ECLI:NL:RBHAA:2011:BP4578

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4229
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na een periode van ziekte, maar het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) weigerde deze op basis van een rapportage van een verzekeringsarts die concludeerde dat eiser niet voldoende arbeidsongeschikt was. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn longaandoeningen, met name COPD, onvoldoende waren onderzocht. Hij stelde dat volgens het COPD-protocol een ergometrisch onderzoek noodzakelijk was om zijn energetische belastbaarheid vast te stellen, maar dit onderzoek was niet uitgevoerd.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV berustte op een ontoereikende medische grondslag, omdat het ergometrisch onderzoek niet had plaatsgevonden, terwijl dit volgens de richtlijnen wel vereist was. De rechtbank gaf het UWV de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, door alsnog het benodigde onderzoek uit te voeren of te motiveren waarom dit niet had plaatsgevonden. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid zorgvuldig diende te gebeuren, met inachtneming van de relevante protocollen en richtlijnen. Eiser had ook andere klachten, zoals vermoeidheid en psychische problemen, die niet voldoende waren onderzocht, maar de rechtbank concludeerde dat de focus op het ontbreken van het ergometrisch onderzoek cruciaal was voor de uitspraak.

De rechtbank stelde dat het UWV binnen zes weken na de uitspraak het gebrek in het besluit moest herstellen, en dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze tussenuitspraak. De zaak benadrukt het belang van een gedegen medisch onderzoek bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de noodzaak om protocollen te volgen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10 - 4229
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2011
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
tegen:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2010 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 16 april 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 augustus 2010, aangevuld bij brieven van 17 september 2010 en 29 december 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 januari 2011, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C.F.M. Raaijmakers. Verweerder is verschenen bij R. Hopster.
2. Overwegingen
2.1 Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker via een uitzendbureau. Op 27 maart 2006 is eiser vanuit deze functie uitgevallen. Op 28 november 2007 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 9 januari 2008 onder meer luchtwegproblemen en een knieafwijking bij eiser geconstateerd en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige in een rapportage van 19 februari 2008 geoordeeld dat het laatstelijk door eiser verrichte werk voor hem niet meer passend is te achten. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van de FML functies geselecteerd die eiser in staat wordt geacht te verrichten. Aan de hand van deze functies heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid van eiser berekend op minder dan 35%. Verweerder heeft in het besluit van 20 februari 2008 in navolging daarvan geweigerd om eiser per 24 maart 2008 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.
2.2 Aan eiser is per 24 maart 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) toegekend. Op 30 november 2009 heeft eiser zich vanuit deze situatie ziek gemeld wegens toegenomen klachten. Op 10 februari 2010 heeft eiser wederom een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. De verzekeringsarts heeft in een rapportage van 18 maart 2010 overwogen dat van toegenomen klachten of beperkingen bij eiser niet objectiveerbaar is gebleken en dat eiser belastbaar is conform de eerder opgestelde FML van 9 januari 2008. Op grond van deze rapportage heeft verweerder in het besluit van 1 april 2010 aan eiser medegedeeld dat eiser geen uitkering op grond van de Wet WIA kan krijgen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3 Op 4 juni 2010 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij is besloten informatie bij de longarts van eiser op te vragen. Bij brief van 28 juni 2010 heeft de longarts aan de bezwaarverzekeringsarts verslag uitgebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze informatie verwerkt in zijn op 4 juni 2010 gedateerde rapportage. In deze rapportage overweegt de bezwaarverzekeringsarts dat de long- en knieklachten van eiser onvoldoende tot uitdrukking komen in de FML van 9 januari 2008 en reden vormen om deze aan te passen. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 30 juni 2010 een nieuwe FML opgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft aan de hand van de aangepaste FML van 30 juni 2010 opnieuw functies geselecteerd die eiser in staat wordt geacht te verrichten. Aan de hand van deze functies heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid van eiser wederom berekend op minder dan 35%.
2.4 Het bestreden besluit van 9 juli 2010 berust op het volgende standpunt. Eiser komt slechts in aanmerking voor een WIA-uitkering zonder opnieuw een wachttijd van 2 jaar in aanmerking te hoeven nemen indien sprake is van arbeidsongeschiktheid van minimaal 35% die voortkomt uit een ziekteoorzaak die op 24 maart 2008 reeds bestond. Uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige volgt dat eiser toegenomen arbeidsongeschikt is als gevolg van long- en knieklachten die op 24 maart 2008 reeds bestonden, maar dat eiser nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
2.5 Eiser heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd. De beperkingen van eiser als gevolg van zijn longklachten zijn onvoldoende onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een matig ernstig COPD en dat eiser belastbaar is voor werk waarbij de energetische belastbaarheid licht tot matig beperkt is. Dit oordeel heeft de bezwaarverzekeringsarts gebaseerd op door de longarts verstrekte informatie over het longfunctioneren van eiser, op basis waarvan de ernst van de COPD van eiser is ingedeeld in GOLD-klasse II. Volgens het COPD-protocol dient ter beoordeling van de energetische belastbaarheid evenwel verdergaand, ergometrisch onderzoek plaats te vinden in de vorm van een maximale inspanningstest op de fietsergometer, indien de FEV1-waarde - zoals bij eiser het geval is - minder dan “70% pred.” bedraagt. Dit inspanningsonderzoek dient alsnog plaats te vinden. Bij het ergometrisch onderzoek wordt onder maximale inspanning een bepaalde VO2-max waarde vastgesteld. De door de bezwaarverzekeringsarts gehanteerde VO2-max waarde van ”>15ml/min/kg” is in rust bemeten en bovendien onvoldoende specifiek. Van belang is in welke mate de VO2-max van eiser uitstijgt boven deze 15ml/min/kg. Dat de beperkingen van eiser wegens zijn longklachten groter zijn dan verwacht zou kunnen worden op basis van de VO2-max categorie waarin eiser is ingedeeld blijkt bovendien uit het feit dat de medicatie van eiser door de longarts is uitgebreid en uit het feit dat eiser is aangewezen voor therapeutische longrevalidatie. Eiser heeft voorts te kampen met vermoeidheids- en psychische klachten. Deze klachten zijn in het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet dan wel onvoldoende onderzocht en vertaald in beperkingen van eiser in zijn functioneren. Voorts is geen of onvoldoende rekening gehouden met de rug- en knieklachten van eiser. Bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies samensteller van metaalwaren (264140) en soldeertechnicus (111180) is tenslotte onvoldoende rekening gehouden met de vastgestelde beperkingen.
2.6 In reactie op de beroepsgronden van eiser heeft verweerder nog het volgende aangevoerd. Voor de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bestond geen aanknopingspunt om (meer dan summier) onderzoek te doen naar de psychische gesteldheid van eiser op de datum in geding, zijnde 30 november 2009. Eiser heeft namelijk eerst in beroep aangevoerd dat sprake is van psychische problemen. Uit de ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken volgt bovendien niet dat bij eiser op de datum in geding sprake was van psychische problematiek.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
2.8 Het bestreden besluit berust op de rapportages die aan verweerder zijn uitgebracht door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser betwist onder meer de juistheid en volledigheid van het medisch onderzoek en de rapportages. In dat geval dient de rechtbank te beoordelen of deze rapportages zorgvuldig tot stand zijn gekomen en of er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.9 Artikel 2 van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten (de Regeling) bepaalt dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid of van wat iemand met arbeid kan verdienen als bedoeld in - voor zover in deze zaak relevant - de Wet WIA, waarbij sprake is van de in artikel 3 genoemde diagnoses, de verzekeringsarts als hulpmiddel gebruik maakt van de in de bijlagen bij deze regeling vastgelegde wetenschappelijke inzichten met betrekking tot die diagnoses.
2.10 Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van de Regeling bepaalt dat bij de beoordeling van COPD gebruik wordt gemaakt van bijlage 11 van de Regeling, zijnde het Verzekeringsgeneeskundig protocol COPD (het Protocol).
2.11 Hoofdstuk 4.2.3 van het Protocol vermeldt dat nauwelijks sprake is van een relatie tussen een objectief vastgestelde ernst van COPD (GOLD I-IV) en de gerapporteerde klachten. Om die reden moet de energetische belastbaarheid van een cliënt met COPD onderbouwd worden met objectieve meetgegevens. Aan de hand van het FEV1, eventueel met aanvullend diffusieonderzoek, wordt bepaald of een ergometrisch onderzoek nodig is om de energetische belastbaarheid te bepalen, aldus het protocol. Uit het in het Protocol in de vorm van een “beslisboom” weergegeven schema volgt dat bij een FEV1 van minder dan “70% pred.” ter beoordeling van de energetische belastbaarheid een inspanningsonderzoek dient plaats te vinden, in de vorm van een maximale inspanningstest op de fietsergometer.
2.12 Niet in geschil is dat bij eiser sprake is van een FEV1-waarde van “65% van voorspeld”. Evenmin is in geschil dat een inspanningsonderzoek zoals genoemd in het Protocol niet heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat bij eiser een dergelijk onderzoek achterwege is gebleven. Omstandigheden op grond waarvan een inspanningsonderzoek in het onderhavige geval achterwege kon blijven zijn ook overigens niet gebleken. Nu eiser eerst ter zitting heeft aangevoerd dat een inspanningsonderzoek dient plaats te vinden, is er geen gelegenheid geweest het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt te vernemen. Op dit moment is niet inzichtelijk waarom een inspanningsonderzoek en de op basis van de uitkomsten daarvan eventueel te nemen vervolgstappen - zoals weergegeven in figuur 4.1 op pagina 43 van het Protocol - achterwege is gelaten. Niet valt uit te sluiten dat is verzuimd een dergelijk onderzoek te laten plaatsvinden. Het bestreden besluit berust derhalve op een ontoereikende medische grondslag.
2.13 De rechtbank ziet, uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting, aanleiding met toepassing van artikel 8:51a Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het hiervoor geduide gebrek in het bestreden te herstellen. Daartoe dient te worden gemotiveerd waarom een inspanningsonderzoek met de eventuele vervolgstappen, zoals bedoeld in het Protocol, niet heeft plaatsgevonden, ofwel een dergelijk inspanningsonderzoek dient alsnog plaats te vinden. In het laatste geval dienen de FML en de geduide functies - indien de uitslag van dit onderzoek daartoe aanleiding geeft - te worden aangepast.
Met betrekking tot de overige beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
2.14 Met betrekking tot de stelling van eiser dat de bezwaarverzekeringsarts de VO2-max waarde had moeten vaststellen op een gefixeerde waarde in plaats van op de klassering “>15ml/min/kg” overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst is niet gebleken op welke wijze de VO2-max waarde is vastgesteld op “>15ml/min/kg”. Indien ergometrisch onderzoek, zoals bedoeld in 2.13 zal plaatsvinden zal opnieuw een VO2-max waarde worden vastgesteld. In dat geval is niet langer relevant op welke wijze de vaststelling van de VO2-max waarde op “>15ml/min/kg” tot stand is gekomen. Indien geen ergometrisch onderzoek zal plaatsvinden, verwacht de rechtbank dat de motivering daarvoor - zoals in 2.13 aangegeven - ook opheldering zal verschaffen over de wijze waarop de VO2-max waarde is vastgesteld op “>15ml/min/kg”. De vaststelling van de VO2-max waarde op deze klassering, in plaats van op een gefixeerde waarde, acht de rechtbank op zichzelf overigens niet onjuist. Verweerder heeft bij de beoordeling van de beperkingen in eisers belastbaarheid immers de ondergrens van deze klasse als uitgangpunt genomen. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de uitbreiding van de medicatie van eiser door de longarts en het feit dat eiser door de longarts in juli 2010 is verwezen naar therapeutische longrevalidatie voor verweerder reden hadden moeten vormen verdergaand verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar eisers longbeperkingen te laten uitvoeren. In het bezwaarverzekeringsgeneeskundig onderzoek is immers reeds informatie van de longarts van juni 2010 betrokken.
2.15 Met betrekking tot de gestelde vermoeidheids- en psychische klachten overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft bij zijn aanvraag van 10 februari 2010 voor een uitkering op grond van de Wet WIA, maar ook ten tijde van het daaropvolgende verzekeringsgeneeskundig en bezwaarverzekeringsgeneeskundig onderzoek niet aangevoerd dat sprake is van vermoeidheids- of psychische klachten. Eerst in beroep heeft eiser aangevoerd dat sprake is van dergelijke klachten. Voorts is onvoldoende gebleken dat de verzekeringsarts of de bezwaarverzekeringsarts over medische stukken beschikten die een aanknopingspunt boden om te veronderstellen dat er bij eiser mogelijk sprake was van vermoeidheids- of psychische problematiek. Eiser heeft een huisartsjournaal en een eerstejaarsevaluatie van de laatste werkgever van eiser ingebracht met informatie uit 2007 en 2008. Het is echter niet bekend of deze informatie ter beschikking stond van de verzekerings- en bezwaarverzekeringsarts. Bovendien acht de rechtbank de informatie in deze stukken met betrekking tot de psychische gesteldheid van eiser te summier om te oordelen dat deze aanleiding had moeten vormen voor psychisch onderzoek. Het huisartsjournaal vermeldt zonder verdere toelichting bij de datum 24 april 2008: “klachten van somberheid”, “depressie” en “start efexor”. In het vervolg van het huisartsjournaal - dat betrekking heeft op de periode tot 22 december 2010 - wordt op deze opmerkingen niet meer teruggekomen. De eerstejaarsevaluatie van Arboned vermeldt dat eiser kampt met een “algehele beperking van de energie” en dat “psycho-mentale begeleiding is ingezet (…) zonder een goed resultaat”. Aangezien een verdere toelichting ontbreekt, vormen ook deze opmerkingen onvoldoende grond voor psychisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 18 maart 2010 niettemin summier psychisch onderzoek verricht bij eiser. Ook de uitkomst van dit summiere onderzoek bood geen aanknopingspunt voor verdergaand psychisch onderzoek. Gelet op voorgaande is niet gebleken dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest door geen (verdergaand) onderzoek in te stellen naar de psychische gesteldheid van eiser. Evenmin is gebleken dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek - als gevolg daarvan - is verzuimd om bepaalde psychische aandoeningen te constateren. Eiser heeft aangevoerd dat hij inmiddels onder psychische behandeling staat bij GGZ inGeest die bestaat uit therapie en medicatie. Het daartoe overgelegde behandelplan van GGZ inGeest bevat echter te weinig informatie om te kunnen vaststellen dat sprake is van bepaalde - in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onderkende - psychische problemen.
2.16 Dat de beperkingen van eiser als gevolg van rug- en knieklachten groter zijn dan door verweerder is aangenomen is niet gebleken. Eiser heeft in dit verband een brief van de neuroloog van 6 juni 2010 ingebracht, maar verweerder heeft gemotiveerd dat de informatie in deze brief reeds bekend was en dat daarmee rekening is gehouden bij het vaststellen van eisers beperkingen.
2.17 Indien een inspanningsonderzoek zoals bedoeld in 2.13 zal plaatsvinden, kunnen de resultaten daarvan leiden tot aanpassing van de FML van 30 juni 2010. Vooralsnog uitgaande van de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML van 30 juni 2010, is echter niet gebleken dat eiser de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies, waaronder die van samensteller van metaalwaren (264140) en soldeertechnicus (111180) niet zou kunnen verrichten. De til- en draagbelasting binnen de functie van samensteller van metaalwaren van 1 tot 5 kilogram blijft beneden de bij eiser gestelde beperking tot 10 kilogram. Met betrekking tot de functie van soldeertechnicus heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd dat de soldeerdampen minimaal zijn en slechts door reuk waarneembaar zijn. Voorts heeft de bezwaararbeidsdeskundige op dit punt overleg gevoerd met de bezwaarverzekeringsarts, waarbij de bezwaarverzekeringsarts de functie van soldeertechnicus niet als een te grote belasting voor eiser beschouwt en heeft bevestigd dat de klachten bij het waarnemen van reuk niet anders zijn dan eiser bij het leven van alledag ondervindt.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 stelt verweerder in de gelegenheid binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van het onder 2.13 en 2.14 overwogene.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, rechter, en op 10 februari 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Oltmans, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet kan tegen deze uitspraak nog geen hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.