ECLI:NL:RBLEE:2006:BB2442

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1602
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijk verzuim en navordering in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 10 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen. Eiser had een navorderingsaanslag ontvangen voor het jaar 2003, waarbij de inspecteur de zelfstandigenaftrek van eiser had gecorrigeerd. Eiser stelde dat de navorderingsaanslag niet terecht was opgelegd, omdat er geen nieuw feit was dat deze navordering rechtvaardigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet had aangetoond dat eiser te kwader trouw was en dat er sprake was van een ambtelijk verzuim bij de vaststelling van de aanslag. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voorafgaand aan de oplegging van de aanslag de zelfstandigenaftrek had moeten onderzoeken en dat de fout in de aanslag het gevolg was van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur. Hierdoor was de navorderingsaanslag niet rechtmatig. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de navorderingsaanslag vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Eiser had in zijn aangifte een premie-inkomen van € 23.191 aangegeven, maar de inspecteur had vastgesteld dat eiser ten onrechte tweemaal de zelfstandigenaftrek had opgevoerd, wat leidde tot een te corrigeren bedrag van € 9.852. De rechtbank concludeerde dat het ambtelijk verzuim aan navordering in de weg staat, en dat de bestreden navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1602
Uitspraakdatum: 10 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde P. Nijp, werkzaam bij D.A.K. Administraties te Donkerbroek,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer] W37) premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen opgelegd.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 augustus 2005 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 9 september 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 september 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2006 te Leeuwarden.
Eiser is (aangetekend) schriftelijk uitgenodigd om hierbij aanwezig te zijn, maar eiser noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen E.D. Postma, werkzaam bij verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiser drijft tezamen met zijn ouders [ouders], een vennootschap onder firma genaamd [naam]).
2.2 Eiser heeft in zijn aangifte 2003 in het kader van de vaststelling van het premie-inkomen arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen een premie-inkomen aangegeven van € 23.191, waarbij door eiser - als onderdeel van de ondernemersaftrek - zelfstandigenaftrek in aftrek is gebracht. De zelfstandigenaftrek was één van de onderwerpen van het door verweerder in november en december 2004 gehouden onderzoek bij het - hiervoor onder 2.1 bedoelde - administratiekantoor. Blijkens het op 21 februari 2005 aan eiser verzonden controlerapport is verweerder tijdens dit onderzoek onder meer gebleken dat eiser in 2003 ten onrechte tweemaal de zelfstandigenaftrek in aftrek heeft gebracht, hetgeen resulteert in een te corrigeren bedrag van € 9.852.
2.3 Verweerder heeft vervolgens aan eiser over het jaar 2003 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen opgelegd, gedagtekend 24 maart 2005, opgelegd, welke aanslag is berekend naar een premie-inkomen van € 23.191.
2.4 Naderhand komt verweerder tot de ontdekking dat de aanslag per abuis conform de aangifte van eiser is vastgesteld. Verweerder heeft vervolgens door middel van de navorderingsaanslag, gedagtekend 7 april 2005, deze onjuistheid gecorrigeerd door het premie-inkomen van eiser alsnog te verhogen met € 9.852, vanwege de ten onrechte tweemaal in aftrek gebrachte zelfstandigenaftrek, en nader vast te stellen op € 33.043. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift, gedagtekend 15 augustus 2005, heeft verweerder de navorderingsaanslag gehandhaafd.
3. Geschil
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder aan eiser over het jaar 2003 terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd ter zake van de gecorrigeerde zelfstandigenaftrek.
3.2 Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder daarentegen bevestigend.
In dat verband is door eiseres onder meer aangevoerd dat verweerder geen navorderingsaanslag kan opleggen wegens het ontbreken van een nieuw feit.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2 Vaststaat dat verweerder niet heeft gesteld dat eiser te kwader trouw was en dat verweerder voorafgaande aan de oplegging van de aanslag IB/PVV 2003, met dagtekening 24 maart 2005, bij de aanslagregeling de door eiser in zijn aangifte over het jaar 2003 gevraagde zelfstandigenaftrek heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat eiser voor de onderzochte jaren daarvoor niet in aanmerking komt. Derhalve was, naar het oordeel van de rechtbank, bij de oplegging van de aanslag sprake van een ambtelijk verzuim.
4.3 De rechtbank overweegt dat vervolgens onderzocht moet worden of het - onder 4.2 bedoelde - verzuim, waardoor de aanslag te laag is vastgesteld, het gevolg is van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht, in welk geval navordering niet is toegestaan, of van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat verweerder wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken- of overname- of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt (Hoge Raad 9 juli 2004, nr. 38 980, VN 2004/39.3), in welk laatste geval navordering mogelijk is. Hierbij is van belang dat handelingen waarbij gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem van verweerder worden ingevoerd, deel uitmaken van het proces dat tot vaststelling van de aanslag leidt. Ook bij deze handelingen gemaakte fouten zijn van belang bij de beoordeling of de aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 40 546, VN 2005/13.4)
4.4 Indien verweerder gebruik maakt van een geautomatiseerd systeem komt het ontbreken of nalaten van (een tijdige) controle op de ingevoerde gegevens voor rekening van verweerder, aangezien de inrichting van het proces van aanslagregeling het gevolg is van door hem gemaakte keuzes.
4.5 Op grond van het voorgaande en gelet op de voor dit geding vastgestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat de gemaakte fout een gevolg is van een verwijtbaar onjuiste vaststelling van de feiten door verweerder. De kenbaarheid voor eiser van die fout is in dat geval niet van belang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de navorderings-aanslag.
4.6 De rechtbank concludeert dat het bedoelde ambtelijk verzuim aan navordering in de weg staat, zodat de bestreden navorderingsaanslag moet worden vernietigd.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 483,-- (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 161 voor het bezwaarschrift en met een waarde per punt van € 322,-- voor het beroepschrift en een wegingsfactor 1). Nu sprake is van samenhangende zaken (de onderhavige zaak en de zaak van mevrouw [eisers moeder], met nummer 05/1599), zal de rechtbank in de onderhavige zaak verweerder veroordelen tot betaling van de helft van voormelde kosten ad € 483,--, is € 241.50. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de onderhavige navorderingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 241,50, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 augustus 2006 door mr.dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.