ECLI:NL:RBLEE:2006:BA9681

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/96
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen belastingaanslag wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een belastingaanslag voor het jaar 2002, maar het bezwaarschrift werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser stelde dat hij het bezwaarschrift op 2 februari 2005 ter post had bezorgd, maar de inspecteur betwistte dit en stelde dat het bezwaarschrift pas op 4 februari 2005 was ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op 2 februari 2005 eindigde en dat eiser de bewijslast droeg om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling, waardoor de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/96
Uitspraakdatum: 10 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnr. [nummer].H26) opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV).
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2006 te Leeuwarden.
Eiser is verschenen bij gemachtigde J. Sierts te Winsum. Verweerder is verschenen bij gemachtigde J. Kok.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Verweerder heeft aan eiser op 22 december 2004 voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd.
2.2 De gemachtigde van eiser heeft naar aanleiding van deze aanslag in dezelfde enveloppe zowel een verzoek om uitstel van betaling gedagtekend 2 december 2005 (bedoeld is kennelijk: 2 februari 2005), alsmede het hier in geschil zijnde bezwaarschrift, gedagtekend 2 februari 2005, bij verweerder ingediend. Het verzoek om uitstel van betaling heeft een stempel van het Centrum voor Facilitaire Dienstverlening van de belastingdienst gekregen van 4 februari 2005. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het bezwaarschrift op 4 februari 2005 heeft ontvangen. Op de enveloppe die gebruikt is voor het indienen van het bezwaarschrift ontbreekt een poststempel of enige andere aanduiding van TPG-Post; wel is zij gefrankeerd.
2.3 Bij de uitspraak op het bezwaarschrift heeft verweerder eiser wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
2.4 Tegen deze uitspraak is eiser in beroep gegaan.
3. Geschil
3.1 In geschil is of eiser heeft voldaan aan de wettelijke termijn voor het indienen van het bezwaarschrift. Naar partijen eenparig ter zitting hebben verklaard, gaat het daarbij louter om het moment van verzending van het bezwaarschrift, met name het ontbreken van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding als bedoeld in 6:11 Awb is daarbij niet in geschil.
3.2 De gemachtigde van eiser heeft gesteld dat hij het bezwaarschrift op 2 februari 2005 om circa 19.30 uur op weg van kantoor naar huis in de brievenbus van Mensingeweer heeft gedaan. Doordat het bezwaarschrift daarmee voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn door verweerder is ontvangen, is het bezwaarschrift, volgens eisers gemachtigde, op grond van 6:9, tweede lid Awb wel ontvankelijk.
3.3 Verweerder bestrijdt de door eiser geschetste gang van zaken. Verweerder wijst er op dat op de enveloppe die is gebruikt bij het indienen van het bezwaarschrift een poststempel of enige andere aanduiding van TPG-post ontbreekt. Het bezwaarschrift zou daarom volgens verweerder niet op 2 februari 2005 ter post zijn bezorgd, maar het bezwaarschrift is op 4 februari 2005 in de brievenbus van de Belastingdienst Noord, gevestigd aan de Dr. C. Hofstede de Grootkade 11 te Groningen, gedeponeerd of bij de balie aldaar afgegeven. Op deze wijze bij de belastingdienst bezorgde poststukken worden door de postkamer, genaamd het Centrum voor Facilitaire Dienstverlening, voor ontvangst gestempeld.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Awb juncto de artikelen 22j en 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan hij die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge enige bepaling van de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking binnen zes weken na dagtekening van die aanslag of voor bezwaar vatbare beschikking een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2 Vaststaat dat verweerder met als dagtekening 22 december 2004 voor het jaar 2002 een aanslagbiljet IB/PVV aan eiser heeft verzonden, waarvan de bezwaartermijn op 2 februari 2005 eindigde. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van dat aanslagbiljet is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Nu vaststaat dat het bezwaarschrift pas op 4 februari 2005 door verweerder is ontvangen, en zij niet is gericht tegen een opgelegde boete, rust op eiser de bewijslast dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet, althans niet voldoende aannemelijk, gemaakt dat het bezwaarschrift op 2 februari 2005 ter post is bezorgd, mede gelet op het feit dat de gemotiveerde weerspreking door verweerder ruimte laat voor de door verweerder geschetste gang van zaken, zoals verwoord onder punt 3.3.
4.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 augustus 2006 door mr.dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.