Ten aanzien van het jaar 2003
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in ieder geval in de periode van 12 februari 2003 tot en met 7 maart 2003 als masseuse in de massagesalon werkzaam is geweest en dat de in haar agenda in deze periode vermelde gewerkte dagen overeenkomen met verweerders op de administratie van de massagesalon gebaseerde constateringen. De ter zake van de door haar in deze periode in de massagesalon verrichte werkzaamheden genoten inkomsten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank derhalve bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 terecht als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank rust op verweerder de last aannemelijk te maken dat eiseres in het jaar 2003 eveneens buiten de periode 12 februari 2003 tot en met 7 maart 2003 in de massagesalon werkzaam is geweest en dat zij ter zake van deze werkzaamheden in het jaar 2003 in totaal een bedrag van € 4.875,-- aan inkomsten heeft genoten. Ter zitting van 4 mei 2007 heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat zij deze bewijslastverdeling heeft onderkend.
4.3 Ter zitting van 4 mei 2007 heeft de door de rechtbank op verzoek van verweerder opgeroepen getuige [A], zijnde de eigenaresse, in antwoord op vragen van verweerders gemachtigde bevestigd dat eiseres onder de werknaam Linda in de jaren 2002 en 2003 in de massagesalon werkzaam is geweest. Daarnaast heeft zij in antwoord op vragen van verweerders gemachtigde (zakelijk weergegeven) verklaard dat de werknaam Linda zowel gelijk- als volgtijdelijk niet door andere dames is gebruikt. Verder heeft deze getuige op vragen van verweerders gemachtigde geantwoord dat zij nimmer de door haar gegenereerde omzet op een andere naam heeft geboekt.
4.4 Eiseres heeft ter zitting van 4 mei 2007 in haar hoedanigheid van getuige in antwoord op vragen van haar gemachtigde stellig verklaard dat zij slechts in de hiervoor onder punt 4.1 bedoelde periode in de massagesalon werkzaam is geweest.
4.5 Vaststaat (zie hiervoor onder punt 2.9) dat verweerder de door hem bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 in aanmerking genomen inkomsten ter zake van de beweerdelijk door eiseres verrichte werkzaamheden in de massagesalon heeft gebaseerd op de hem uit de administratie van de massagesalon blijkende - in de periode 3 januari 2003 tot en met 25 september 2003 ter zake van 117 klantcontacten onder de naam Linda geboekte - omzet van in totaal € 4.095,--. Ter zitting van 4 mei 2007 heeft verweerders gemachtigde desgevraagd verklaard dat zij in strijd met artikel 8:42 van de Awb bewust heeft nagelaten om het ter zake van de bij de massagesalon ingestelde controle opgemaakte - hiervoor onder punt 2.1 bedoelde - controledossier, voor zover dit in deze zaak relevant is, in het geding te brengen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in dit geding door de rechtbank niet kan worden nagegaan of, en zo ja, in hoeverre deze administratie betrouwbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen omtrent deze administratie door verweerder is gesteld daarom op zichzelf niet dienen als basis voor de door verweerder in de onderhavige aanslag betrokken inkomsten ter zake van beweerdelijk in de gehele periode van 3 januari 2003 tot en met 25 september 2003 in de massagesalon verrichte werkzaamheden. Ter zitting heeft de controle-ambtenaar in zijn hoedanigheid van getuige verklaard dat hij tijdens de controle de agenda van de massagesalon heeft ingezien. In deze agenda kwam - naar de controle-ambtenaar heeft verklaard en naar volgt uit tot de gedingstukken behorende aan de hand van de agenda door verweerder opgemaakte overzichten- de werknaam Linda 117 maal voor in het jaar 2003. Ter onderbouwing van zijn stelling dat eiseres in de gehele periode van 3 januari 2003 tot en met 25 september 2003 als enige onder deze werknaam in de massagesalon werkzaamheden heeft verricht, heeft verweerder verwezen naar een bij haar brief van 19 april 2007 gevoegde op 28 november 2006 getekende verklaring van [E] en [echtgenote E]. Daargelaten dat verweerder de rechtbank geen toestemming heeft gevraagd voor het eerst in de beroepsfase laten afleggen van deze verklaring, kent de rechtbank, gezien de voormalige relationele verhouding tussen eiseres' moeder en de heer [E], geen gewicht toe aan deze verklaring. Verweerder heeft verder ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de getuigenis van de eigenaresse (zie hiervoor onder punt 4.3) , terwijl eiseres haar betwisting van deze stelling onder meer heeft onderbouwd met haar eigen getuigenis (zie hiervoor onder punt 4.4). Nu de eigenaresse en eiseres tegengestelde getuigenissen hebben afgelegd, alsmede gezien het belang dat de eigenaresse in het licht van de bij haar massagesalon door verweerder ingestelde controle zou kunnen hebben bij het afleggen van een met haar administratie strokende verklaring, hecht de rechtbank aan deze getuigenissen ter onderbouwing van de wederzijdse standpunten geen doorslaggevende betekenis. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres onder de werknaam Linda in de gehele periode van 3 januari 2003 tot en met 25 september 2003 in de massagesalon werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank wordt gesterkt in dit oordeel door de omstandigheid dat eiseres sinds eind april 2003 zwanger is geworden en dat - naar zij onweersproken heeft verklaard - haar zwangerschap al snel zichtbaar was, hetgeen een beletsel zou zijn voor het werken in de massagesalon. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder de hoogte van de inkomsten ter zake van de in de gehele periode van 3 januari 2003 tot en met 25 september 2003 vermeende in de massagesalon verrichte werkzaamheden evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Nu verweerder het controlerapport van de massagesalon niet heeft overgelegd, valt immers niet na te gaan of, en zo ja, in hoeverre de aan de werknaam Linda toegerekende omzet en de daarbij door verweerder - in verband met gebleken onjuistheden in de administratie - toegepaste herrekening juist is. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder deze inkomsten ad € 4.875,--, behoudens voor zover deze betrekking hebben op in de periode van 12 februari 2003 tot en met 7 maart 2003 in de massagesalon verrichte werkzaamheden, ten onrechte in de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag IB/PVV heeft betrokken.
4.6 Uit hetgeen hiervoor onder punt 4.5 is overwogen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor onder punt 3.1 vermelde vraag voor wat betreft de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag IB/PVV ontkennend dient te worden beantwoord. Verweerder heeft voor dit geval expliciet een beroep op interne compensatie gedaan in verband met de voor het jaar 2003 bij de aanslag IB/PVV voor een te laag bedrag in aanmerking genomen inkomsten ter zake van eiseres' werkzaamheden voor coffeeshop [D]. Verweerders gemachtigde heeft in haar verweerschrift becijferd - hetgeen eiseres onweersproken heeft gelaten - dat deze inkomsten voor een bedrag van in totaal € 6.601,-- in aanmerking hadden moeten worden genomen, terwijl - overeenkomstig eiseres' jaaropgave - bij de aanslag rekening is gehouden met een bedrag van € 126,--. Indien deze inkomsten, ter zake waarvan geen loonheffing is ingehouden, tot een bedrag van € 6.601,--, als loon uit dienstbetrekking bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 in aanmerking zouden worden genomen en de inkomsten ter zake van de werkzaamheden in de massagesalon geheel buiten beschouwing zouden worden gelaten, zou - naar verweerders gemachtigde ter zitting onweersproken heeft verklaard - het belastbaar inkomen uit werk en woning dienen te worden vastgesteld op een bedrag van € 14.368,--. Nu verweerder bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft vastgesteld op een bedrag van € 12.768,-- en de rechtbank geen aanleiding ziet om verweerders beroep op interne compensatie niet te volgen, is de rechtbank reeds hierom van oordeel dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 dient te worden gehandhaafd. Verweerder heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank bij de bestreden uitspraak eiseres' bezwaar - zij het op andere gronden - terecht afgewezen. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat eiseres' beroep voor zover gericht tegen de aan haar voor het jaar 2003 opgelegde aanslag IB/PVV geen doel treft.
Ten aanzien van het jaar 2002
4.7 Artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) luidt: "Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.". Blijkens het zesde lid dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Ingevolge het tweede lid, zoals dit in het jaar 2002 luidde, worden onder meer natuurlijke personen die een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verrichten, als administratieplichtigen aangemerkt.
4.8 Blijkens het bepaalde in artikel 27e van de AWR verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, indien niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge onder meer artikel 52 van de AWR. Dit brengt mee dat de alsdan op eiseres rustende bewijslast aanzienlijk wordt verzwaard: zij moet overtuigend aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar, waarbij de onderhavige voor het jaar 2002 opgelegde aanslag is gehandhaafd, onjuist is.
4.9 Verweerder heeft gesteld dat de rechtbank ten aanzien van de uitspraak op het bezwaar tegen de voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV het hiervoor onder punt 4.8 weergegeven bepaalde in artikel 27e van de AWR dient toe te passen. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling geen hout snijdt, omdat niet is komen vast te staan dat eiseres voor het jaar 2002 als administratieplichtige in de zin van artikel 52 van de AWR dient te worden aangemerkt. Het is naar het oordeel van de rechtbank - alvorens omkering van de bewijslast aan de orde kan komen - in de eerste plaats aan verweerder om aannemelijk te maken dat en in welke periode eiseres in het jaar 2002 werkzaamheden in de massagesalon heeft verricht ter zake waarvan zij als administratieplichtige dient te worden aangemerkt.
4.10 Overeenkomstig hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 4.5 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn stelling dat eiseres in de periode van 14 februari 2002 tot en met 27 december 2002 onder de naam Linda werkzaamheden heeft verricht in de massagesalon, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast als bedoeld onder hetgeen hiervoor onder punt 4.9 is overwogen. Dit brengt mee dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde kan komen. Reeds nu verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres in het jaar 2002 werkzaamheden in de massagesalon heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte tot een bedrag van € 6.917,-- inkomsten ter zake van in de massagesalon verrichte werkzaamheden in de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV heeft betrokken.
4.11 Uit hetgeen hiervoor onder punt 4.10 is overwogen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor onder punt 3.1 vermelde vraag eveneens voor wat betreft de aan eiseres voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV ontkennend dient te worden beantwoord. Verweerder heeft ook voor dit geval expliciet een beroep op interne compensatie gedaan in verband met de voor het jaar 2002 bij de aanslag IB/PVV voor een te laag bedrag in aanmerking genomen inkomsten ter zake van eiseres' werkzaamheden voor coffeeshop [D]. Verweerders gemachtigde heeft in haar verweerschrift becijferd - hetgeen eiseres onweersproken heeft gelaten - dat deze inkomsten voor een bedrag van in totaal € 3.300,-- in aanmerking hadden moeten worden genomen, terwijl - overeenkomstig eiseres loonstroken - bij de aanslag rekening is gehouden met een bedrag van € 1.650,--.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belastbaar inkomen uit werk en woning rekening houdend met deze inkomsten en buiten beschouwing latend de inkomsten ter zake van de werkzaamheden in de massagesalon te worden berekend op een bedrag van € 5.953,-- (de reeds in aanmerking genomen looninkomsten ad € 4.303,--, vermeerderd met het verschil ad € 1.650,-- tussen de door verweerder berekende inkomsten van [D] ad € 3.300,-- en de reeds in beschouwing genomen inkomsten van [D] ad € 1.650,--). Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om verweerders beroep op interne compensatie niet te volgen, zal de rechtbank de aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 verminderen tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.953,--. Dit brengt mee dat de rechtbank de bestreden uitspraak voor wat betreft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 zal vernietigen. Eiseres' beroep voor zover gericht tegen de aan haar voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV treft derhalve doel.
4.12 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank eiseres' beroep voor zover gericht tegen de aan haar voor het jaar 2003 opgelegde aanslag IB/PVV ongegrond zal verklaren. Haar beroep voor zover gericht tegen de aan haar voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV zal de rechtbank (gedeeltelijk) gegrond verklaren.