ECLI:NL:RBHAA:2012:5271

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
15/700411-12 en 15/700905-11 en 15/167490-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over ISD-maatregel na mishandeling met nagelschaartje

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 7 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling. De verdachte, geboren in Zaanstad en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd R. [slachtoffer] door deze met een nagelschaartje te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en sprak haar vrij van de zwaardere aanklachten. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de subsidiaire aanklacht van mishandeling, omdat zij met een nagelschaartje zwaaiende bewegingen had gemaakt in de richting van het slachtoffer, waardoor deze letsel had opgelopen. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na zes maanden, omdat de verdachte een gebrekkig inzicht in haar problematiek vertoonde en er een hoog recidiverisico werd ingeschat. De rechtbank weigerde de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen, en oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de problematiek van de verdachte aan te pakken en de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700411-12 en 15/700905-11 en 15/167490-11 (tullen)
Uitspraakdatum: 7 november 2012
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 oktober 2012in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] te Zaanstad,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres[adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vrouwen, Huis van Bewaring Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Kubicz en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. K. Yigit, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
(parketnummer 700411-12) zij op of omstreeks 12 juni 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet, die [slachtoffer] (meermalen), met een schaar, althans een scherp voorwerp,
in/op de arm(en) en/of de buik en/of de borst heeft gestoken en/of geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 12 juni 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten R. [slachtoffer]),
  • meermalen, althans eenmaal, met een schaar, althans een scherp voorwerp, zwaaiende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] (waarbij die [slachtoffer] met voornoemde schaar, althans een scherp voorwerp, is geraakt) en/of
  • meermalen, althans eenmaal, met een schaar, althans een scherp voorwerp, in de arm(en) en/of de buik en/of de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 2:
Primair
(parketnummer 700051-12) zij op of omstreeks 20 januari 2012 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die[slachtoffer] heeft gebeten ter hoogte van zijn (linker) wenkbrauw,
althans in het gezicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 20 januari 2012 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft
gebeten ter hoogte van zijn (linker) wenkbrauw, althans in het gezicht,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (parketnummer 700411-12) en 2 primair (parketnummer 700051-12) ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte bepleit primair vrijspraak van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het als feit 1 primair tenlastegelegde stelt zij dat niet kan worden bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Inzake feit 2 kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat het verdachte was die, zittend op de achterbank van de auto, het letsel van aangever aan zijn linkerwenkbrauw heeft veroorzaakt. Voorts heeft de raadsvrouw uitdrukkelijk te kennen gegeven dat de door haar subsidiair gevoerde verweren dat sprake is van noodweer, uitsluitend betrekking hebben op de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.3. Vrijspraak
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Verdachte moet derhalve daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden weliswaar blijkt dat verdachte, door zwaaiende bewegingen te maken met een nagelschaartje, letsel teweeg heeft gebracht bij aangever. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol of voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer].
Voorts is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair ten laste is gelegd. Tot een dergelijk oordeel komt de rechtbank ook wat betreft het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte moet derhalve van feit 2 primair en 2 subsidiair worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden kan - tegen de achtergrond van de stellige ontkenning door verdachte - niet in voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het letsel bij aangever, namelijk de wond aan zijn linkerwenkbrauw, daadwerkelijk door een beet van verdachte is veroorzaakt. Een andere oorzaak voor het letsel kan immers niet worden uitgesloten.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 12 juni 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, was verdachte in de slaapkamer van de woning van aangever [slachtoffer]. Er ontstond een conflict waarbij verdachte naar eigen zeggen een nagelschaartje uit haar kastje pakte. [2] Daarna is zij korte tijd de slaapkamer uit geweest om een sigaret te pakken. Vervolgens ging verdachte terug naar de slaapkamer om te kijken wat [slachtoffer] aan het doen was. Op enig moment daarna vloog verdachte
[slachtoffer] aan. [3] Zij maakte zwaaibewegingen met een nagelschaartje in de richting van [slachtoffer]. Hij voelde dat verdachte hem met het nagelschaartje op zijn arm raakte. [4] [slachtoffer] verklaart verder dat, terwijl hij haar van zich af probeerde te houden, verdachte hem raakte op zijn buik en borst. Hij heeft door verdachte meerdere bloedende krassen op zijn lichaam en voelde een branderige pijn waar hij door verdachte was geraakt. [5] Dat aangever [slachtoffer] op een later moment te kennen heeft gegeven zijn aangifte te willen intrekken, maakt het voorgaande niet anders.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair
zij op 12 juni 2012 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk mishandelend een persoon te weten R. [slachtoffer], meermalen met een schaar zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [slachtoffer] waarbij die [slachtoffer] met voornoemde schaar is geraakt in de arm en de buik en de borst van die [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
De raadsvrouw van verdachte heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het door haar gevoerde noodweerverweer uitsluitend betrekking heeft op het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Nu verdachte zelf echter van meet af aan, ook ter terechtzitting, ook met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde incident met het nagelschaartje heeft verklaard dat zij uit zelfverdediging heeft gehandeld, overweegt de rechtbank ambtshalve als volgt.
Wil een beroep op noodweer slagen, dan moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank is van oordeel dat noch het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting steun bieden voor verdachtes stelling dat sprake was van een (voortdurende) noodweersituatie. Blijkens het dossier en haar verklaring ter terechtzitting is verdachte immers, nadat zij eerder in de slaapkamer zou zijn aangevallen door aangever, naar de woonkamer gegaan om een sigaret te pakken. Kort daarna is zij teruggegaan naar de slaapkamer waar aangever zich nog steeds bevond. Volgens aangever vloog verdachte hem toen aan. Verdachte heeft aldus zelf een (nieuwe) confrontatie met [slachtoffer] opgezocht terwijl zij juist de mogelijkheid had bij aangever weg te blijven toen zij eenmaal de slaapkamer had verlaten.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. subsidiair:
mishandeling
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren en heeft voorts de afwijzing gevorderd van de vorderingen tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen zoals opgelegd door de politierechter Haarlem d.d. 5 december 2011 (15/700905-11) en d.d. 1 december 2011 (15/167490-11). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat, indien de ISD-maatregel wordt opgelegd, deze maatregel iedere zes maanden zal worden getoetst.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt geen ISD-maatregel op te leggen. Zij verwijst daarbij naar het rapport van de psycholoog V.I. Tiemens d.d. 5 oktober 2012, waarin wordt vermeld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Deze conclusie verdraagt zich volgens de raadsvrouw niet met oplegging van de ISD-maatregel, nu een van de voorwaarden om deze maatregel op te leggen (volledige) toerekeningsvatbaarheid is. Bovendien heeft de officier van justitie niet aangegeven of er voldoende capaciteit is om de maatregel op te leggen, terwijl dat wel vereist is. Een andere voorwaarde die de ISD-maatregel met zich brengt is dat veiligheid van personen de maatregel moet rechtvaardigen. Indien cliënte en aangever [slachtoffer] geen contact hebben, is er niets aan de hand. Bovendien heeft cliënte werk en kan huisvesting geregeld worden, aldus de raadsvrouw. Tot slot verzoekt de raadsvrouw om afwijzing van de voornoemde vorderingen tenuitvoerlegging.
6.3 Oordeel van de rechtbank en motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Tevens betrekt de rechtbank in haar beoordeling de inhoud van het omtrent verdachte door drs. V.I. Tiemens, GZ-psycholoog, uitgebrachte rapport van 5 oktober 2012, evenals het door A. Schreurs uitgebrachte reclasseringsrapport van 3 oktober 2012.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ten aanzien van de aard en ernst van het feit overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van R. [slachtoffer]. Zij heeft op 12 juni 2012 deze [slachtoffer] met een nagelschaartje in zijn arm, buik en borst geraakt. Hierdoor heeft hij pijn en letsel gekregen. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving. Dit feit staat niet op zichzelf doch past blijkens berichtgeving van Brijdermedewerkster Onverwagt in de explosieve relatie van verdachte en [slachtoffer] met veel geweld op lichamelijk, geestelijk en seksueel vlak.
Waar het gaat om de persoon van de verdachte blijkt uit vorenbedoeld psychologisch rapport van drs. Tiemens het navolgende. Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Tevens is sprake van antisociaal gedrag dat gerelateerd lijkt aan alcoholmisbruik. Alcoholmisbruik verhoogt bij betrokkene de kans op sterk ontremd en agressief ageergedrag. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Betrokkene wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Voortkomend uit de stoornis blijken een gebrekkig probleeminzicht, impulsiviteit, een externaliserende gedragstendentie, emotie en agressieregulatieproblematiek, instabiele intermenselijke relaties en gebrekkige impulscontrole. De relatie met aangever wordt gezien als een destabiliserende factor gelet op het manipulerende en gewelddadige karakter van de relatie. Ook het alcoholmisbruik van betrokkene is een risicofactor, gezien de ontremming die ermee gepaard gaat. Geadviseerd wordt - indien de rechtbank dit aangewezen acht - om een klinische opname te realiseren in het kader van een voorwaardelijke straf. Indien gedacht wordt aan het opleggen van een ISD-maatregel gaat het advies uit naar een, waar mogelijk, zo spoedig mogelijke aanvang van de klinische behandeling in een behandelsetting, zodat betrokkene zo lang mogelijk binnen een justitieel kader (met een stok achter de deur) kan profiteren van de behandeling. De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare.
Uit het reclasseringsrapport blijkt voorts dat verdachte sinds 1993 veelvuldig in contact is gekomen met politie en justitie. Betrokkene is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en een stoornis in de impulsbeheersing. Het leven van betrokkene speelt zich af in een omgeving waarin alcohol- en drugsgebruik en criminaliteit de norm is, er lijken geen beschermende factoren aanwezig. De afgelopen jaren is geprobeerd om betrokkene middels een ambulante vorm in een behandeltraject te krijgen, helaas is dit niet gelukt. De reclassering, het GAVO en haar behandelaar van de forensische polikliniek geven aan dat ze een lange adem hebben gehad, maar dat ze de ISD-maatregel thans nog als enige mogelijkheid zien. Verdachte kampt met een hardnekkige alcoholverslaving die in een ambulant traject niet te behandelen is. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en daarnaast wordt ingeschat dat er een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden is. De reclassering adviseert de ISD-maatregel waarbij een klinische opname noodzakelijk is. Belangrijk is dat de maatregel per zes maanden wordt getoetst zodat er zicht is op de totstandkoming van de behandeling, aldus het reclasseringsrapport.
De rechtbank stelt vast dat verdachte geldt als een zeer actief veelpleegster en kan worden aangemerkt als een stelselmatige dader in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte voldoet ook overigens aan de in artikel 38m Sr genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Immers, het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is verder in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit (tenminste) drie keer onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf wegens een door haar gepleegd misdrijf. Het feit waarvoor verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld is begaan na de tenuitvoerlegging van genoemde straffen. Gelet op de vele veroordelingen en de persoon van verdachte, zoals beschreven in de hiervoor genoemde rapportage van de reclassering waarin oplegging van de ISD-maatregel wordt geadviseerd, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, indien zij niet wordt behandeld. De veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank is gelet op het advies van de reclassering met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf of maatregel dan de ISD-maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de ISD-maatregel immers de enige reële mogelijkheid om de problematiek van verdachte aan te pakken en daarmee het risico op toekomstige delicten in te dammen. De rechtbank acht een integraal hulpverleningstraject met een langdurige en intensieve begeleiding noodzakelijk. Een ambulant behandeltraject buiten het kader van de ISD-maatregel komt niet in aanmerking omdat het risico dat verdachte, een ernstig verslaafde vrouw, zich zal onttrekken aan de haar gestelde voorwaarden, zeer hoog is.
Hierbij betrekt de rechtbank dat het verdachte ontbreekt aan inzicht in haar problematiek. Zij heeft een volstrekt ander – namelijk vele malen positiever – beeld van zichzelf en de benodigde behandeling. Zij geeft aan – zoals ook ter terechtzitting is gebleken – volstrekt niet te begrijpen waarom de reclassering en haar behandelaars zeggen geen vertrouwen te hebben in voortzetting van de ambulante hulpverlening.
De raadsvrouw heeft bepleit dat zolang verdachte uit de buurt blijft van [slachtoffer], er geen gevaar voor herhaling is. Gelet op de in het reclasseringrapport genoemde ervaringen uit het verleden waarbij verdachte, ondanks een aan een eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden bijzondere voorwaarde van contactverbod met [slachtoffer], steeds naar hem terugkeerde, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte bij [slachtoffer] uit de buurt zal blijven, met alle risico’s vandien.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan het oplossen van haar problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij zal de rechtbank, mede gelet op het gebrek aan inzicht bij verdachte ten aanzien van haar problematiek, de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
In de duur van de op te leggen maatregel en gelet op het advies van de reclassering ziet de rechtbank evenwel aanleiding om te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt. Alsdan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is.
De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte oplegging van de ISD-maatregel in de weg staat, vindt geen steun in het recht. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat er voldoende capaciteit is voor tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, reeds omdat de reclassering zonder enig voorbehoud daaromtrent te maken oplegging van die maatregel heeft geadviseerd.
7. Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Ten aanzien van 15/700905-11
Bij vonnis van 5 december 2011in de zaak met parketnummer 15/700905-11 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van mishandeling en vernieling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 januari 2012 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 december 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting geconstateerd dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van 15/167490-11
Bij vonnis van 1 december 2011 in de zaak met parketnummer 15/167490-11 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van opzetheling veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 16 januari 2012 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 16 december 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting geconstateerd dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38m, 38n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf niet in mindering wordt gebracht.
Bepaalt dat na zes maanden de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds wordt beoordeeld.
Wijst af de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Haarlem in de zaken met parketnummer 15/700905-11 en 15/167490-11 opgelegde voorwaardelijke straffen.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. Avedissian, voorzitter,
mr. J.C.M. Swinkels en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2012.
Mr. Bannink is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van 3 juli 2012 inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] (los bijgevoegd).
3.Proces-verbaal van verhoor van 22 oktober 2012 inhoudende de verklaring van verdachte R. [slachtoffer] (los bijgevoegd).
4.Proces-verbaal van aangifte van 12 juni 2012 inhoudende de verklaring van R. [slachtoffer], (dossier pagina 5).
5.Proces-verbaal van aangifte van 12 juni 2012 inhoudende de verklaring van R. [slachtoffer], (dossier pagina 6) en foto’s letsel, (dossierpagina 8-10).