ECLI:NL:RBHAA:2012:5865

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
184360 - HA ZA 11-929
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van besluit van rechtspersoon en onrechtmatig handelen van bestuurders

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 19 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [eiser] B.V. en verschillende gedaagden, waaronder Light International B.V. en BBC Foundation B.V. De eiser, [eiser], vorderde onder andere de nietigverklaring van een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) van 8 september 2010, waarin werd besloten om de ontwikkeling en verkoop van speciale producten onder te brengen in een nieuwe vennootschap, D&C Technologies B.V. De eiser stelde dat dit besluit in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, en dat de gedaagden, als bestuurders, onrechtmatig hadden gehandeld door de belangen van de eiser niet in de besluitvorming te betrekken.

De rechtbank overwoog dat de wetsartikelen waarop de eiser haar vorderingen baseerde, enkel voorzien in de mogelijkheid van vernietiging van een besluit van een rechtspersoon, en dat het gestelde feitencomplex niet tot nietigheid leidde. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat het besluit in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. Ook de vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiser geen nadeel had geleden door de overdracht van de aandelen van D&C aan Light International.

De rechtbank wees alle vorderingen van de eiser af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor aandeelhouders om hun belangen adequaat te onderbouwen in juridische procedures en de hoge drempel voor het aannemen van onrechtmatig handelen door bestuurders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK HAARLEM

184360 / HA ZA 11-92914 november 2012
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 184360 / HA ZA 11-929
Vonnis van 19 december 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. E. Hoekstra te Alkmaar,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LIGHT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te Purmerend,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.B.C. FOUNDATION B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
3.
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
D AND C TECHNOLOGIES B.V.,
gevestigd te Purmerend,
gedaagden,
advocaat mr. H. Oomen te Haarlem.
Partijen zullen hierna gezamenlijk [eiser] en Light International c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk Light International, BBC, [gedaagde] en D&C worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2011;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 10 februari 2012 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de pleidooizitting van 27 september 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De heer [eiser] (verder te noemen: [eiser] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser] . [gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van BBC.
2.2.
[eiser] en BBC zijn aandeelhouders van Light International. BBC houdt 55% van de aandelen, [eiser] 45%. BBC is enig bestuurder van Light International.
2.3.
De voornaamste handelsactiviteiten van Light International zijn de inkoop, verkoop, import, export en het onderhoud van lichtarmaturen. Light International hield zich voorts onder meer bezig met de handel in zogenaamde ‘special products’ (verder te noemen: special products), dat wil zeggen speciale, op maat gemaakte, licht- en staaloplossingen voor buitengebruik.
2.4.
[eiser] is in loondienst bij Light International. Hij houdt zich hoofdzakelijk bezig met verkoop.
2.5.
Eind 2009 is onenigheid ontstaan tussen [gedaagde] en [eiser] . Gaandeweg bekoelde de verstandhouding tussen hen.
2.6.
Begin 2010 heeft [eiser] aan [gedaagde] aangegeven dat hij belangstelling had voor overname van de aandelen van BBC in Light International. [gedaagde] heeft hierop bij brief van 8 april 2010 als volgt gereageerd:
(…) BBC Foundation B.V. is bereid haar 55% belang in Light International B.V. aan te bieden onder de volgende voorwaarden en condities:
Vraagprijs 55% belang van de aandelen Light International B.V. per 31 december 2009 bedraagt € 2.000.000
Het 55% aandeel van BBC Foundation B.V. in de algemene reserve van Light International B.V. per 31 december 2009 komt toe aan BBC Foundation B.V.
Het aandeel van BBC Foundation B.V. in het resultaat na belasting over de periode 1 januari 2010 tot en met de overnamedatum wordt op de overnamedatum als dividend uitgekeerd aan BBC Foundation B.V.
De aanwezige rekening courant vordering van Light International B.V. op BBC Foundation B.V. zal worden verrekend met de koopprijs aandelen.
Graag verneem ik uw schriftelijke reactie binnen twee weken na dagtekening van deze aanbiedingsbrief of u gebruik wil maken van het aanbod het 55% aandelenbelang van BBC Foundation B.V. in Light International B.V. van BBC Foundation B.V. over te nemen. (…)
2.7.
Er is geen reactie gevolgd van [eiser] .
2.8.
Op 8 september 2010 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders (verder te noemen: ava) plaatsgevonden. [eiser] is voor deze ava opgeroepen, maar heeft zich afgemeld. De notulen van de ava luiden, voor zover van belang:
(…) Uit efficiencyoverwegingen en om commerciële redenen zal een reorganisatie plaatsvinden binnen Light International B.V. De ontwikkeling en verkoop van alle ‘special products’ oftewel niet standaard leverbare producten zullen in een afzonderlijke – nieuw op te richten – vennootschap worden ondergebracht. De naam van deze vennootschap zal ‘D and C technologies B.V.’ luiden. Het oprichten van deze vennootschap is inmiddels in gang gezet. In het kader van deze reorganisatie zal Light International B.V. alle ‘special products’ onderbrengen in D and C technologies B.V. Alle standaard leverbare producten zullen ondergebracht worden in Light International B.V. (…)
2.9.
Eind oktober 2010 heeft [eiser] op zijn verzoek een bespreking gehad met [gedaagde] . [eiser] gaf daarbij te kennen dat hij niet langer aandeelhouder wilde zijn. Hij verzocht [gedaagde] zijn aandelen in Light International van hem over te nemen.
2.10.
Partijen hebben vervolgens onderhandeld en overeenstemming bereikt over de koopprijs. De koopprijs zou € 299.999,- bedragen. In de zijdens [gedaagde] opgestelde conceptverkoop- en arbeidsovereenkomst waren voorts non-concurrentiebedingen opgenomen. [eiser] heeft de overeenkomsten niet ondertekend. Hij gaf aan bezwaar te hebben tegen de non-concurrentiebedingen.
2.11.
Bij e-mail van 3 november 2010 heeft [gedaagde] [eiser] , onder meer, als volgt bericht:
(…) Zoals je heb kunnen lezen de in notulen van de AVA welke heeft plaatsgevonden waar jij helaas niet op aanwezig kon zijn, wil ik je alvast het een en ander meedelen!
De nieuwe bv D&C technologies bv gaat zich bezig houden met custom made goederen waaronder verlichting, hierdoor is er een overeenkomst getekend tussen Light International bv en D&C technologies, waarin is overeen gekomen dat D&C alle specials voor light gaat leveren, concreet houdt dit in dat Light dus vanaf 2011 geen specials meer maakt en alleen nog in en verkoop gaat doen. (…)
Door de reorganisatie binnen Light en de oprichting van D&C, is besloten dat de tweede verdieping in gebruik genomen gaat worden door D&C, dit gaat al gebeuren op 1 december, dus bij deze het verzoek om per 1 dec je spullen te verplaatsen naar je nieuwe werkplek!
Op woensdag 10 november 2010, om 16.00uur wordt door mij en [betrokkene 1] aan het voltallige personeel van light en van CSP volledig uitgelegd wat er gaat gebeuren en hoe de nieuwe structuur en de volledige aangepaste proces flow van Light er uit gaat zien!
Mocht jij nog vooraf vragen hebben, ben ik altijd bereid om deze mondeling toe te lichten of te beantwoorden. (…)
2.12.
[eiser] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
2.13.
Op 9 november 2010 heeft een extern adviesbureau een presentatie gegeven aan de werknemers van Light International over de voorgenomen reorganisatie. [eiser] was hierbij aanwezig. Er zijn geen bezwaren tegen de plannen naar voren gebracht.
2.14.
D&C is opgericht op 10 november 2010. [gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van D&C.
2.15.
Op 31 januari 2011 zond de juridisch adviseur van [eiser] , de heer [betrokkene 2] (verder te noemen: [betrokkene 2] ), de advocaat van Light International c.s. een e-mail met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
(…) Met de heer [eiser] sprak ik eind vorige week over de huidige situatie bij genoemde onderneming. Naar ik begreep bent u met enige regelmaat advocaat voor de onderneming en/of diens mede aandeelhouder, de heer [gedaagde] . Tussen de betrokkenen zijn gedurende het afgelopen jaar enkele gesprekken geweest over de overdracht van aandelen.
Tot overeenstemming is het niet gekomen. Mijn vraag is of het zinvol zou zijn eens met elkaar in gesprek te komen (u en ik in eerste instantie) om te bezien of het alsnog tot een overdracht zou kunnen komen en zo ja, tegen welke voorwaarden. (…)
2.16.
Op 14 februari 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en de advocaat van Light International c.s. Tijdens deze bespreking is afgesproken dat [betrokkene 2] met een aangepast schriftelijk voorstel zou komen voor de verkoop en overname van de aandelen van [eiser] . Dit is gebeurd bij brief van 9 maart 2011. De betreffende brief luidt, voor zover van belang:
(…) Vrij recent (september 2010) is (…) gebleken dat de activiteiten van Light International B.V. ‘licht’ worden gemaakt, door een belangrijk deel van de omzet (de zogenoemde ‘specials’) uit die entiteit te halen. Daarvoor is een separate entiteit opgericht, D and C Technologies B.V., waarvan de heer [gedaagde] aandeelhouder is door tussenkomst van B.B.C. Foundation B.V. Feitelijk loopt daardoor naar schatting 65% van de omzet (en dus winst) weg uit de Light International B.V. Dat betekent uiteindelijk: een lagere waarde van de aandelen van die BV en een lagere winst (althans dividendpotentieel).
Daar komt bij dat de heer [eiser] te kennen is gegeven dat zijn functie wijzigt (van commercieel directeur naar hoofd buitendienst) en dat hij plots een heel scala aan richtlijnen voor de kiezen heeft gekregen die er voorheen (sinds 1997) niet waren. Dat komt de werksfeer niet ten goede, om het zacht uit te drukken.
Twee recente ontwikkelingen, kortom, die maken dat er op korte termijn een oplossing gevonden moet worden. (…)
De handelwijze van uw cliënt, met name ten aanzien van het weghalen van een belangrijk deel van de omzet uit Light International B.V., heeft m.i. de volgende consequenties.
Laat ik vooropstellen dat het besluit van 8 september 2010 waarin (kort weergegeven) werd besloten over te gaan tot oprichting van een aparte entiteit om daarin de specials onder te brengen niet door cliënt kan worden aanvaard. Langs deze weg vernietig ik dat besluit dan ook namens [eiser] B.V. op grond van artikel 2:15 BW. (…)
Verder zal de met het besluit ingezette koers gestaakt en teruggedraaid moeten worden. Dat betekent dat de omzet niet langer via D and C Technologies B.V. mag lopen en dat bovendien de omzet (en winst) alsnog en met terugwerkende kracht via Light International B.V. zal moeten worden geadministreerd. (…)
De handelwijze van de heer [gedaagde] impliceert voorts dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld op grond van onrechtmatige daad. Hij moet immers hebben begrepen dat het besluit voor mijn cliënt (en de vennootschap) zeer grote gevolgen zal hebben. Desondanks heeft hij deze handeling willens en wetens doorgezet. (…)
De enige echte oplossing die cliënt op dit moment ziet, is uitkoop door de heer [gedaagde] .
Mijn voorstel is dat uw cliënt, rekening houdend met bovenstaande, komt tot een concreet en realistisch voorstel. Het voorstel zal dan in moeten houden dat de aandelen over worden gedragen en de dienstbetrekking op een redelijke termijn eindigt. (…)
2.17.
De advocaat van Light International c.s. heeft bij brief van 11 maart 2011 aangegeven dat de inhoud en toonzetting van de brief verkeerd zijn gevallen bij [gedaagde] . De brief van [betrokkene 3] luidt voorts, voor zover van belang:
(…) Cliënte is in een allerlaatste poging om de onderhavige kwestie in der minne te regelen bereid tot het houden van een bespreking. Indien uw cliënte hiertoe bereid is en/of een aangepast voorstel wenst te doen, dan hoor ik dat graag. Cliënte zal geen tegenvoorstel doen. Mocht uw cliënte besluiten gerechtelijke procedures te starten, dan kunt u de dagvaarding aan mijn kantooradres laten betekenen. (…)
2.18.
Na verdere correspondentie tussen partijen, heeft op 26 mei 2011 een bespreking plaatsgevonden tussen partijen en hun raadslieden. Deze bespreking heeft niet geleid tot gewijzigde standpunten. Op 1 augustus 2011 heeft [eiser] de dagvaarding uitgebracht waarmee de onderhavige procedure is ingeleid.
2.19.
Op 17 januari 2012 zijn de aandelen van D&C geleverd aan Light International. D&C is daarmee met terugwerkende kracht een 100%-dochtervennootschap van Light International geworden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. primair: op grond van artikel 2:15, eerste lid sub a en/of b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) nietig verklaart, althans vernietigt, het besluit van de ava van 8 september 2010 zoals vervat in de notulen, waarin is opgenomen het (voortaan) onderbrengen van de ontwikkeling en verkoop van alle special products van Light International in D&C;
subsidiair: op grond van artikel 2:15, eerste lid sub b, BW nietig verklaart, althans vernietigt, het bestuursbesluit waarvan mededeling is gedaan in de notulen van de ava van 8 september 2010 en welk besluit inhoudt het (voortaan) onderbrengen van de ontwikkeling en verkoop van alle special products van Light International in D&C;
meer subsidiair: het betreffende bestuursbesluit nietig verklaart, althans vernietigt, op grond van artikel 2:256 BW;
II. voor recht verklaart dat de gevolgen van de sub I omschreven besluiten en de daarmee samenhangende rechtshandelingen teruggedraaid moeten worden onder een aantal bepalingen als nader in het petitum omschreven;
subsidiair,indien het gevorderde sub I en/of II wordt afgewezen en/of wordt vastgesteld dat ten opzichte van [eiser] onrechtmatig is gehandeld,
III. [gedaagde] , BBC en D&C hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] een schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van oprichting van D&C tot de dag van volledige betaling;
IV. BBC verplicht om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis op de voet van artikel 2:343 BW alle aandelen die [eiser] houdt in Light International van [eiser] over te nemen tegen een door de rechtbank te bepalen koopprijs, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat BBC in gebreke blijft en onder veroordeling van BBC in de kosten van de overdracht;
primair en subsidiair
[gedaagde] , BBC en D&C veroordeelt tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten, de nakosten en de wettelijke handelsrente over voornoemde kosten.
3.2.
Light International c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Ter comparitie en ter zitting van 27 september 2012 hebben Light International c.s. de vraag aan de orde gesteld of de rechtbank Haarlem bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, omdat Light International statutair gevestigd is in Amsterdam en de rechtbank aldaar daarom bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van de subsidiaire vordering ex artikel 2:343 BW.
4.2.
Dit verweer is echter niet vóór alle weren ten gronde gevoerd in de zin van artikel 110, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv), maar eerst ter comparitie en (dus) nadat de conclusie van antwoord was genomen. Op grond van het bepaalde in voornoemd artikel, is het recht om dit verweer te voeren dan ook komen te vervallen. De rechtbank zal zich daarom niet relatief onbevoegd verklaren om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
Primaire vorderingen: Nietigverklaring/vernietiging besluit?
4.3.
Bij de beoordeling van de primaire vorderingen van [eiser] stelt de rechtbank voorop dat de wetsartikelen waarop [eiser] haar vorderingen baseert, enkel voorzien in de mogelijkheid van
vernietigingvan een besluit van een rechtspersoon, terwijl het gestelde feitencomplex ook anderszins niet tot nietigheid leidt. De gevorderde nietigheid komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat de mededeling in de notulen van de ava van 8 september 2010 ten aanzien van het (voortaan) onderbrengen van de ontwikkeling en verkoop van alle special products in een afzonderlijke vennootschap, niet anders kan worden gezien dan c.q. gelijk dient te worden gesteld aan een aandeelhoudersbesluit. Light International c.s. betwist dat.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat het (voortaan) onderbrengen van de special products in een andere vennootschap in de ava aan de orde is geweest, maakt niet dat het als aandeelhoudersbesluit kan worden aangemerkt. In de notulen van de ava is dit onderbrengen bovendien uitdrukkelijk als mededeling opgenomen, niet als besluit. Uit de betreffende mededeling is op te maken dat het besluit om de special products elders onder te brengen, al vóór de ava is genomen en dat hieraan al (deels) uitvoering is gegeven. Zo is in de mededeling de naam van de op te richten vennootschap opgenomen en is voorts te lezen:
“(…) Het oprichten van deze vennootschap is inmiddels in gang gezet. (…)”.
4.6.
In het licht van hetgeen in de notulen is opgenomen, heeft [eiser] onvoldoende (gemotiveerd) gesteld dat en waarom sprake is van een aandeelhoudersbesluit. De primaire vordering sub I primair zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslissing om de special products onder te brengen in D&C (in ieder geval) kan worden aangemerkt als bestuursbesluit, dat op enig moment vóór de ava is genomen. [eiser] heeft vernietiging gevorderd van dit besluit op grond van artikel 2:15, eerste lid sub b, BW wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is evident dat wanneer één van de kernactiviteiten uit een onderneming wordt gehaald, dit op de een of andere wijze het samenwerkingsverband tussen en de (financiële) belangen van de aandeelhouders onderling en met de vennootschap, raakt. Hieruit volgt echter niet zonder meer dat het betreffende besluit ook in strijd moet worden geacht met de redelijkheid en billijkheid. Het is aan [eiser] om onderbouwd te stellen dat hiervan sprake is; dat BBC/ [gedaagde] als (in)direct bestuurder bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen (waaronder die van [eiser] ) in redelijkheid en naar billijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen.
4.9.
[eiser] heeft aan haar vordering tot vernietiging van het besluit ten grondslag gelegd dat BBC en [gedaagde] met hun besluit bewust en opzettelijk hebben bewerkstelligd dat Light International is leeggehaald ten faveure van D&C, met als enige doelen winstbejag en eigenbelang. [eiser] stelt zich in dit verband op het standpunt dat, door de oprichting van D&C, sinds het najaar van 2010 circa 65% van de omzet wegvloeit uit Light International, terwijl de inkoop en kosten met betrekking tot D&C onverkort ten laste van Light International worden gebracht. Volgens [eiser] heeft het besluit tot gevolg gehad dat de waarde van (haar aandelen in) Light International aanzienlijk is afgenomen en dat er binnen Light International een aanzienlijk lager(e) winst c.q. dividendpotentieel wordt gerealiseerd. BBC en [gedaagde] hebben bij de besluitvorming de belangen van [eiser] , als minderheidsaandeelhouder, ten onrechte in het geheel niet in de afweging meegenomen en [eiser] hierbij niet betrokken, aldus [eiser] .
4.10.
Light International c.s. hebben zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het bedrijfsorganisatorisch en economisch wenselijk werd om de special products als volwaardige en zelfstandige producten onder te brengen in een zelfstandige entiteit met een nieuwe handelsnaam, omdat er steeds meer vraag ontstond naar deze producten en deze op die manier verder ontwikkeld konden worden. Volgens Light International c.s. is de handel in special products bovendien aanmerkelijk risicovoller, omdat het maatwerk betreft.
Light International c.s. hebben in dit verband gewezen op een procedure die de Gemeente Amsterdam tegen Light International heeft aangespannen.
Light International c.s. stellen zich voorts op het standpunt dat BBC en [gedaagde] (de belangen van) [eiser] wel degelijk hebben betrokken bij de besluitvorming, door al in een vroeg stadium, en bij herhaling, aan te geven bereid te zijn D&C onder Light International ‘te hangen’. [eiser] heeft dit aanbod steeds afgeslagen, aldus Light International c.s. Het brengen van D&C onder Light International heeft uiteindelijk feitelijk gestalte gekregen in februari 2012, met de levering van de aandelen van D&C aan Light International. [eiser] is bovendien herhaaldelijk uitgenodigd om de financiële stukken van D&C te komen inzien, aldus Light International c.s. [eiser] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Volgens Light International c.s. was van een terugloop in de omzet van Light International geen sprake. Integendeel, de omzet en winst binnen Light International zijn door de reorganisatie juist toegenomen, aldus Light International c.s. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij, onder meer, een rapport overgelegd van De Hooge Waerder van 17 augustus 2012.
Light International c.s. menen dat [eiser] , gelet op het voorgaande, geen redelijk belang heeft bij de onderhavige vordering.
4.11.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door Light International c.s., volstaan de niet nader onderbouwde stellingen van [eiser] niet; gelet hierop lag het op de weg van [eiser] om haar stellingen aan te vullen en met bewijsmiddelen te onderbouwen. Zij heeft dit echter nagelaten. [eiser] heeft aangegeven dat zij door Light International c.s. bij voortduring niet in staat is gesteld om de financiële stukken in te zien die ter onderbouwing van haar standpunten zouden kunnen dienen. Gebleken is echter dat Light International c.s. [eiser] hiertoe meermalen hebben uitgenodigd en dat [eiser] de stukken over het jaar 2010 enkele weken vóór de pleidooizitting heeft ingezien. Met betrekking tot het jaar 2011 is gebleken dat de conceptjaarstukken weliswaar niet aan [eiser] zijn verstrekt, maar dat dit verband houdt met het feit dat [eiser] de jaarcijfers van 2010, om haar moverende redenen, niet heeft goedgekeurd.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het besluit om de ontwikkeling en verkoop van alle special products van Light International in D&C onder te brengen, qua inhoud of totstandkoming, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Ook de primaire vordering sub I subsidiair zal daarom worden afgewezen.
4.13.
Hetzelfde lot treft het primair onder I, meer subsidiaire beroep van [eiser] op artikel 2:256 BW. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie (zie, onder meer, HR 9 juli 2004,
NJ2004, 519) is de strekking van deze bepaling te voorkomen dat de bestuurder zich bij zijn handelen (met name) laat leiden door zijn persoonlijke belang in plaats van (uitsluitend) het belang van de vennootschap dat hij heeft te dienen. De bepaling strekt in de eerste plaats tot bescherming van het belang van vennootschap, door de bestuurder de bevoegdheid te ontzeggen de vennootschap te vertegenwoordigen als hij door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander met dat van de rechtspersoon niet parallel lopend belang, niet in staat moet worden geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht.
Voor de toepassing van artikel 2:256 BW is voldoende dat de bestuurder te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. De vraag of een tegenstrijdig belang bestaat, kan slechts worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval (zie, onder meer, HR 29 juni 2007,
NJ2007, 420). Indien een natuurlijke persoon handelt in de hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van meerdere vennootschappen die een groep vormen, kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn van tegenstrijdig belang, zo blijkt uit voornoemde jurisprudentie.
4.14.
[eiser] heeft zich, ter adstructie van zijn beroep op artikel 2:256 BW, op het standpunt gesteld dat [gedaagde] een direct en formeel tegenstrijdig belang had bij de ‘deal’ met D&C, omdat hij (indirect) bestuurder is van zowel Light International als D&C. Voor zover dit enkele door [eiser] gestelde feit voldoende zou zijn voor een geslaagd beroep op artikel 2:256 BW, gaat dat beroep thans evenwel niet op, omdat Light International c.s.de aandelen in D&C inmiddels zijn overgedragen aan Light International, waarmee de gestelde tegenstrijdigheid van belangen is opgeheven.
4.15.
Nu uit het voorgaande volgt dat voor vernietiging van het bestuursbesluit geen aanleiding bestaat, is hiermee de grondslag aan het primair gevorderde sub II – het terugdraaien van de gevolgen van het bestuursbesluit – komen te ontvallen. De vordering daaruit voortvloeiende rechtshandelingen terug te draaien is overigens evenmin toewijsbaar nu die rechtshandelingen zelf niet vernietigd zijn; vernietiging van een bestuursbesluit zou immers slechts interne werking gehad hebben. De primaire vordering sub II komt dan ook evenmin voor toewijzing in aanmerking.
Subsidiaire vordering sub III: Onrechtmatig handelen?
4.16.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat BBC en [gedaagde] een aan hen toe te rekenen onrechtmatige daad c.q. toerekenbare tekortkoming hebben gepleegd jegens [eiser] en Light International en dat BBC en [gedaagde] daarom een schadevergoeding (benadelingsvergoeding) aan haar verschuldigd zijn. [eiser] heeft hieraan in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat BBC en [gedaagde] [eiser] en Light International hebben benadeeld door omzet uit Light International weg te halen. Voorts zijn de grenzen van artikel 2:8 en 2:9 BW met voeten getreden, aldus [eiser] .
[gedaagde] , als bestuurder en als initiator en uitvoerder van de betreffende handelingen, heeft volgens [eiser] in strijd gehandeld met de artikelen 2:9 en 6:162 BW, omdat hij moet hebben begrepen en geweten dat zijn handelen zeer grote gevolgen zou hebben voor [eiser] . Hij heeft dit handelen desondanks willens en wetens doorgezet, als gevolg waarvan de omzet en winst D&C zijn ingevloeid, terwijl de inkoop en kosten wel ten laste van Light International werden gebracht, aldus [eiser] .
4.17.
Light International c.s. hebben zich daarentegen op het standpunt gesteld dat deze vordering van [eiser] dient te worden afgewezen, omdat zij geen enkel nadeel heeft geleden. De aandelen van D&C zijn in januari 2012 immers eigendom geworden van Light International. Als gevolg hiervan loopt de omzet van D&C per datum van oprichting van D&C voor [eiser] controleerbaar via Light International. Van onrechtmatig handelen is geen sprake, aldus Light International c.s.
4.18.
In het licht van het verweer van Light International c.s. dat [eiser] met het oveerdragen van de aandelen in D&C aan Light International geen enkel nadeel heeft gelden, had het op de weg van Light International c.s. gelegen haar schade nader te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Reeds hierom zal de vordering sub III worden afgewezen.
4.19.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Indien een orgaan van een rechtspersoon met haar besluit jegens een aandeelhouder niet in strijd heeft gehandeld met de redelijkheid en billijkheid, heeft zij met dit besluit jegens hem/haar ook niet onrechtmatig gehandeld (zie in dit verband, onder meer, HR 17 mei 1991,
NJ1991, 645). Voor zover [eiser] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat sprake is van strijd met de uit artikel 2:8 voortvloeiende redelijkheid en billijkheid, gaan deze stellingen dan ook niet op.
4.20.
Voorts is elke bestuurder op grond van artikel 2:9 BW tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid op grond van dit artikel is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling of de bestuurder inderdaad een ernstig verwijt treft, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken (zie HR 29 november 2002,
NJ2003, 455). Op grond van vaste jurisprudentie brengen de in artikel 2:8, eerste lid, BW bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich dat de hoge drempel van artikel 2:9 BW van overeenkomstige toepassing is bij een door een aandeelhouder op de voet van artikel 6:162 BW aanhangig gemaakte aansprakelijkheidsprocedure tegen een bestuurder (zie, onder meer, HR 20 juni 2008,
NJ2009, 21).
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle concrete omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd, de handelingen van BBC en/of [gedaagde] jegens [eiser] niet als ernstig verwijtbaar (en, bijgevolg, als onrechtmatig) kunnen worden aangemerkt in bovenbedoelde zin. Daarbij is van belang dat is gebleken dat [gedaagde] [eiser] op meerdere momenten na de ava op de hoogte heeft gehouden van de besluitvorming en uitvoeringshandelingen omtrent de oprichting van D&C en haar voldoende gelegenheid heeft geboden te reageren op de met de oprichting van D&C verband houdende handelingen en hierop invloed uit te oefenen; van die gelegenheid heeft [eiser] echter geen gebruik gemaakt. Bij dit alles moet het feit dat partijen toen al over uitkoop van [eiser] spraken mede in aanmerking worden genomen. [gedaagde] en BBC hebben [eiser] bovendien herhaaldelijk uitgenodigd om de boeken in te zien om vast te stellen welke transacties naar het oordeel van [eiser] ten onrechte niet in Light International zouden zijn geadministreerd. [gedaagde] heeft [eiser] voorts aangeboden de aandelen van D&C onder te brengen in Light International, als dit naar het oordeel van [eiser] de gestelde benadeling zou wegnemen. In januari 2012 zijn de aandelen van D&C ook daadwerkelijk aan Light International geleverd.
4.22.
Gelet op het voorgaande, kan BBC/ [gedaagde] geen ernstig verwijt worden gemaakt, in de zin van artikelen 2:9 jo. 6:162 BW.
Subsidiaire vordering sub IV: Overnameverplichting?
4.23.
Voor zover deze vordering is gekoppeld aan onrechtmatig handelen van Light International c.s., stuit deze af op het vorenoverwogene in het kader van de subsidiaire vordering sub III.
4.24.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] aldus, dat zij aan haar vordering ten grondslag legt dat er zich een situatie voordoet in de zin van artikel 2:343, eerste lid, BW, waardoor het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van haar kan worden gevergd. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde] de positie van [eiser] binnen Light International structureel heeft ondermijnd en uitgehold, onder meer door het wijzigen van diens functie(naam) en werkplek, het aan hem onthouden van een nieuwe auto en het eenzijdig afkondigen van diverse richtlijnen. In die lijn past volgens [eiser] ook de oprichting van D&C en het daarin onderbrengen van de meest winstgevende producten van Light International. Een en ander met het oogmerk om [eiser] (zo goedkoop mogelijk) uit de onderneming te werken, aldus [eiser] . Het vertrouwen van [eiser] in een verdere samenwerking is volledig weg en het is volgens [eiser] voor alle betrokken partijen beter wanneer zij uit elkaar gaan.
4.25.
Light International c.s. hebben aangevoerd dat [eiser] op geen enkel moment in een benarde situatie heeft verkeerd. Voor zover dit in het verleden wel het geval zou zijn geweest, is hieraan met de levering van de aandelen van D&C aan Light International een einde gekomen, aldus Light International c.s. Ieder nadeel dat zou hebben bestaan, is volgens Light International c.s. hiermee opgeheven.
Light International c.s. hebben voorts gesteld dat op allerlei manieren is getracht het [eiser] naar de zin te maken. Zo is hem gevraagd naar zijn wensen met betrekking tot zijn functieomschrijving, zijn auto en zijn kamer. Voorts is hem steeds inzage in de financiële stukken aangeboden. [gedaagde] heeft zich voortdurend coöperatief opgesteld, aldus Light International c.s. Van doelbewust uithollen van de positie van [eiser] om hem uit de onderneming te werken, is volgens Light International c.s. geen sprake.
4.26.
In het kader van artikel 2:343 BW dient te worden beoordeeld of de aandeelhouder die de vordering instelt door gedragingen van zijn medeaandeelhouder(s) zozeer op onredelijke wijze wordt ‘beklemd’ of ‘benard’, dat hij de mogelijkheid moet hebben om een einde te maken aan zijn onhoudbaar geworden positie.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van gedragingen van BBC en/of [gedaagde] als gevolg waarvan [eiser] in een benarde positie is geraakt in de zin van artikel 2:343 BW. De rechtbank overweegt hiertoe dat de stellingen van [eiser] enkel betrekking hebben op schending van persoonlijke rechten en/of belangen van [eiser] , niet op rechten en/of belangen van haarzelf, als aandeelhoudster. Dat sprake is van vereenzelviging van [eiser] met [eiser] , is gesteld noch gebleken.
Dat [eiser] in een benarde en onhoudbare positie is geraakt door het handelen van BBC en/of [gedaagde] is evenmin gesteld of gebleken. De rechtbank acht hierbij van belang dat [gedaagde] voortdurend de dialoog is aangegaan met [eiser] en al in een vroeg stadium van het conflict heeft aangeboden D&C onder Light International ‘te hangen’ of de constructie anders in te kleden als [eiser] het er niet mee eens was.
4.28.
Gelet op het voorgaande, komt de subsidiaire vordering sub IV evenmin voor toewijzing in aanmerking.
Kosten
4.29.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Light International c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat
1.808,00(4 punten × tarief € 452,-)
Totaal € 2.368,00
Wettelijke rente en nakosten
4.30.
Light International c.s. hebben bij conclusie van antwoord wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na (betekening van) dit vonnis en nakosten gevorderd. Hiertegen is geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank deze zal toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Light International c.s. tot op heden begroot op € 2.594,-, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten ten bedrage van € 131,- indien [eiser] niet binnen veertien dagen na dagtekening aan dit vonnis heeft voldaan, dan wel, indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, van € 199,-,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs, mr. A.J. Wolfs en mr. I. de Greef en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012. 1068