Het Luchthavenverkeersbesluit 2003
2.4 Eiser is het niet eens met de berekening van de schade in verband met de inwerkingtreding van Lvb 2003. Daartoe voert hij allereerst aan dat de stelling van verweerster dat de geluidsbelasting onder Lvb 2003 de 35 Ke niet overschrijdt op zijn perceel, onjuist is.
2.5 Bij deze beroepsgrond heeft eiser geen belang, omdat verweerster ondanks dat naar haar oordeel geen sprake is van een overschrijding van een 35 Ke geluidsbelasting, eiser een vergoeding heeft toegekend in verband met de inwerkingtreding van Lvb 2003.
2.6 Eiser heeft verder aangevoerd dat de vergoeding vanwege de inwerkingtreding van Lvb 2003 dient te worden vastgesteld op de waardedaling van zijn woning.
2.7 Deze beroepsgrond wordt verworpen. De rechtbank heeft al eerder geoordeeld dat de adviescommissie Van der Schans in het advies van 12 februari 2009 voldoende heeft gemotiveerd dat de waardedaling van woningen in Spaarndam vanaf 31 augustus 2004 (inwerkingtreding Lvb 2004) weer ongedaan is gemaakt (Rechtbank Haarlem 17 februari 2010, onder 2.9, LJN: BL5524). Op basis van dit advies mag verweerster zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van schade met een duurzaam karakter als gevolg van het Lvb 2003, zodat de schade niet dient te worden bepaald op de waardevermindering van de woning van eiser.
2.8 Eiser heeft ook aangevoerd dat nu het hier een tegemoetkoming wegens tijdelijke genotsderving betreft een vast bedrag meer in de rede ligt. Niet valt in te zien dat aan een bewoner van een naastgelegen duurder pand een hoger bedrag wordt toegekend of dat eiser een minder hoge vergoeding krijgt dan verzoekers in Spaarndam met woningen die buiten de 35 Ke-zone liggen. Vanuit de optiek van het gelijkheidsbeginsel zou eiser in aanmerking moeten komen voor een vergoeding overeenkomstig het bedrag dat aan de bewoners van het pand met de hoogst verkoopwaarde met dezelfde geluidsbelasting wordt verstrekt.
2.9 Ook deze grond treft geen doel. In de rechtspraak is aanvaard dat in geval van tijdelijke derving van woongenot de schade kan worden bepaald op basis van de huurwaardemethode (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak (de Afdeling) van 20 september 2009, onder 2.10, LJN: AY8507). Dat de huurwaarde wordt vastgesteld op basis van de waarde van de woning is eveneens aanvaard (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2005, LJN: AS2148).
2.10 Eiser heeft voorts betoogd dat voor de berekening van de tijdelijke schade, net als in de zaak van een (oud-)bewoner van Spaarndam ([naam]), ervan uitgegaan dient te worden dat de huuropbrengsten op jaarbasis 6% van de waarde van de woning bedragen in plaats van 5%.
2.11 Verweerster heeft zich in de zaak [naam] gebaseerd op het advies van de adviescommissie Van der Schans. Deze adviescommissie heeft de huurwaarde, als gevolg van de inwerkingtreding van het Lvb 2003, bepaald op 6% van de waarde van de woning. Deze benadering is volgens verweerster enkel in bedoeld geval gehanteerd. In andere gevallen heeft de adviescommissie Van der Poel de huurwaarde bepaald op 5%. Verweerster stelt zich op het standpunt dat voor de begroting van het nadeel de objectieve waarde bepalend is. De adviescommissie Van der Schans heeft haar advies niet gebaseerd op een vergelijking van objectieve huurwaarden, maar op de in de zaak [naam] tussen partijen overeengekomen huur.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat verweerster voldoende heeft gemotiveerd waarom zij de benadering die de adviescommissie Van der Schans in de zaak [naam] heeft gevolgd, in het onderhavige geval niet volgt. Anders dan in het geval van eiser was in de zaak [naam] sprake van een daadwerkelijke verhuur van de woning van [naam] in de periode dat het Lvb 2003 van toepassing was. Vanwege dit verschil met de zaak van eiser en vanwege het feit dat de methode die de adviescommissie Van der Schans heeft gebruikt door verweerster uitsluitend in de zaak [naam] is overgenomen, is verweerster aan deze methode niet gebonden in zaken waarin geen sprake is van een daadwerkelijke verhuur zoals in het geval van eiser.
2.13 Eiser heeft ook aangevoerd dat de adviescommissie onvoldoende heeft gemotiveerd dat een percentage van 5% van de huurwaarde per jaar moet worden gehanteerd.
2.14 Voorop staat dat een bestuursorgaan bij het vaststellen van de planschadevergoeding in beginsel mag afgaan op een advies van een deskundige adviescommissie op het gebied van planschade, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. Inzichten van deskundigen zijn in een geval als dit gebaseerd op kennis en ervaring. Een nadere onderbouwing van die inzichten kan dan ook niet in alle gevallen worden verlangd. Wel mag worden verlangd dat de gedachtegang van de adviescommissie duidelijk en voldoende controleerbaar is en dat haar advies voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming (zie de uitspraak van de Afdeling van 13 november 1998, LJN: ZF3683). De rechtbank is van oordeel dat de door verweerster ingeschakelde adviescommissie te beschouwen is als een ervaren, onafhankelijke deskundigencommissie op het gebied van planschade. Verweerster mag derhalve in beginsel afgaan op het door de adviescommissie uitgebrachte advies.
2.15 Uit de stukken blijkt dat verweerster met betrekking tot het gehanteerde huurwaardepercentage van 5% de adviescommissie Van der Poel uitdrukkelijk om een nadere motivering heeft gevraagd. De adviescommissie Van der Poel heeft dit (onderdeel van het) advies vervolgens nader gemotiveerd in haar (algemene) nadere advies van 20 april 2010. De adviescommissie Van der Poel heeft daarbij gewezen naar onderzoeksresultaten betreffende daadwerkelijk betaalde huurprijzen in Spaarndam en omgeving gedurende een langere periode. Op basis van 10 gevonden referenties is sprake van een gemiddeld percentage van 4,93 %. Deze gegevens bieden een indicatie dat aannemelijk is te achten dat van een percentage van 5% kan worden uitgegaan. Voorts heeft de adviescommissie Van der Poel, eveneens op uitdrukkelijk verzoek van verweerster, beschreven wat het overleg tussen de commissie en het lid van de commissie Van der Schans dat de taxatie in de zaak [naam] had verricht, C.G. Plomp, omtrent dit huurwaardepercentage heeft opgeleverd. Voor zover verweerster twijfelde aan de juistheid en volledigheid van het advies van de adviescommissie Van der Poel heeft verweerster zich er aldus in voldoende mate van vergewist dat de gedachtegang van de commissie voldoende duidelijk en controleerbaar was om als basis voor de besluitvorming te kunnen dienen. De rechtbank is van oordeel dat de adviescommissie Van der Poel voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welke feiten en omstandigheden zij is gekomen tot een huurwaardepercentage van 5%. Verweerster mocht zich derhalve op het (algemene) nadere advies en de nadere adviezen van de adviescommissie Van der Poel baseren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser deze advisering niet bestreden heeft met een tegenadvies.
2.16 Eiser heeft verder aangevoerd dat de adviescommissie Van der Poel niet deugdelijk heeft onderbouwd dat de tijdelijke schade 10% bedraagt van de huurwaarde per jaar. Bij toepassing van de methode van de Adviescommissie Van der Schans zou de tijdelijke schade 27% bedragen. Van enig onderzoek naar vermindering van de huurwaarde is niet gebleken.
2.17 Verweerster heeft hiertegen ingebracht dat een vermindering van de huurwaarde met 10% in de praktijk slechts wordt aangenomen in zeldzame gevallen waarin objectief gesproken kan worden van bovenmatige schade. Nu het in deze zaak gaat om één schadefactor (geluid) wordt eiser niet tekort gedaan door uit te gaan van schade als gevolg van enkel de toename van geluidsbelasting die een bovenmatige waardedrukkende invloed zou hebben en die tot uitdrukking wordt gebracht door toepassing van een kortingspercentage van 10%.
2.18 De rechtbank is van oordeel dat gelet op het gehanteerde percentage van 10% in relatie tot het bestaan van één schadefactor er voor verweerster geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het door de Adviescommissie Van der Poel op dit onderdeel gegeven advies. De beroepsgrond slaagt niet.
2.19 Eiser heeft verder aangevoerd dat niet het moment waarop de geluidsbelasting is aangevangen, maar het tijdstip van inwerkingtreding van het Lvb 2003 bepalend dient te zijn voor de periode waarover een vergoeding wordt verstrekt.
2.20 Ook deze beroepsgrond wordt verworpen. De rechtbank heeft in de hierboven aangehaalde uitspraak van 17 februari 2010 onder 2.11 beslist dat voldoende aannemelijk is dat de vijfde baan per 1 juli 2003 in gebruik is genomen, zodat de schade pas vanaf deze datum kan zijn ontstaan. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding thans anders te oordelen.