ECLI:NL:RBLEE:2000:AA5835
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontnemingsvordering op basis van veroordeling Meststoffenwet
In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 11 mei 2000 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering die was ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een eerdere veroordeling van de verweerder ter zake van een overtreding van artikel 14 (oud) van de Meststoffenwet. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en dat de verweerder een bedrag van ƒ43.036,00 aan de staat zou moeten betalen. De behandeling van de zaak vond plaats op 27 januari 2000 en 27 april 2000, waarbij de verweerder werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Stehouwer.
Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de officier van justitie zijn vordering baseerde op een tarieflijst die door de procureurs-generaal was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de verweerder erop mocht vertrouwen dat een ontnemingsvordering voor het onderhavige delict achterwege zou blijven, conform de geldende richtlijnen. De rechtbank benadrukte dat de afdoening van economische en milieudelicten vaak plaatsvindt aan de hand van transactie- en tarieflijsten, en dat ontnemingsvorderingen in veel gevallen niet nodig zijn.
De uitspraak van de rechtbank luidde dan ook dat de officier van justitie niet ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van economische strafzaken, waarbij de voorzitter, mr. J.D.S.L. Bosch, en de rechters I.M. Dölle en T.M.L. Veen aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting op 11 mei 2000.