ECLI:NL:RBHAA:2012:BY1156

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/357
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens uitbreiding luchtvaartterrein Schiphol en tijdelijke schade door Luchthavenverkeersbesluit 2003

In deze zaak verzocht eiser om schadevergoeding als gevolg van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van luchthaven Schiphol en het instellen van geluids- en veiligheidszones. De rechtbank Haarlem behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol, die eerder een schadevergoeding had toegekend van € 1.870,-. Eiser betwistte de wijze van berekenen van de schade, die was gebaseerd op de huurwaardemethode, en voerde aan dat de waardedaling van zijn woning niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de schadevergoeding door verweerster aanvaardbaar was, en dat de toegepaste korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico gerechtvaardigd was. Eiser had ook aanvullende gronden ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden niet in strijd met de procesorde buiten beschouwing konden worden gelaten, omdat verweerster voldoende gelegenheid had gehad om hierop te reageren. De rechtbank concludeerde dat de schadevergoeding correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 - 357
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2012
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda,
tegen:
de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerster het verzoek van eiser om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden in verband met de uitbreiding van het luchtvaartterrein van luchthaven Schiphol en het instellen van geluids- en veiligheidszones, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en alsnog een schadevergoeding toegekend van € 1.870,- te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van ontvangst van eisers verzoek.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 mei 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. M.L.P. van Houten. Tevens was aanwezig J.[naam]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter van de besliscommissie.
2. Overwegingen
2.1 Allereerst merkt de rechtbank op dat eiser bij brief van 19 april 2012 alsnog aanvullende gronden heeft ingediend, waarbij de beroepsgronden van geheel andere aard waren en gericht tegen een ander onderdeel van het besteden besluit. Deze gronden heeft verweerster derhalve eerst in een laat stadium ontvangen. Eiser, althans zijn professionele rechtshulpverlener, dient zich te realiseren dat gelet op het tijdstip van het indienen van de beroepsgronden alsmede de omvang daarvan, de mogelijkheid zich kan voordoen dat deze gronden wegens strijd met de procesorde buiten beschouwing worden gelaten. Aangezien verweerster ter zitting voldoende gelegenheid heeft gehad op de aanvullende gronden in te gaan, is van strijd met de procesorde thans geen sprake.
2.2 Eiser, eigenaar van de woning aan de [adres], heeft verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van de luchthaven Schiphol en het instellen van geluidszones en veiligheidszones rondom de luchthaven.
2.3 Verweerster heeft het verzoek aanvankelijk afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerster eiser alsnog € 610,-- schadevergoeding toegekend op grond van het Aanwijzingsbesluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 23 oktober 1996 (het Aanwijzingsbesluit 1996) in verband met het vierbanenstelsel. Daarnaast heeft verweerster € 1.260,-- toegekend vanwege de inwerkingtreding van het Luchthavenverkeersbesluit 2003 (Lvb 2003), beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 9 maart 2004.
Het Luchthavenverkeersbesluit 2003
2.4 Eiser is het niet eens met de berekening van de schade in verband met de inwerkingtreding van Lvb 2003. Daartoe voert hij allereerst aan dat de stelling van verweerster dat de geluidsbelasting onder Lvb 2003 de 35 Ke niet overschrijdt op zijn perceel, onjuist is.
2.5 Bij deze beroepsgrond heeft eiser geen belang, omdat verweerster ondanks dat naar haar oordeel geen sprake is van een overschrijding van een 35 Ke geluidsbelasting, eiser een vergoeding heeft toegekend in verband met de inwerkingtreding van Lvb 2003.
2.6 Eiser heeft verder aangevoerd dat de vergoeding vanwege de inwerkingtreding van Lvb 2003 dient te worden vastgesteld op de waardedaling van zijn woning.
2.7 Deze beroepsgrond wordt verworpen. De rechtbank heeft al eerder geoordeeld dat de adviescommissie Van der Schans in het advies van 12 februari 2009 voldoende heeft gemotiveerd dat de waardedaling van woningen in Spaarndam vanaf 31 augustus 2004 (inwerkingtreding Lvb 2004) weer ongedaan is gemaakt (Rechtbank Haarlem 17 februari 2010, onder 2.9, LJN: BL5524). Op basis van dit advies mag verweerster zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van schade met een duurzaam karakter als gevolg van het Lvb 2003, zodat de schade niet dient te worden bepaald op de waardevermindering van de woning van eiser.
2.8 Eiser heeft ook aangevoerd dat nu het hier een tegemoetkoming wegens tijdelijke genotsderving betreft een vast bedrag meer in de rede ligt. Niet valt in te zien dat aan een bewoner van een naastgelegen duurder pand een hoger bedrag wordt toegekend of dat eiser een minder hoge vergoeding krijgt dan verzoekers in Spaarndam met woningen die buiten de 35 Ke-zone liggen. Vanuit de optiek van het gelijkheidsbeginsel zou eiser in aanmerking moeten komen voor een vergoeding overeenkomstig het bedrag dat aan de bewoners van het pand met de hoogst verkoopwaarde met dezelfde geluidsbelasting wordt verstrekt.
2.9 Ook deze grond treft geen doel. In de rechtspraak is aanvaard dat in geval van tijdelijke derving van woongenot de schade kan worden bepaald op basis van de huurwaardemethode (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak (de Afdeling) van 20 september 2009, onder 2.10, LJN: AY8507). Dat de huurwaarde wordt vastgesteld op basis van de waarde van de woning is eveneens aanvaard (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2005, LJN: AS2148).
2.10 Eiser heeft voorts betoogd dat voor de berekening van de tijdelijke schade, net als in de zaak van een (oud-)bewoner van Spaarndam ([naam]), ervan uitgegaan dient te worden dat de huuropbrengsten op jaarbasis 6% van de waarde van de woning bedragen in plaats van 5%.
2.11 Verweerster heeft zich in de zaak [naam] gebaseerd op het advies van de adviescommissie Van der Schans. Deze adviescommissie heeft de huurwaarde, als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2003, bepaald op 6% van de waarde van de woning. Deze benadering is volgens verweerster enkel in bedoeld geval gehanteerd. In andere gevallen heeft de adviescommissie Van der Poel de huurwaarde bepaald op 5%. Verweerster stelt zich op het standpunt dat voor de begroting van het nadeel de objectieve waarde bepalend is. De adviescommissie Van der Schans heeft haar advies niet gebaseerd op een vergelijking van objectieve huurwaarden, maar op de in de zaak [naam] tussen partijen overeengekomen huur.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerster voldoende heeft gemotiveerd waarom zij de benadering die de adviescommissie Van der Schans in de zaak [naam] heeft gevolgd, in het onderhavige geval niet volgt. Anders dan in het geval van eiser was in de zaak [naam] sprake van een daadwerkelijke verhuur van de woning van [naam] in de periode dat het Lvb 2003 van toepassing was. Vanwege dit verschil met de zaak van eiser en vanwege het feit dat de methode die de adviescommissie Van der Schans heeft gebruikt door verweerster uitsluitend in de zaak [naam] is overgenomen, is verweerster aan deze methode niet gebonden in zaken waarin geen sprake is van een daadwerkelijke verhuur zoals in het geval van eiser.
2.13 Eiser heeft ook aangevoerd dat de adviescommissie onvoldoende heeft gemotiveerd dat een percentage van 5% van de huurwaarde per jaar moet worden gehanteerd.
2.14 Voorop staat dat een bestuursorgaan bij het vaststellen van de planschadevergoeding in beginsel mag afgaan op een advies van een deskundige adviescommissie op het gebied van planschade, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. Inzichten van deskundigen zijn in een geval als dit gebaseerd op kennis en ervaring. Een nadere onderbouwing van die inzichten kan dan ook niet in alle gevallen worden verlangd. Wel mag worden verlangd dat de gedachtegang van de adviescommissie duidelijk en voldoende controleerbaar is en dat haar advies voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 november 1998, LJN: ZF3683). De rechtbank is van oordeel dat de door verweerster ingeschakelde adviescommissie te beschouwen is als een ervaren, onafhankelijke deskundigencommissie op het gebied van planschade. Verweerster mag derhalve in beginsel afgaan op het door de adviescommissie uitgebrachte advies.
2.15 Uit de stukken blijkt dat verweerster met betrekking tot het gehanteerde huurwaardepercentage van 5% de adviescommissie Van der Poel uitdrukkelijk om een nadere motivering heeft gevraagd. De adviescommissie Van der Poel heeft dit (onderdeel van het) advies vervolgens nader gemotiveerd in haar (algemene) nadere advies van 20 april 2010. De adviescommissie Van der Poel heeft daarbij gewezen naar onderzoeksresultaten betreffende daadwerkelijk betaalde huurprijzen in Spaarndam en omgeving gedurende een langere periode. Op basis van 10 gevonden referenties is sprake van een gemiddeld percentage van 4,93 %. Deze gegevens bieden een indicatie dat aannemelijk is te achten dat van een percentage van 5% kan worden uitgegaan. Voorts heeft de adviescommissie Van der Poel, eveneens op uitdrukkelijk verzoek van verweerster, beschreven wat het overleg tussen de commissie en het lid van de commissie Van der Schans dat de taxatie in de zaak [naam] had verricht, C.G. Plomp, omtrent dit huurwaardepercentage heeft opgeleverd. Voor zover verweerster twijfelde aan de juistheid en volledigheid van het advies van de adviescommissie Van der Poel heeft verweerster zich er aldus in voldoende mate van vergewist dat de gedachtegang van de commissie voldoende duidelijk en controleerbaar was om als basis voor de besluitvorming te kunnen dienen. De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie Van der Poel voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden zij is gekomen tot een huurwaardepercentage van 5%. Verweerster mocht zich derhalve op het (algemene) nadere advies en de nadere adviezen van de adviescommissie Van der Poel baseren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser deze advisering niet bestreden heeft met een tegenadvies.
2.16 Eiser heeft verder aangevoerd dat de adviescommissie Van der Poel niet deugdelijk heeft onderbouwd dat de tijdelijke schade 10% bedraagt van de huurwaarde per jaar. Bij toepassing van de methode van de Adviescommissie Van der Schans zou de tijdelijke schade 27% bedragen. Van enig onderzoek naar vermindering van de huurwaarde is niet gebleken.
2.17 Verweerster heeft hiertegen ingebracht dat een vermindering van de huurwaarde met 10% in de praktijk slechts wordt aangenomen in zeldzame gevallen waarin objectief gesproken kan worden van bovenmatige schade. Nu het in deze zaak gaat om één schadefactor (geluid) wordt eiser niet tekort gedaan door uit te gaan van schade als gevolg van enkel de toename van geluidsbelasting die een bovenmatige waardedrukkende invloed zou hebben en die tot uitdrukking wordt gebracht door toepassing van een kortingspercentage van 10%.
2.18 De rechtbank is van oordeel dat gelet op het gehanteerde percentage van 10% in relatie tot het bestaan van één schadefactor er voor verweerster geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het door de Adviescommissie Van der Poel op dit onderdeel gegeven advies. De beroepsgrond slaagt niet.
2.19 Eiser heeft verder aangevoerd dat niet het moment waarop de geluidsbelasting is aangevangen, maar het tijdstip van inwerkingtreding van het Lvb 2003 bepalend dient te zijn voor de periode waarover een vergoeding wordt verstrekt.
2.20 Ook deze beroepsgrond wordt verworpen. De rechtbank heeft in de hierboven aangehaalde uitspraak van 17 februari 2010 onder 2.11 beslist dat voldoende aannemelijk is dat de vijfde baan per 1 juli 2003 in gebruik is genomen, zodat de schade pas vanaf deze datum kan zijn ontstaan. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding thans anders te oordelen.
Aanwijzingsbesluit 1996
2.21 De adviescommissie Van der Poel heeft verder geadviseerd om op grond van artikel 21 van het Aanwijzingsbesluit 1996 een schadevergoeding toe te kennen van € 1.220,- in verband met het instellen van geluidzones voor het vierbanenstelsel in het aanwijzingsbesluit.
2.22 Ten aanzien van de voorgestelde schadevergoeding heeft verweerster met toepassing van een korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico een bedrag van € 610,- toegekend. Verweerster heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010, LJN: BO3436, overwogen dat bewoners van huizen binnen de invloedssfeer van Schiphol rekening dienen te houden met een toename van geluidsbelasting die samenhangt met de groei van de luchthaven, ook al bestaat geen zicht op de omvang en vorm waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkelingen zich zullen concretiseren en de omvang van het nadeel dat daar mogelijkerwijs uit zal voortvloeien. Dit leidt tot een schadevergoeding in verband met het vierbanenstelsel van € 1.220,- minus 50% wegens normaal maatschappelijk risico = € 610,-, aldus verweerster.
2.23 Eiser betoogt dat aan hem ten onrechte normaal maatschappelijk risico wordt tegengeworpen omdat op de datum van eigendomsverkrijging, 14 november 1979, de ingebruikname van de vijfde baan in 2003 niet een normaal maatschappelijk risico was.
2.24 De rechtbank is van oordeel dat verweerster onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling (zie LJN: BO3436 / BU8078) een korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico kon toepassen. Daarbij speelt de datum van eigendomsverkrijging van de woning door eiser geen rol. De beroepsgrond van eiser faalt.
2.25 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter van de meervoudige kamer, en mr. G. Guinau en mr. drs. L. Beijen, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2012.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.