ECLI:NL:RBHAA:2011:BS1549

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800464-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïne-invoeraangklacht wegens afwezigheid van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte, die samen met haar zus vanuit Suriname naar Nederland reisde, ontkende te weten dat er cocaïne in de tassen zat die zij bij zich had. Tijdens de douanecontrole op Schiphol werden in de tassen gesealde pakketten met gezouten vis aangetroffen, waarin een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne was verborgen. De verdachte verklaarde dat haar zus haar een tas had gegeven met de mededeling dat zij boodschappen had gedaan en vroeg of zij de tas bij zich wilde houden. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte geloofwaardig was, omdat zij consistent was in haar verhaal en er geen tegenstrijdigheden waren opgemerkt. De verklaringen van de zus van de verdachte werden als ongeloofwaardig beschouwd, vooral omdat zij ook cocaïne bij zich had.

De rechtbank concludeerde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de tas. Ook het voorwaardelijk opzet werd niet bewezen, omdat de verdachte niet de aanvaardbare kans had aanvaard dat zij verdovende middelen zou meenemen. De rechtbank benadrukte dat het meenemen van etenswaren vanuit Suriname voor familie in Nederland niet ongebruikelijk is en dat het aannemen van een tas van een zus, met wie zij samen reisde, niet dezelfde risico's met zich meebracht als het aannemen van een tas van een onbekende. Gezien deze omstandigheden werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit en werd vastgesteld dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was, waardoor zij van alle rechtsvervolging werd ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800464-11
Uitspraakdatum: 1 augustus 2011
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juli 2011 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Suriname (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 04 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het ten laste gelegde opzet en medeplegen;
- bewezenverklaring van de schuldvariant van het ten laste gelegde feit;
- de oplegging van een hechtenis voor de duur van honderd en vijf (105) dagen, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
4. Bewijsbeslissingen
4.1. Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte is tezamen met haar zus, [medeverdachte], en haar neefje op 4 april 2011 vanuit Suriname in Nederland aangekomen. Tijdens de douanecontrole op de luchthaven Schiphol zijn in zowel een tas die verdachte bij zich had als in een tas die haar zus met zich voerde gesealde pakketten met gezouten vissen aangetroffen. In die vissen, afkomstig uit de tassen van beide verdachten, werd een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Verdachte heeft ontkend dat zij wist dat er cocaïne in de pakketten met vis zat. Zij is met haar zus naar Nederland gereisd om de bruiloft van haar broer bij te wonen. Op het vliegveld te Zanderij heeft haar zus aan haar een tas gegeven en daarbij tegen haar gezegd dat zij wat boodschappen had gedaan en haar gevraagd of zij één van de tassen bij haar wilde houden. Verdachte heeft oppervlakkig in de tas gekeken en zag daarin enkel groente zitten. Zij heeft verklaard niet geweten te hebben dat er zich ook vis in de tas bevond. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte geloofwaardig, aangezien verdachte zulks van meet af aan heeft verklaard en in haar verklaringen geen tegenstrijdigheden zijn opgevallen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verklaringen van haar zus - dat zij de bij haar aangetroffen pakketten vis bij een winkel op Zanderij heeft gekocht en verdachte ook - als volstrekt ongeloofwaardig, te meer nu voorts is komen vast te staan dat haar zus ook opzettelijk een aantal duwersbollen met cocaïne bij haar had.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat zij cocaïne bij haar had. Ook het voorwaardelijk opzet acht de rechtbank niet aanwezig, aangezien niet kan worden gezegd dat door het aannemen van een tas van haar zus verdachte daarmee willens en wetens de aannemelijke kans heeft aanvaard dat zij verdovende middelen zou meenemen.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat haar zus duwersbollen met cocaïne bij haar had, hetgeen haar zus heeft bevestigd. Voorts is het meenemen van etenswaren vanuit Suriname voor familie of kennissen in Nederland niet ongebruikelijk en is het niet onwaarschijnlijk dat dergelijke etenswaren op de luchthaven Zanderij gekocht kunnen worden. Daarbij gaat het niet om het aannemen van een tas van een onbekende voor een onbekende, maar om een tas van haar zus, met wie zij samen reisde. Deze omstandigheden brengen met zich dat ook het voorwaardelijke opzet op de invoer van cocaïne niet kan worden bewezen.
4.2. Bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan in dier voege dat:
zij op 4 april 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
T.a.v. het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit:
Handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4.1. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet alleen geen sprake is van opzet dan wel voorwaardelijk opzet, maar ook dat geen sprake is van enig aan verdachte te maken verwijt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en ontslaat verdachte voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant van alle rechtsvervolging.
7. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte hiervan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Fortuin, voorzitter,
mr. E.P.W. van de Ven en mr. J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2011.