ECLI:NL:RBHAA:2012:BW6164

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/800566-11
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte rade en sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn bovenbuurman. De feiten van de zaak dateren van 20 april 2011, toen de verdachte, na een woordenwisseling met het slachtoffer, hem met meerdere messteken om het leven bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, ondanks zijn psychische stoornis. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum concludeerden dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tijd en gelegenheid had om na te denken over zijn handelen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege, rekening houdend met de ernst van het delict en de psychische toestand van de verdachte. Tevens werd een schadevergoeding van € 4.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800566-11
Uitspraakdatum: 21 mei 2012
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 maart 2012 en 7 mei 2012 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Zaanstad,
wonende te Zaandam, gemeente Zaanstad,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam Over-Amstel, Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2011 te Zaandam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, eenmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer] met een of meer mes(sen), in elk geval met (een) scherp en/of puntig voorwerp(en), in de borst(kas) en/of hals en/of nek, in elk geval in het (boven)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging gevorderd. Tenslotte heeft de officier van justitie verzocht het onder verdachte in beslag genomen mes verbeurd te verklaren. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze tot een bedrag van € 4.500 voor toewijzing in aanmerking komt, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel; voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Feitelijke gebeurtenissen
Woensdag 20 april 2011, omstreeks 06.49 uur komt er een melding binnen bij de regiopolitie Zaanstreek-Waterland van [getuige] dat er mogelijk een man bewusteloos achter een schuurtje ligt op het [adres] te Zaandam. [getuige] geeft aan dat de man die daar ligt een akkefietje heeft gehad met een blanke man met blond haar en met een ontbloot bovenlijf. Naar aanleiding van deze melding gaat de politie ter plaatse en zij zien de hen ambtshalve bekende [verdachte], bewoner van [adres], die een natte doek vasthoudt met rode vlekken en daarmee bewegingen maakt over de grond, kennelijk om de grond schoon dan wel droog te maken. [verdachte] geeft desgevraagd aan dat hij tien minuten geleden ruzie had met zijn buurman en zegt verder ‘die is weg, die is dood, hij is in de schuur’. In de schuur treffen verbalisanten het stoffelijk overschot aan van een man met diverse verwondingen aan zijn lichaam. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer]. Het sectierapport betreffende [slachtoffer] bevat als conclusie dat het intreden van de dood wordt verklaard door functiestoornissen van het hart en algehele weefselschade door fors bloedverlies, opgelopen als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. Op het lichaam van [slachtoffer] zijn 54 scherprandige huidperforaties aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard en ter terechtzitting herhaald dat er op 20 april 2011 vroeg in de morgen werd aangebeld door zijn bovenbuurman. Verdachte deed de voordeur open en zei tegen de buurman, die boos was, dat hij eraan zou denken niet meer bij het raam te roken. Verdachte heeft de deur daarna dicht gedaan. Vervolgens werd er weer aangebeld. Verdachte, die bij de afwas stond, heeft twee aardappelschilmesjes gepakt en is daarmee naar de deur gegaan. Verdachte heeft verklaard de mesjes voor zijn eigen veiligheid te hebben meegenomen, omdat hij dacht dat het wel eens fout zou kunnen gaan. Eén mesje stopte verdachte in zijn achterzak en één mesje hield hij in zijn linkerhand. Nadat verdachte ‘rustig aan jongen’ tegen de buurman had gezegd, werd deze boos en wilde hij de woning van verdachte binnenkomen. Verdachte heeft toen direct met het mes in de borst van het slachtoffer gestoken, waarna deze naar achteren stapte en op de grond in elkaar zakte. Verdachte deed vervolgens zijn voordeur weer dicht. Kort daarop is verdachte naar buiten gegaan, bemerkte dat het slachtoffer nog ademde en heeft hem daarna meerdere keren met beide mesjes gestoken, totdat het slachtoffer niet meer ademde.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gedood. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of verdachte het ‘opzet’ had dit te doen en zo ja, of sprake is van ‘voorbedachte raad’ (moord) of niet (doodslag).
Opzet
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu het bestanddeel ‘opzet’ niet bewezen kan worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door zijn psychische toestand ten tijde van het doden van het slachtoffer zijn wil niet ongestoord kon bepalen en van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
Het is sinds 22 juli 1963 (NJ 1968, 217) vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat van opzet slechts dan geen sprake kan zijn, als het een persoon ten gevolge van een ernstige psychische stoornis aan elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in onderhavig geval niet voordoet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is uitvoerig onderzocht door diverse gedragsdeskundigen (waarop hierna onder paragraaf 6. ‘Strafbaarheid van verdachte’ nader zal worden ingegaan) en door geen van deze deskundigen is bij verdachte een dergelijke psychische stoornis zoals een waan, psychose, delier of een daarmee gelijk te stellen toestand ten tijde van het plegen van de geweldshandelingen aannemelijk geacht, althans niet in die zin dat hij geen enkel inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft gehad.
Dat verdachte zich (in enige mate) bewust was van hetgeen hij deed, blijkt ook uit zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting. Zo heeft verdachte tijdens het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting consistent verklaard dat hij de twee mesjes heeft meegenomen, omdat hij bang was dat de situatie zou escaleren. Verdachte heeft verklaard dat hij later – toen hij bemerkte dat het slachtoffer nog ademde – dacht dat hij nog meer problemen zou krijgen als het slachtoffer zou blijven leven en dat hij wilde dat het slachtoffer zou stoppen met ademen. Verdachte verklaarde voorts dat hij bang was dat het slachtoffer hem zou blijven achtervolgen en dat hij hem om die reden nog vaker heeft gestoken.
Tenslotte bevestigt de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard ‘ik wilde geen straf en dan hem nog achter mij aankrijgen’ dat hij inzicht had in de ernst van wat hij had gedaan en het verboden karakter daarvan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de wil van verdachte juist gericht was op de dood van de slachtoffer, teneinde in zijn leven niet meer met hem geconfronteerd te worden, zodat de rechtbank opzet van verdachte op het doden van het slachtoffer bewezen acht.
Voorbedachte raad
Van voorbedachte raad - in de tenlastelegging omschreven als ‘na kalm beraad en rustig overleg’ - is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijv. HR 30 juni 2009, LJN BI4070) sprake, indien een verdachte de tijd en de gelegenheid heeft gehad na te denken over en zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn voorgenomen handelen. Of de verdachte in kwestie die tijd en gelegenheid daadwerkelijk heeft benut om na te denken, is daarbij niet van belang.
Dat de geweldshandelingen van verdachte tegen [slachtoffer] niet voortkwamen uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die hem (vrijwel) onmiddellijk heeft gebracht tot zijn daad, maar dat verdachte de tijd en de gelegenheid heeft gehad na te denken over en zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn voorgenomen handelen, leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden.
Blijkens zijn eigen verklaring heeft verdachte na de eerste messteek zijn voordeur dichtgedaan. In zijn woning kwam verdachte tot de conclusie dat het slachtoffer hem wellicht nog meer zou lastig vallen en dat hij wilde dat het slachtoffer zou stoppen met ademhalen. Verdachte bedacht zich dat hij geen straf wilde en dan daarna het slachtoffer en/of zijn familie nog achter zich aan wilde hebben. Verdachte is daarop naar buiten gegaan en heeft het slachtoffer, toen hij bemerkte dat het slachtoffer nog ademde, daarna meerdere keren met beide mesjes gestoken, totdat het slachtoffer niet meer ademde.
Op basis van deze feitelijke handelingen die verdachte heeft ondernomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van zijn daad. De rechtbank acht derhalve de voorbedachte raad bewezen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 20 april 2011 te Zaandam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen voornoemde [slachtoffer] met messen in de borst(kas) en hals en nek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd.
Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
moord.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, in navolging van het rapport van het Pieter Baan Centrum, verminderd toerekeningsvatbaar maar wel strafbaar moet worden geacht.
De raadsman heeft daarentegen ter terechtzitting bepleit dat verdachte, in navolging van de in opdracht van de verdediging uitgevoerde contra-expertise volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte dient de rechtbank te betrekken zowel de feitelijke situatie, zoals uiteengezet door verdachte, als de – gedeeltelijk hiermee samenhangende – uitgebrachte deskundigenrapporten. Hieronder zal de rechtbank de in dit kader relevante passages uit deze rapporten weergeven en vervolgens haar oordeel uiteenzetten.
In opdracht van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, rapporteren [psychiater], psychiater, en [psycholoog], psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht op 24 januari 2012 onder meer als volgt.
Er is bij verdachte sprake van een schizofrene ontwikkeling, waarbij er rond zijn 15e jaar een knik in de ontwikkelingslijn is. Het is door zijn leven heen moeilijk een duidelijk onderscheid te maken tussen psychose door een schizofrene ontwikkeling of door het middelengebruik. Het middelengebruik van verdachte geeft een toename van zijn psychoses, maar er kan gesproken worden van schizofrenie van het gedesorganiseerde type. Het gevoel voor verhoudingen en de realiteitstoetsing zijn bij verdachte ernstig gestoord en hij is zeer egocentrisch gericht. Hij is alleen maar in staat op instrumentele wijze te reageren. Gezien het beloop van het toestandsbeeld door zijn leven heen kan niet gesproken worden van een persoonlijkheidsstoornis, omdat de schizofrenie zeer prominent aanwezig is en veel symptomatologie in het verleden te herleiden is tot aanvankelijk prodromale symptomen en symptomen passend bij de desorganisatie en verlies van psychische functies. Er is derhalve sprake van schizofrenie van het gedesorganiseerde type, cannabisafhankelijkheid en misbruik van alcohol. Bij verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake van bovenstaande ziekelijke stoornissen. Het is zeer waarschijnlijk dat hij ten tijde van het ten laste gelegde ook psychotisch was, gezien de ernst van het psychiatrische beeld, hij geen medicatie nam en gezien het patroon door zijn leven heen, maar dit kan niet helemaal met zekerheid worden vastgesteld. Toen het slachtoffer op de ochtend van het ten laste gelegde aanbelde geeft verdachte aan zich door hem bedreigd te hebben gevoeld, waarbij dit bedreigd voelen, gelet op zijn psychisch functioneren, hoogstwaarschijnlijk een sterk psychotisch karakter kende. Zowel bij de politie als tijdens het onderhavige onderzoek doet verdachte geen enkele poging zijn handelen te bagatelliseren of te ontkennen, sterker hij staat volledig achter zijn handelen. Verdachte kan door zijn gebrekkige mentaliseren geen inzicht geven over zijn gedachten rondom het ten laste gelegde, maar gesteld kan worden dat hij ten tijde van het ten laste gelegde (tenminste) sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Het gaat mogelijk om een psychotisch beeld met wanen en hallucinaties. Als hiervan sprake zou zijn geweest zou er sprake kunnen zijn van angst vanuit een waan omtrent het slachtoffer. Echter, dit geeft verdachte niet aan, waardoor een verdere vermindering van de toerekenbaarheid, te weten ontoerekeningsvatbaarheid, niet valt te onderbouwen.
De conclusie in het op verzoek van de verdediging opgemaakte Pro Justitia rapport d.d. 4 mei 2012 van [psycholoog II], psycholoog, luidt dat verdachte vanuit een intense chaos en angst in een impuls heeft gehandeld. Bij verdachte is sprake van een agressief gekleurde schizofreen psychotische belevingswereld. De conclusie ‘ontoerekeningsvatbaar’ doet recht aan de toestand van verdachte ten tijde van het delict, aldus deze deskundige.
De rechtbank overweegt dat de beschouwing en analyse van zowel de psychiater als de psycholoog van het Pieter Baan Centrum, waar verdachte van 20 oktober 2011 tot 8 december 2011 was opgenomen en geobserveerd, zeer uitgebreid is en dat dezen uitvoerig hebben gemotiveerd hoe zij tot de conclusie van sterk verminderde toerekenbaarheid zijn gekomen. Ook is uitvoerig gemotiveerd waarom zij niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid zijn gekomen. De Pro Justitia rapportage van [psycholoog II] is slechts gebaseerd op een eenmalig gesprek met verdachte en op de bestudering van de processtukken. Zijn conclusie dat ‘alles overziende’ de conclusie ‘ontoerekeningsvatbaar’ recht doet aan de toestand van betrokkene ten tijde van het delict is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd om aan de conclusies van de beide deskundigen van het Pieter Baan Centrum voorbij te gaan. Gelet hierop neemt de rechtbank de conclusies uit laatstgenoemd rapport over, te weten dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd moet worden. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf. Er is (ook overigens) geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de onder paragraaf 6. van dit vonnis weergegeven deskundigenrapporten. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met een groot aantal messteken zijn bovenbuurman om het leven gebracht, vanwege een geschil over de overlast die verdachte veroorzaakte. Nadat het latere slachtoffer bij verdachte aanbelde, ontstond een woordenwisseling. Korte tijd later belde het slachtoffer wederom aan en is verdachte met medeneming van twee aardappelschilmesjes terug naar de voordeur gelopen. Verdachte voelde zich bedreigd en heeft het slachtoffer direct eenmaal met een mes in de borst gestoken, waarna het slachtoffer buiten vlak voor de deur van de woning van verdachte in elkaar is gezakt. Vervolgens heeft verdachte de voordeur van zijn woning dicht gedaan. Enige tijd later is verdachte weer naar buiten gegaan en heeft hij het slachtoffer nog een groot aantal messteken toegebracht, totdat het slachtoffer niet meer ademde.
Door aldus te handelen heeft verdachte het leven ontnomen aan zijn bovenbuurman [slachtoffer]. Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. Verdachte heeft eigenhandig beschikt over het leven van [slachtoffer], een van tafel en bed gescheiden man en vader van twee kinderen. Verdachte heeft daarmede groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring van de echtgenote van [slachtoffer] blijkt hoe zijn gezin lijdt onder het plotselinge en gewelddadige verlies van hun vader. Voorts heeft verdachte door het plegen van een dergelijk gewelddadig feit de rechtsorde zeer ernstig geschokt en zijn in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht.
De rechtbank houdt daarnaast bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf rekening met hetgeen hiervoor onder paragraaf 6. reeds is overwogen met betrekking tot de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Naast hetgeen hierboven onder paragraaf 6. reeds is besproken, hebben de deskundigen [psychiater] en [psycholoog] voornoemd, op 24 januari 2012 nog het volgende gerapporteerd.
Het geheel overziend kan gesteld worden dat de draagkracht van verdachte snel overschreden wordt met een grote kans op impulsief gedrag tot gevolg. Door een tekort aan probleembesef zal de attitude ten opzichte van een eventuele behandeling slecht zijn. Volgens de deskundigen is er een reëel gevaar voor recidive. Het ontbreken van ziektebesef en -inzicht, zijn therapieontrouw en zijn aversie tegen psychiatrische behandeling zijn factoren die beïnvloeding van zijn gedrag zeer moeilijk maken. Verdachte heeft, gezien de ernst van zijn psychopathologie, het ten laste gelegde en de duidelijke samenhang hiertussen, een hoog beveiligingsniveau nodig en het behandelperspectief is ongunstig zodat lang behandeld moet gaan worden. De deskundigen zijn van mening dat alleen de maatregel van TBS met bevel tot verpleging voldoende garanties biedt om het recidivegevaar te verminderen.
De rechtbank neemt ook de bovenstaande conclusies over, maakt deze tot de hare en volgt het advies.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat :
- bij de verdachte tijdens de bewezenverklaarde moord een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- moord een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren – en aldus meer dan vier jaren – is gesteld;
- uit voormelde rapporten is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van die maatregel eist.
De raadsman heeft betoogd dat het recidivegevaar ook zou kunnen worden weggenomen door een minder verstrekkende maatregel, zoals een behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, met vervolgens eventueel een behandeling op grond van een rechterlijke machtiging krachtens de Wet BOPZ.
Nu de rechtbank evenwel de conclusies van het Pieter Baan Centrum overneemt en tot de hare heeft gemaakt, behoeft dit verweer van de raadsman geen bespreking meer. Immers, de rechtbank gaat uit van een sterk verminderde toerekenbaarheid en niet van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid bij de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Als omstandigheid die strafverminderend werkt, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de genoemde gedragsdeskundigen, die over verdachte hebben gerapporteerd, hebben geconcludeerd dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan door en onder invloed van een zware stoornis en dat hij ten tijde van het plegen van het delict sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Nu er slechts een geringe mate resteert waarin de daden wél aan verdachte kunnen worden toegerekend en de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal opleggen, zal de rechtbank - daarbij betrekkende het vrijheidsbenemende karakter van die maatregel - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die lager is dan door de officier van justitie is geëist.
Al het voorgaande in overweging nemende, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden en is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, hetgeen mogelijk is nu het door hem gepleegde feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist.
7.1. Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een aardappelschilmesje, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [nabestaande] heeft middels haar raadsman mr. C.G.A. van Meel een vordering tot schadevergoeding van € 6.640,- ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de begrafeniskosten van het slachtoffer, alsmede uit de nog openstaande schuld van leenbijstand van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de schade voor zover het gaat om de begrafeniskosten tot een bedrag van € 4.500,- voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen, nu de kosten van de nog openstaande lening van het slachtoffer bij de sociale dienst onvoldoende rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart verbeurd:
- gereedschap, aardappelschilmesje zwart handvat, uniek goednummer PL11ZO-2011026712-91234.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [nabestaande] geleden schade tot een bedrag van € 4.500,-, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [nabestaande], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer] tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [nabestaande] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.500,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 55 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J.M. Uitermark, voorzitter,
mrs. M. Daalmeijer en E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 mei 2012.