ECLI:NL:RBHAA:2011:BP0857

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
141088 - HA ZA 07-1416
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en garantieverplichtingen bij aandelenoverdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Anova Food B.V. en [A]. Eiseres Anova heeft een aandelenpakket van gedaagde [A] gekocht en stelt dat [A] zijn verplichtingen uit de leveringsakte niet is nagekomen, specifiek met betrekking tot garantiebepalingen. Eerder in de procedure is vastgesteld dat [A] tekort is geschoten in zijn verplichtingen, maar de rechtbank moest nu beoordelen of Anova daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van deze tekortkoming.

De rechtbank heeft in haar eindvonnis vastgesteld dat Anova geen schade heeft geleden. Dit oordeel is gebaseerd op de feiten die eerder in de procedure zijn vastgesteld, waaronder dat de kosten van een backservice-pensioen zijn opgenomen in de jaarrekening van de vennootschap en dat deze kosten zijn meegenomen in de berekening van de koopprijs. De rechtbank concludeert dat, hoewel [A] tekort is geschoten in zijn garantieverplichtingen, dit niet heeft geleid tot schade voor Anova. De rechtbank heeft de vordering van Anova tot schadevergoeding afgewezen en Anova veroordeeld in de proceskosten van [A].

De uitspraak benadrukt het belang van de vaststelling van schade in het kader van contractuele verplichtingen en de rol van de jaarrekening in de beoordeling van de koopprijs. De rechtbank heeft ook de eerdere tussenvonnissen in aanmerking genomen, waarin de tekortkoming van [A] was vastgesteld, maar de schadevraag bleef cruciaal voor de uiteindelijke beslissing.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 141088 / HA ZA 07-1416
Vonnis van 12 januari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANOVA FOOD B.V.,
gevestigd te `s-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. R.A.M. Schram,
tegen
[A],
wonende te Santpoort-Zuid, gemeente Velsen,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Sol.
Partijen zullen hierna Anova en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 februari 2010,
- de akte na tussenvonnis van Anova,
- de antwoordakte van [A],
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Tussenvonnissen
2.1. Bij tussenvonnis van 21 januari 2009 (hierna: tussenvonnis I) heeft de rechtbank het verweer van [A] dat hij aan de in de leveringsakte opgenomen garantieverplichting heeft voldaan, verworpen (r.o. 4.3). Die beslissing heeft de rechtbank gegrond op de volgende feiten, die de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen omdat aan de eerdere beslissingen waarin die feiten waren vastgesteld in het onderhavige geschil gezag van gewijsde toekomt:
- dat Novavis vóór de overdracht van de aandelen jegens enige medewerkers pensioentoezeggingen heeft gedaan op basis van het ‘final pay’systeem
- dat in de leveringsakte van 14 januari 1998 is vastgelegd dat [A] (onder meer) garandeert dat hem geen andere verplichtingen of claims ten laste van de vennootschap bekend zijn dan die welke uit de jaarrekening blijken alsook dat sinds de laatste balansdatum geen wezenlijke veranderingen in de cijfers en andere gegevens, weergegeven in de jaarrekening, zijn ontstaan en dat geen pensioentoezeggingen zijn gedaan
- dat in de overnamebalans geen backservice verplichting is opgenomen.
2.2. Bij tussenvonnis I is [A] opgedragen zijn - ter onderbouwing van zijn beroep op rechtsverwerking - ingenomen stelling dat Anova ten tijde van het tot stand komen van de definitieve koopprijs van de aandelen in Novavis (10 november 1999) wist van het bestaan van de in geding zijnde backservice verplichting, te bewijzen. Vervolgens heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden.
2.3. Bij tussenvonnis van 10 februari 2010 (hierna: tussenvonnis II) heeft de rechtbank overwogen dat [A] in het hem opgedragen bewijs niet is geslaagd en dat Anova haar recht om een beroep te doen op de in de leveringsakte opgenomen garantieverplichting niet heeft verwerkt. De rechtbank heeft verder overwogen dat [A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de intentieverklaring en leveringsakte.
2.4. Voorts heeft de rechtbank in tussenvonnis II overwogen dat [A] de schade die Anova ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van [A] heeft geleden aan Anova moet vergoeden, en dat in de onderhavige procedure het geschil mede omvat de vraag of Anova schade heeft geleden alsook de omvang van die schade.
Bij tussenvonnis II heeft de rechtbank Anova vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de stellingname van [A] dat van schade aan de zijde van Anova geen sprake is omdat de ter financiering van het backservice-pensioen verschuldigde inhaalkoopsommen deel uitmaken van de jaarlijks aan Aegon ten behoeve van de pensioenvoorziening verschuldigde stortingskoopsom, terwijl de omvang van de pensioenkosten ten tijde van het passeren van de leveringsakte bij Anova bekend was en door haar geaccepteerd was.
Aktenwisseling na tussenvonnis en comparitie
2.5. Bij akte na tussenvonnis heeft Anova onder meer naar voren gebracht dat het haar ontgaat waarom de rechtbank opnieuw een discussie wenst te openen terwijl in de tussenvonnissen I en II de rechtbank de vordering uit garantie heeft erkend, zij het dat [A] middels tussenvonnis II in de gelegenheid werd gesteld om zijn stelling te bewijzen (waarin [A] niet is geslaagd) dat Anova haar recht zou hebben verwerkt om een beroep op de garantieverplichting te doen. De stellingname van [A], waarop Anova door de rechtbank om een reactie wordt gevraagd, is door [A], na daartoe door de rechtbank in januari 2009 in de gelegenheid te zijn gesteld, niet bewezen. In rechte is dan ook komen vast te staan dat die stelling onjuist is, aldus Anova.
2.6. [A] heeft bij antwoordakte zijn stelling dat geen sprake is van schade aan de zijde van Anova gehandhaafd. Hij heeft daarbij zijn stelling herhaald dat van schade aan de zijde van Anova geen sprake is omdat de ter financiering van het backservice-pensioen verschuldigde inhaalkoopsommen deel uitmaken van de jaarlijks aan Aegon ten behoeve van de pensioenvoorziening verschuldigde stortingskoopsom en dat Anova met de omvang van de pensioenkosten ten tijde van het passeren van de leveringsakte bekend was.
2.7. Vervolgens heeft op 9 juni 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Verdere beoordeling
2.8. De rechtbank volhardt bij haar eerdere oordeel dat [A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn garantieverplichtingen jegens Anova en dat [A] de schade die Anova ten gevolge daarvan heeft geleden aan haar moet vergoeden. Vast staat immers dat Novavis vóór de overdracht van de aandelen jegens enige medewerkers pensioentoezeggingen heeft gedaan op basis van het ‘final pay’systeem, terwijl voorts vaststaat dat [A] in de leveringsakte van 14 januari 1998 heeft gegarandeerd dat geen pensioentoezeggingen zijn gedaan.
2.9. Thans ligt ter beoordeling voor de vraag of Anova schade heeft geleden en zo ja, wat de omvang van die schade is.
2.10. In haar akte na tussenvonnis II noch ter comparitie heeft Anova betwist dat de ter financiering van het backservice-pensioen verschuldigde inhaalkoopsommen deel uitmaken van de jaarlijks aan Aegon ten behoeve van de pensioenvoorziening verschuldigde stortingskoopsom. Ook uit de zich bij de gedingstukken bevindende brief van Aegon van 9 april 2001 (prod. 3c) blijkt dat de inhaalkoopsom (het gedeelte van de koopsom dat het backservice-pensioen financiert) deel uitmaakt van de jaarlijks aan Aegon verschuldigde stortingskoopsom.
Voorts heeft Anova niet met inhoudelijke argumenten of concrete feiten betwist dat de omvang van de in totaal jaarlijks aan Aegon verschuldigde pensioenkosten ten tijde van het passeren van de leveringsakte bij Anova bekend was. Ook de stelling van [A] (conclusie van dupliek onder punt 6) dat in de jaarrekeningen steeds de jaarlijkse stortingskoopsommen inclusief de financiering van het backservice-pensioen zijn opgenomen, is door Anova in haar akte na tussenvonnis noch ter comparitie betwist.
Waar Anova aanvoert dat - nu [A] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, daarmee - in rechte vaststaat dat de betreffende stellingname van [A] onjuist is, gaat zij eraan voorbij dat de te bewijzen stelling uitsluitend de wetenschap van Anova van het bestaan van de backservice verplichting betrof en niet de vraag of in de jaarrekening (op niet direct kenbare wijze) de aan die verplichting verbonden kosten waren opgenomen. De rechtbank gaat daarom aan dit betoog van Anova voorbij.
2.11. Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe om als tussen partijen vaststaande feiten aan te nemen dat (1) de ter financiering van het backservice-pensioen verschuldigde inhaalkoopsommen deel uitmaken van de jaarlijks aan Aegon ten behoeve van de pensioenvoorziening verschuldigde stortingskoopsom en (2) dat in de jaarrekeningen steeds de jaarlijkse stortingskoopsommen, inclusief de ter financiering van het backservice-pensioen verschuldigde inhaalkoopsommen, zijn opgenomen.
Weliswaar heeft de rechtbank in tussenvonnis I in haar overwegingen betrokken dat in de overnamebalans geen backservice verplichting is opgenomen, maar deze vaststelling heeft haar betekenis verloren doordat uit het debat dat nadien door partijen met betrekking tot de schade is gevoerd zonder meer voortvloeit dat de schending van de garantie door [A] geen schade voor Anova tot gevolg heeft gehad, zoals hierna, in 2.12, nog nader zal worden toegelicht.
2.12. Nu [A], zoals reeds bij tussenvonnis II is overwogen, niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, moet ervan worden uitgegaan dat Anova ten tijde van de vaststelling van de koopprijs niet op de hoogte was van het bestaan van de backservice verplichting. Dat brengt, anders dan Anova betoogt, echter niet zonder meer mee dat Anova dientengevolge schade heeft geleden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de vraag of door Anova schade is geleden alsmede de vraag naar de omvang van die schade worden beantwoord door de koopprijs zoals deze in werkelijkheid is vastgesteld te vergelijken met de koopprijs zoals die (vermoedelijk) zou zijn vastgesteld wanneer Anova op de hoogte was geweest van de ten tijde van de overdracht van de aandelen bestaande backservice verplichting. Het daartussen bestaande verschil moet worden aangemerkt als voor vergoeding in aanmerking komende schade.
In het onderhavige geval geldt dat de koopprijs van de aandelen in Novavis blijkens artikel 5 van de leveringsovereenkomst wordt vastgesteld aan de hand van de intrinsieke waarde van de vennootschap, blijkend uit de balans per 31 december 1997. Nu de aan de backservice verplichting verbonden kosten steeds zijn opgenomen in de jaarrekening, moet er vanuit gegaan worden dat deze ook in de berekening van de hoogte van de koopprijs zijn betrokken. Feiten of omstandigheden die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat zulks in dit geval anders is, zijn gesteld noch gebleken. De conclusie moet dan ook zijn dat Anova ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van [A] in de nakoming van zijn garantieverplichtingen jegens Anova geen schade heeft geleden.
2.13. Nu Anova geen schade heeft geleden ten gevolge van de schending door [A] van zijn garantieverplichting, dient de als hoofdsom gevorderde schadevergoeding te worden afgewezen. Dat brengt mee dat ook de vorderingen tot vergoeding van de arbitragekosten en de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
2.14. Anova zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- vast recht EUR 1.136,00
- salaris advocaat 4.470,00 (5,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 5.606,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vorderingen van Anova af,
3.2. veroordeelt Anova in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 5.606,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer, mr. D. Ruitinga en mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.?