2.1 Eiseres, onder huwelijkse voorwaarden gehuw[Y] (hierna: [Y]), heeft vanaf 1998 een onderneming ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB) in de vorm van een eenmanszaak gedreven, onder de naam [A], met als bedrijfsactiviteit het verpakken van goederen. Vanaf 1 januari 2004 wordt deze onderneming door eiseres tezamen met [Y] gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma.
2.2 Op 23 mei 2003 heeft [Y] het bedrijfspand, plaatselijk bekend [a-straat 1] te [Z] (hierna: het bedrijfspand), aangekocht. De aankoop is gedaan met de bedoeling om het bedrijfspand in het kader van de onderneming aan te wenden.
2.3 De financiering van het bedrijfspand is door eiseres en [Y] geregeld met de [bank]. De lening is aanvankelijk aan hen verstrekt tot het bedrag van de koopsom, omdat de bank er van uitging dat geen omzetbelasting over de levering verschuldigd zou worden.
2.4 Op 31 december 2003 heeft de notaris [B], gevestigd te [R] (hierna: de notaris), namens [Y] (de kopende partij) alsmede namens de verkopende partij verweerder verzocht om de levering van het pand te belasten met omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet OB. Zowel [Y] als de verkopende partij hebben daartoe een gezamenlijke verklaring ondertekend. Deze verklaring is tezamen met het verzoek ingediend bij verweerder. Tevens is bij het verzoek een verklaring van [Y] gevoegd waaruit blijkt dat hij het bedrijfspand gebruikt voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van belasting op de voet van artikel 15 van de Wet OB bestaat.
2.5 Eind december 2003 hebben eiseres en [Y] de conceptakten ter zake van de levering van het bedrijfspand en de voorlopige nota van afrekening van de notaris ontvangen. Op deze nota wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het totale bedrag dat volgens deze afrekening voldaan dient te worden is € 373.595,50. Onder aan deze nota is de volgende passage opgenomen: “N.B. De B.T.W. is verlegd naar de koper op grond van een optieverzoek.”
2.6 Vervolgens heeft de notaris op 30 december 2003 de definitieve nota van afrekening aan de [bank] gezonden, waarop – in afwijking van de voorlopige nota van afrekening - door de notaris abusievelijk ter zake van de levering van het bedrijfspand een bedrag van
€ 66.500 aan omzetbelasting is opgenomen. Het totale bedrag dat volgens deze nota voldaan dient te worden bedraagt dientengevolge € 440.095,50.
2.7 Namens de [bank] is vervolgens contact met eiseres en [Y] opgenomen omdat de financiering ontoereikend was om naast het aankoopbedrag voor het bedrijfspand ook de verschuldigde omzetbelasting te kunnen betalen. Eiseres en [Y] zijn op 2 januari 2004, omstreeks 9.00 uur, naar de bank gegaan om een aanvullende financiering te regelen. Er is afgesproken dat eiseres en [Y] de benodigde papieren zouden tekenen voor het geval aanvullende financiering in verband met te betalen omzetbelasting nodig is. Namens de [bank] werd een verstrekkingsnota ten behoeve van de aanvullende lening opgemaakt. Tijdens telefonisch contact met de [bank] op 2 januari 2004, heeft de notaris desgevraagd aangegeven dat wel omzetbelasting verschuldigd is.
2.8 De juridische levering van het bedrijfspand bij de notaris heeft plaatsgevonden op 2 januari 2004 om 10.00 uur. De notaris heeft de leveringsakte globaal met de kopende en verkopende partij doorgenomen. In de akte van levering is weliswaar vermeld dat er sprake is van een met omzetbelasting belaste levering en dat de koper ermee bekend is dat door deze optie de omzetbelasting naar hem wordt verlegd, doch bij het passeren van de akte van levering is de onder 2.6 vermelde (incorrecte) nota van afrekening gebruikt.
2.9 De koopsom van het bedrijfspand, inclusief omzetbelasting, heeft de [bank] namens [Y] op de derdenrekening van de notaris laten overmaken.
2.10 Vlak na het passeren van de akte van levering heeft de notaris geconstateerd dat de verplichte verleggingsregeling ten onrechte niet was toegepast en dat een onjuiste nota van afrekening was afgegeven. De notaris heeft het overgemaakte bedrag aan omzetbelasting op 5 januari 2004 vervolgens teruggestort naar de [bank]. De notaris heeft eiseres en [Y] niet ingelicht over deze gang van zaken.
2.11 Op 5 januari 2004 heeft de notaris het saldo van de lening en de terug ontvangen omzetbelasting, ad € 1.470,21, op de lopende rekening van eiseres gestort. Op 14 januari 2004 heeft de [bank] een afrekening opgemaakt in verband met de beëindiging van de lening.
2.12 Met dagtekening 26 januari 2004 heeft verweerder aan de notaris de beschikking gezonden, waarin het optieverzoek voor belaste levering van het bedrijfspand op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Wet OB wordt ingewilligd. Bij deze beschikking heeft verweerder de “Toelichting Optie belaste levering” gevoegd, waarin de gevolgen van deze beschikking met betrekking tot de omzetbelasting (onder meer dat de wegens de levering verschuldigde omzetbelasting wordt geheven van de afnemer) worden aangegeven. Van deze beschikking met toelichting heeft de notaris eiseres en [Y] niet in kennis gesteld. Met dagtekening 27 mei 2004 heeft verweerder deze beschikking tevens aan de verkopende partij gezonden. Verweerder heeft geen beschikking aan [Y]/eiseres gezonden.
2.13 In haar aangifte omzetbelasting over januari 2004, met dagtekening 6 februari 2004, heeft eiseres – die niet (fiscaal) juridisch geschoold is - overeenkomstig de door de notaris verschafte nota van afrekening een bedrag van € 66.839 aan voorbelasting afgetrokken. Zij heeft in die aangifte de wegens de levering van het bedrijfspand verlegde en door haar verschuldigde omzetbelasting niet verwerkt.
2.14 Naar aanleiding van deze aangifte heeft[C], als administratief medewerker werkzaam op de afdeling omzetbelasting van verweerder (hierna: [C]), bij brief van 23 februari 2004 aan eiseres gevraagd de in aftrek gebrachte voorbelasting te staven met bescheiden. Eiseres heeft in reactie hierop de onder 2.6 vermelde, ten name van [Y] gestelde, door haar van de notaris ontvangen (incorrecte) nota van afrekening naar hem gezonden. Met dagtekening 12 maart 2004 heeft eiseres, overeenkomstig haar aangifte, een teruggaafbeschikking omzetbelasting over de maand januari 2004 van verweerder ontvangen.
2.15 Pas nadat zij de teruggaaf van de belastingdienst had ontvangen, heeft zij, na contact te hebben gehad met de [bank], geconstateerd dat de aanvullende lening reeds was afgelost. Direct daarna heeft eiseres contact gezocht met de notaris, met de vraag of er ter zake van de levering van het bedrijfspand nu wel of geen omzetbelasting verschuldigd was. Een medewerker van het notariskantoor heeft haar toen meegedeeld dat de omzetbelasting wel moest worden verrekend en hij heeft eiseres ter onderbouwing wederom de onder 2.6 vermelde (incorrecte) nota van afrekening toegezonden. Tevens heeft hij eiseres geadviseerd contact op te nemen met de belastingdienst.
2.16 Eiseres heeft vervolgens contact opgenomen met [C] en de situatie uitgelegd. Er werd haar toen verteld dat – wanneer zij de omzetbelasting heeft betaald – zij recht heeft op teruggave.
2.17 Op 9 augustus 2004 heeft verweerder zijn voornemen bekend gemaakt om de te onrechte niet betaalde omzetbelasting in verband met de levering van het bedrijfspand bij eiseres na te heffen. Verweerder heeft tevens aangegeven dat hij voornemens is aan eiseres een vergrijpboete van 50% (€ 33.418) op te leggen.
2.18 Naar aanleiding van de reactie van eiseres op deze aankondiging, waarin zij aangeeft niet te kunnen instemmen met de voorgenomen vergrijpboete, heeft[D], werkzaam als controlerend ambtenaar in het kader van de omzetbelasting bij verweerder (hierna: [D]), een onderzoek ingesteld bij eiseres. Op grond van dit onderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 66.387 aan omzetbelasting. Daarnaast heeft hij aan eiseres een vergrijpboete van € 10.000 opgelegd, omdat het naar zijn mening aan grove schuld van eiseres is te wijten dat aanvankelijk ten onrechte omzetbelasting is terugontvangen. Vanwege bijzondere omstandigheden heeft verweerder de boete op grond van paragraaf 44 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingen 1998 gematigd tot op € 10.000. Na bezwaar van eiseres heeft verweerder de opgelegde vergrijpboete bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.