantal mvt/etmaal, zodat de rondweg is toegerust voor de verwerking van het berekende verkeersaanbod na de openstelling van de brug. Voorts heeft de rondweg met een lengte van iets meer dan 2 km dertien voetgangersoversteekplaatsen zodat de ‘oversteekbaarheid’ van de rondweg weliswaar iets verslechtert maar nog altijd ruim voldoende is. Op basis van het vorenstaande is verweerder van mening dat de openstelling van de brug geen verkeersonveilige situaties op De Binding of de rondweg zal veroorzaken. Verzoekster heeft in het licht van hetgeen verweerder heeft aangevoerd haar standpunt dat door de openstelling van de brug onveilige situaties zullen ontstaan, onvoldoende onderbouwd. Wellicht heeft verzoekster gelijk als zij, onder verwijzing naar een rapport van Veilig Verkeer Nederland stelt dat de inrichting van de rondweg uit een oogpunt van verkeersveiligheid kan worden verbeterd. De metingen die zijn uitgevoerd en de ongevalgegevens uit het verleden, wijzen er echter niet op dat sprake is van een onveilige weg.
2.9 Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder voor de openstelling van de brug een viertal camera’s op of bij de brug zal installeren waarmee 24 uur per dag 7 dagen in de week de verkeersbewegingen op de brug zullen worden vastgelegd. Op basis van deze beelden zal aan de overtreder van het verbod een boete worden opgelegd, aldus verweerders gemachtigde ter zitting. Verder zullen met behulp van deze camera’s verkeerstellingen worden uitgevoerd. Verzoekster heeft haar stelling dat ondanks deze maatregelen onvoldoende handhavend zal worden opgetreden niet aannemelijk gemaakt.
2.10 Verzoekster vreest dat na de (beperkte) openstelling van de brug veel sluipverkeer daarvan gebruik zal maken. Met sluipverkeer wordt bedoeld verkeer dat noch zijn herkomst noch zijn bestemming heeft in Westerwatering of Westerkoog. Verweerder acht de vrees van verzoekster ongegrond. Hij verwacht dat (nagenoeg) alleen herkomst- en bestemmingsverkeer over De Binding zal reizen. Daarbij heeft ver-weerder verwezen naar berekeningen van hem ter beschikking staande verkeerssimu-latiemodellen/verkeersprognosemodellen op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het aantal mvt/etmaal dat als sluipverkeer kan worden aangemerkt ‘ruim onder de 10% van de totale wegintensiteit’ zal ‘blijven’. Dit beeld wordt bevestigd door de tijdelijke openstelling van de brug in verband met de ruiming van de Kogerbom in het voorjaar van 2002, aldus verweerder.
2.11 De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerders standpunt dat weinig tot nagenoeg geen sluipverkeer van de brug gebruik zal maken, geen stand zal kunnen houden. Daartoe is met name redengevend dat ver-weerder gebruik heeft gemaakt van verkeerssimulatiemodellen van het verkeerskun-dig bureau Goudappel Coffeng alsmede van -geactualiseerde- verkeersgegevens die -zo begrijpt de voorzieningenrechter verweerder- ook ten grondslag hebben gelegen aan een eerdere verkeersprognose welke in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2003 (LJN: AF 4400) de toets der kritiek heeft doorstaan. In hetgeen verzoekster heeft gesteld, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de deugde-lijkheid van de verkeersprognose welke aan de bestreden besluiten ten grondslag ligt. In dat verband is mede van belang dat verweerder met de afsluiting van de brug voor autoverkeer tijdens de spits juist een maatregel heeft genomen die sluipverkeer tegengaat. Tegenover de deskundigenrapporten van verweerder heeft verzoekster geen deskundigenbericht gesteld die haar standpunt ondersteunen.
2.12 Ten aanzien van de stelling van verzoekster dat de openstelling zal leiden tot een on-aanvaardbare geluidbelasting op de rondweg verwijst de voorzieningenrechter naar de notitie d.d. 25 februari 2010 opgesteld door [naam] van de Afdeling Milieu van de gemeente Zaanstad, waaruit zakelijk weergegeven blijkt dat de geluidsbelasting van de woningen aan de rondweg met 1 tot 4 dB zal toenemen, dat dit woningen betreft die niet zijn gesitueerd aan de (in de zin van de Wet geluidhinder) te reconstrueren weg De Binding, dat voor de woningen van de rondweg geen sprake is van een reconstructie, dat er geen procedure voor de woningen met het vaststellen van een hogere waarde is vereist, dat er geen wettelijke verplichting is tot het treffen van geluidwerende maatregelen aan deze woningen en dat maatregelen ter verbetering van de geluidwering ook niet zijn vereist nu de geluidsbelasting in de woningen de binnenwaarde van 43 dB niet overschrijdt. Verweerder is verder van plan op korte termijn de uit klinkers bestaande middenstrook van de rondweg te vervangen door asfalt waardoor de geluidsbelasting voor omwonenden naar verwachting zal verminderen. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de openstelling van de brug voor personenauto’s zal leiden tot een situatie waarin op verweerder een verplichting rust tot het nemen van verdergaande geluidwerende maatregelen. In de toename van de geluidsbelasting is dan ook geen aanleiding gelegen om de verzoeken toe te wijzen.
2.13 Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de openstelling van de brug voor personenauto’s zal leiden tot verkeersgevaarlijke situaties, dat aannemelijk is dat het inrijverbod op de brug zal worden gehandhaafd dankzij het ‘voltijds’ camerasysteem, dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat de openstelling een grote hoeveelheid sluipverkeer zal genereren en dat ten behoeve van de woningen aan de rondweg geen maatregelen ter verbetering van de geluidwering zijn vereist. Op grond van deze voorlopige conclusies afgewogen tegen de door verweerder bepleite belangen voor openstelling van de brug namelijk het creëren een goede ontsluiting voor beide wijken, de versterking van de sociale/maatschappelijke cohesie ‘ten westen van het spoor’, de ‘milieuwinst’ die te behalen valt en het creëren van een betere ontsluiting dan thans het geval is bij calamiteiten als gevolg van het wegnemen van de piramides, is de voorzieningen-rechter van oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen aan de belangen van verweerder bij openstelling van de brug per 1 juni 2010 een groter gewicht toekomt. Daarbij komt nog dat voor de openstelling van de brug voor personenauto’s buiten de spits geen onomkeerbare maatregelen worden getroffen. Mocht het bezwaar of beroep van verzoekster doel treffen, dan kan de brug eenvoudig weer worden afgesloten voor personenauto’s. Dat maakt dat de wens van verzoekster om de uitkomsten van de nog lopende procedures bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en bij deze rechtbank af te wachten, onvoldoende zwaarwegend is voor een ander oordeel.
2.14 In de fax die verzoekster na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft toegezonden, is geen reden gelegen voor heropening van het onderzoek.
2.15 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken zullen derhalve worden afgewezen. Voor een proceskos-tenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 25 mei 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier, griffier.