ECLI:NL:RBHAA:2012:BW1184

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/710528-10
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak na dodelijke aanrijding met graafmachine

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 september 2009 met een graafmachine een dodelijke aanrijding heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij met de graafmachine over de Willem de Zwijgerlaan te Overveen reed, het zicht op een voetganger, die aan de rechterzijde van de weg liep, was ontnomen door bosschages en de stand van de giek van de graafmachine. De voetganger, die zijn fiets aan de hand meedroeg, werd aangereden en overleed als gevolg van deze aanrijding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verdachte niet in staat was om het ongeval te voorkomen, omdat hij op het moment dat hij het slachtoffer kon zien, onvoldoende reactietijd had. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd van roekeloos rijgedrag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden, waaronder de obstructie van het zicht, niet aan de verdachte konden worden toegerekend.

Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710528-10
Uitspraakdatum: 6 april 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Alkmaar,
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 15 september 2009 te Overveen, gemeente Bloemendaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (mobiele graafmachine) daarmede rijdende over de weg, de Willem de Zwijgerlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers heeft hij, verdachte,
na een in die weg gelegen bocht, (mede) door de stand van de giek (met sorteergrijper) van die graafmachine geen, in elk geval niet voldoende zicht op het weggedeelte rechtsvoor het door hem bestuurde motorrijtuig had,
niet het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waarna of (mede)waardoor een aan danwel overrijding plaats vond tussen danwel door het door hem bestuurde motorrijtuig en danwel van een zich op de gezien zijn rijrichting voor hem aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan van die weg bevindende voetganger waardoor die voetganger (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 september 2009 te Overveen, gemeente Bloemendaal, als bestuurder van een voertuig (zelf rijdende graafmachine), daarmee rijdende op de weg, de Willem de Zwijgerlaan, terwijl (nadat hij een in die weg gelegen bocht was uit gereden) hij door de stand van de giek (met sorteergrijper) van die graafmachine geen, in elk geval niet voldoende zicht op het weggedeelte rechtsvoor het door hem bestuurde motorrijtuig had, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van vijftig (50) uren bij het niet (naar behoren) voldoen daarvan te vervangen door vijfentwintig (25) dagen hechtenis en voorts tot de oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één (1) jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één (1) jaar.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder primair en subsidiair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994:
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling.
Dit houdt in dat verdachte zich tenminste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend moet hebben gedragen. Of er sprake is van schuld, dus van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid, hangt - volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting, vast dat verdachte op 15 september 2009 met een graafmachine reed, voorzien van een giek met sorteergrijper, over de Willem de Zwijgerlaan te Overveen, gemeente Bloemendaal. Na een in die weg gelegen flauwe bocht naar rechts heeft verdachte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), die aan de uiterste rechterzijde van de weg liep en daarbij zijn fiets aan de hand meevoerde, aangereden. Het slachtoffer is ten gevolge van deze aanrijding overleden.
Uit het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 27 september 2010 (dossierpagina 40-41) blijkt dat er zich een situatie heeft voorgedaan waarbij aan verdachte als de bestuurder van de graafmachine het zicht op het slachtoffer werd ontnomen; eerst door de bosschages ter plaatse, vervolgens door de stand van de giek en de bosschages en teslotte door de stand van de giek. Uit de zichtreconstructie die is gemaakt van 1,62 seconden vóórdat het ongeval plaatsvond - hetgeen kort gezegd de minimale reactietijd is volgens de tabel van Burckhardt voor de bestuurder van een personenauto, die plotseling wordt geconfronteerd met een zichtbare ernstige ongevaldreiging én waarbij een reflexmatige noodremming de reactievorm is - volgt dat (ook) op dat moment verdachte het zicht werd ontnomen door de giek van de graafmachine. Vastgesteld is voorts dat de stand van de giek niet in positieve zin is te veranderen.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is, dat hij de door hem bestuurde graafmachine niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Uit het bovenstaande vloeit evenwel voort dat het zicht van verdachte op het slachtoffer aanvankelijk werd ontnomen door de bosschages en vervolgens door de giek. Op het moment dat verdachte het slachtoffer kon zien, resteerde onvoldoende reactietijd om het ongeval te kunnen voorkomen. Nu de officier van justitie geen andere omstandigheden of gedragingen van verdachte heeft ten laste gelegd, kan derhalve niet worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de zijde van verdachte en dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
In het hiervoor genoemde proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 27 september 2010 (dossierpagina 41) is vastgesteld dat de stand van de giek niet in positieve zin is te veranderen. De rechtbank is van oordeel dat aan het rijden met de graafmachine inherent is dat de giek het zicht van de bestuurder op de weg belemmert. Deze (enkele) vaststelling levert evenwel geen strafbaar feit op en kan evenmin worden gekwalificeerd als een 'gedraging' van verdachte. Reeds om die reden kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden nu in het subsidiair ten laste gelegde geen gedraging(en) van verdachte is (zijn) ten laste gelegd waardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. Verdachte zal dus ook van het subsidiair ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 6 april 2012.