2. Overwegingen
2.1 Verzoekster ontvangt in ieder geval vanaf 31 augustus 2009 van verweerder een WWB-uitkering naar de norm alleenstaande ouder met een toeslag van 20% in verband met haar woonsituatie. Verzoekster heeft inmiddels de (gedeeltelijke) zorg voor twee minderjarige kinderen van respectievelijk 9 en 6 jaar en voor een baby van enkele maanden.
2.2 Rond de jaarwisseling 2010/2011 heeft verzoekster bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenning van bijzondere bijstand voor de aanschaf van een babyuitzet. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben medewerkers van verweerder op 7 en 10 januari 2011 getracht bij verzoekster een huisbezoek af te leggen. Verzoekster bleek telkens niet thuis te zijn. Verweerder heeft vervolgens besloten verzoekster op te roepen voor een gesprek op 17 januari 2011. Verzoekster is op dit gesprek verschenen. Aansluitend heeft een onaangekondigd huisbezoek plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens de betaling van verzoeksters uitkering per 1 februari 2011 opgeschort. Na aanvullend onderzoek door de sociale recherche heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft in de woning op het adres [adres]. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het bestreden besluit is gebaseerd op de verklaring die verzoekster heeft afgelegd op 17 januari 2011, op de bevindingen tijdens het huisbezoek en op de verklaringen van een zestal getuigen, onder wie twee medewerksters van de verloskundigenpraktijk [plaatsnaam]. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard te beschikken over nadere onderzoeksbevindingen. Deze zijn niet toegevoegd aan het procesdossier.
2.4 Verzoekster kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stelt allereerst een spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening, omdat zij niet meer de financiële middelen heeft om haar kinderen te verzorgen. Ook kan zij haar huur niet meer betalen. Verzoekster is voorts van mening dat aan het bestreden besluit een onzorgvuldig uitgevoerd onderzoek ten grondslag ligt. Zij stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verzoekster niet haar hoofdverblijf zou hebben op voormeld adres. Verzoekster stelt dat de rapportage van het huisbezoek niet een volledige weergave is van hetgeen bij dat huisbezoek is waargenomen. De voor verzoekster gunstige bevindingen zijn weggelaten. Verzoekster geeft aan dat zij de verloskundigenpraktijk [plaatsnaam] heeft benaderd, omdat zij daar ook is geweest in verband met haar eerdere zwangerschappen. Bovendien overweegt verzoekster door middel van woningruil naar Amsterdam te verhuizen. Verzoekster heeft voorts twee verklaringen van de medewerkers van de verloskundigenpraktijk overgelegd, die afwijken van de verklaringen die zij eerder zouden hebben afgelegd. Verzoekster stelt ook dat verweerder al geruime tijd op de hoogte is van het feit dat de twee oudste kinderen van verzoekster in Amsterdam op school gaan. Verzoekster betwist voorts de getuigenverklaringen van bewoners van de [straatnaam]. Ter zitting heeft zij foto’s getoond die deze betwisting volgens haar ondersteunen. Zij wijst bovendien op een aantal verklaringen van andere getuigen en op een verklaring van haar behandelend psycholoog. Ter zitting heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen overlegging door verweerder van de nadere onderzoeksbevindingen. Verzoekster heeft er tot slot op gewezen dat de verhuurder, Ymere, haar ertoe dwingt om per 1 juni 2011 de huur op te zeggen.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Het besluit tot intrekking van de bijstand is een voor verzoekster belastend besluit, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden en op verweerder rust dan ook de bewijslast voor de stelling dat verzoekster op en na 1 februari 2011 niet (meer) haar hoofdverblijf had op het adres [adres]. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een dergelijke feitelijke grondslag kan worden gevonden in de verklaring die verzoekster op 17 januari 2011 heeft afgelegd, in de bevindingen van het huisbezoek en in de verklaringen van de door verweerder gehoorde getuigen.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster in haar verklaring van 17 januari 2011 - kort gezegd - heeft aangegeven dat zij in [plaatsnaam] woont aan de [straatnaam], dat haar twee oudste kinderen in Amsterdam naar school gaan, dat verzoekster in verband met haar zwangerschap onder behandeling is bij een verloskundigenpraktijk in [plaatsnaam] en dat de vader van haar ongeboren kind in Dubai woont. Dit zijn echter geen (feitelijke) omstandigheden die erop duiden dat verzoekster niet haar hoofdverblijf zou hebben op voormeld adres in [plaatsnaam].
Wat de bevindingen van het huisbezoek betreft overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat aan de hand van de woonsituatie niet (voldoende) kan worden vastgesteld dat verzoekster en haar kinderen hun hoofdverblijf hebben op eerdergenoemd adres in [[plaatsnaam]] terwijl het, zoals in r.o. 2.7 is overwogen, aan verweerder is om te bewijzen dat verzoekster haar hoofdverblijf aldaar niet (meer) had. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster de waarnemingen zoals deze zijn weergegeven in de rapportage op een aantal punten (kleding, speelgoed, vuile was) gemotiveerd heeft betwist. Voorts constateert de voorzieningenrechter dat de rapportage van het huisbezoek geen concrete aanwijzingen bevat op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat verzoekster niet haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres]. Die conclusie kan evenmin worden verbonden aan het enkele feit dat verzoekster, zoals zij heeft verklaard, kort voor het huisbezoek, bij haar zus in Amsterdam-Osdorp heeft verbleven.
Wat de getuigenverklaringen betreft overweegt de voorzieningenrechter, dat de verklaringen van [namen] slechts in de vorm van een samenvatting in verweerders rapportage zijn opgenomen. Verzoekster heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de Centrale Raad van Beroep strijd met artikel 3:2 Awb aanwezig acht, als een bestuursorgaan zijn besluitvorming slechts baseert op samenvattingen van getuigenverklaringen, zonder te beschikken over de volledige processen-verbaal. Hierdoor kan het bestuursorgaan zich niet vergewissen van de juistheid van de daarin vermelde, voor de besluitvorming van essentieel belang zijnde, feiten. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 19 juni 2007, LJN: BA8773. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels wel beschikt over de processen-verbaal met daarin de volledige getuigenverklaringen. Dit maakt het voorgaande echter niet anders, aangezien deze geen deel uitmaken van het procesdossier, zodat verzoekster noch de voorzieningenrechter de inhoud hiervan (tijdig) heeft kunnen beoordelen.
2.9 Op grond van het voorgaande moet vooralsnog worden geoordeeld dat de verklaring die verzoekster op 17 januari 2011 heeft afgelegd, de bevindingen van het huisbezoek, en de (in samenvatting opgenomen) getuigenverklaringen – zowel apart bezien als in onderlinge samenhang - een onvoldoende feitelijke grondslag bevatten voor de conclusie dat verzoekster vanaf 1 februari 2011 niet (meer) haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres]. Voor intrekking van verzoeksters WWB-uitkering per die datum bestaat dan ook vooralsnog onvoldoende grond. Bij deze stand van zaken heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen.
2.10 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels beschikt over nadere onderzoeksgegevens, waaronder de complete processen-verbaal met daarin gerelateerd de volledige getuigenverklaringen van de hiervoor vermelde getuigen en gegevens uit een tweetal strafrechtelijke onderzoeken, en aangeboden deze gegevens ter zitting over te leggen. Met verzoekster is de rechtbank echter van oordeel dat dit, gelet op de omvang van de onderzoeksgegevens, strijd met de goede procesorde oplevert.
2.11 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook toewijzen en het bestreden besluit schorsen met ingang van 29 april 2011 tot zes weken na de datum van verzending van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar. Ook zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen om met ingang van 29 april 2011 aan verzoekster een WWB-uitkering toe te kennen naar de norm alleenstaande ouder zonder toeslag. De voorzieningenrechter wijst hierbij op de verklaring van verzoekster ter zitting dat haar twee oudste kinderen momenteel veel bij de vader van het oudste kind verblijven en de vader van de baby de kosten voor de verzorging van de baby aan verzoekster vergoedt.
2.12 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. De proceskosten bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal € 874,-- (een punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, een punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor één). Een punt komt overeen met een bedrag van € 437,--. Omdat ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.