ECLI:NL:RBLEE:2006:BA7709

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1985
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 19 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2002, waarbij hij meende recht te hebben op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren in 1930, samen met zijn echtgenote een brutojaarinkomen had van € 18.711 en dat hij een aangifte had ingediend met een belastbaar inkomen van € 201. De inspecteur had een definitieve aanslag opgelegd, waarbij een correctie was toegepast op basis van 'minder uitgaven wegens ziekte'. Eiser had vervoerskosten van € 1.377 opgevoerd, maar de inspecteur stelde dat de normale uitgaven voor vervoer bij een vergelijkbaar inkomen en gezinssamenstelling circa 15% van het besteedbaar inkomen bedroegen, wat neerkwam op € 2.700. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat zijn vervoerskosten wegens ziekte en invaliditeit boven het normale bestedingspatroon uitkwamen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de door eiser opgevoerde kosten niet als buitengewone uitgaven konden worden aangemerkt. De rechtbank wees erop dat de kosten die eiser had gemaakt niet boven de normale uitgaven uitkwamen en dat hij de extra kosten niet aannemelijk had gemaakt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1985
Uitspraakdatum: 19 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.996.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 9 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 11 november 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2006 te Leeuwarden.
Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen J. Kok.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiser, geboren op [datum] 1930, is gehuwd met mevrouw [echtgenote]. Eiser heeft samen met zijn echtgenote een brutojaarinkomen van € 18.711. Eiser heeft over het jaar 2002 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen van € 201.
2.2 Bij de definitieve aanslag IB/PVV, met dagtekening 21 juli 2004, over het jaar 2002 heeft verweerder hierop een correctie toegepast in verband met "minder uitgaven wegens ziekte of andere buitengewone uitgaven" van € 3.795 en is het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 3.996.
2.3 Eiser heeft tegen deze aanslag op 23 juli 2004 een bezwaarschrift ingediend, aangezien eiser van mening is dat alsnog vervoerskosten in verband met ziekte in aftrek toegelaten moeten worden.
2.4 Ter zake van het vervoer in zijn personenauto van het merk Opel, type Agila, heeft eiser voor het jaar 2002 een bedrag van € 1.377,-- als ziektekosten opgevoerd. Eiser heeft deze kosten als volgt berekend: 11.664 kilometers x € 0,17 = € 1.982 minus de vergoeding die eiser op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) heeft ontvangen, te weten € 1.064 = € 918 x 150% = € 1.377.
2.5 In het verweerschrift heeft verweerder de afschrijvingskosten van de personenauto van eiser -onbetwist- bepaald op € 1.650. De overige vervoerskosten acht verweerder tot het bedrag van € 1.860 door eiser aannemelijk gemaakt, welke kosten als volgt zijn gespecificeerd:
Motorrijtuigenbelasting € 216,--
Verzekeringspremie - 337,--
Brandstof - 1.200,--
Onderhoudskosten - 107,--
Totaal € 1.860,--
De totale vervoerskosten wegens ziekte zijn door verweerder daarmee op € 3.510 becijferd, maar doordat eiser in 2002 van de gemeente [X] een Wvg-vergoeding van € 1.064 heeft ontvangen, drukten volgens verweerder de uitgaven wegens vervoer slechts tot het bedrag van afgerond € 2.450 op eiser.
2.6 Door verweerder is onbetwist gesteld dat op grond van de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) de voor eiser normaal te achten autokosten circa
15 % van eisers besteedbare inkomen van € 18.000 = € 2.700 bedroegen.
2.7 Bij de uitspraak op bezwaar van 27 januari 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Bij brief van 21 februari 2005 heeft eiser onder meer het volgende aan verweerder geschreven: "Betreft U briefschrijfen 27 jan 2005. Geef ik hiermede nog aanvullende bezwaar". Op deze brief is door verweerder telefonisch gereageerd, waarbij door verweerder is gewezen op de in de uitspraak op bezwaar genoemde beroepstermijn. Eiser heeft daarop geen beroepschrift ingediend maar nogmaals gereageerd richting verweerder bij brief van 18 april 2005. Bij brief van 9 november 2005, ingekomen op 11 november 2005, heeft eiser alsnog een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
3. Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte.
3.2 Eiser is van mening dat in verband met vervoerskosten wegens ziekte en invaliditeit voor hem en zijn echtgenote in het jaar 2002 het bedrag van € 1.377 in aanmerking komt voor aftrek op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning.
3.3 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Anders dan verweerder in het verweerschrift nog van mening was, heeft verweerder ter zitting zijn standpunt, dat het beroepschrift wegens overschrijding van de termijn niet-ontvankelijk is, laten varen, aangezien het geschrift van 21 februari 2005 als tijdig had moeten worden aangemerkt en als zodanig ex artikel 6:15 Awb naar de rechtbank had moeten worden doorgezonden.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (: Wet IB 2001) komen voor aftrek in aanmerking de met ziekte en invaliditeit verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
4.2 Op grond van vaste jurisprudentie dient voor de beantwoording van de vraag of, en zo ja, in hoeverre de kosten van een in verband met ziekte en/of invaliditeit gehouden auto kunnen worden gerangschikt onder de buitengewone uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in punt 4.3, te worden bepaald of en, zo ja, in hoeverre de in een kalenderjaar door de zieke of gehandicapte gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene.
4.3 Eiser heeft in het jaar 2002 vervoerskosten wegens ziekte en invaliditeit voor hem en zijn echtgenote voor het bedrag van € 1.377 als aftrekpost opgevoerd. Hoewel verweerder zelfs tot het hogere bedrag van € 2.450 komt, is er volgens verweerder ook dan nog geen sprake van extra vervoerskosten in verband met ziekte en/of invaliditeit. Daartoe heeft verweerder -onweersproken- gesteld dat voor eiser op grond van CBS-gegevens de normale uitgaven voor vervoer bij eenzelfde inkomen en gezinssamenstelling circa 15% van het besteedbaar inkomen bedragen. In eisers geval betekent dit dat bij een besteedbaar inkomen van eiser van € 18.000, de normale uitgaven voor vervoer voor hem (€ 18.000 x 15% = )
€ 2.700 bedragen. Uitgaande van deze CBS-gegevens, welke in dit geval als referentiekader kunnen dienen en door eiser niet zijn bestreden, kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat bij eiser geen sprake is van extra vervoerskosten wegens ziekte en/of invaliditeit welke niet behoren tot zijn normaal te achten bestedingspatroon. De door eiser gestelde extra vervoerskosten wegens ziekte of invaliditeit zijn door hem, tegenover de gemotiveerde weerspreking van verweerder, dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.4 Ten aanzien van eisers stelling dat de uitgaven voor door hem gereden kilometers op basis van een door hem aangedragen uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 januari 2002 als buitengewone uitgaven wegens ziekte in aanmerking komen, overweegt de rechtbank dat verweerder op zich de hoogte van de door eiser gemaakte vervoerskosten niet bestrijdt, maar dat deze gelet op onder punt 4.3 genoemde berekening op grond van de Wet IB 2001 niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.5 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2006 door mr.dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.