ECLI:NL:RBLEE:2008:BC8078

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
78703 / HA ZA 06-801
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van gekochte onroerende zaak en klachttermijn volgens artikel 7:23 BW

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, stond de non-conformiteit van een gekochte onroerende zaak centraal. Plantwijck B.V. had in april 2005 de aandelen in Badhotel Bruin B.V. gekocht van [A] c.s. en stelde enkele maanden later gebreken te hebben ontdekt aan het hotel. Plantwijck vorderde een verklaring voor recht dat [A] c.s. hoofdelijk aansprakelijk waren voor de gebreken en dat zij met recht de bankgarantie had ingeroepen. De rechtbank oordeelde dat Plantwijck niet binnen de bekwame tijd had gereclameerd over de gebreken, zoals vereist door artikel 7:23 BW. De rechtbank stelde vast dat Plantwijck, ondanks het inschakelen van een makelaar en architecten, geen bouwkundige inspectie had laten uitvoeren en pas maanden na de ontdekking van de gebreken melding had gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat Plantwijck niet tijdig had gereclameerd, waardoor haar vorderingen werden afgewezen.

In reconventie vorderden [A] c.s. dat Plantwijck ten onrechte de bankgarantie had ingeroepen. De rechtbank oordeelde dat Plantwijck de bankgarantie niet met recht had ingeroepen, omdat de klachttermijn onbenut was verstreken. De rechtbank wees de vorderingen van Plantwijck af en veroordeelde haar in de proceskosten. [A] c.s. kregen een schadevergoeding toegewezen voor de kosten die zij hadden gemaakt in verband met de onterecht ingeroepen bankgarantie. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige reclame bij non-conformiteit en de gevolgen van het niet voldoen aan de onderzoeksplicht.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 78703 / HA ZA 06-801
Vonnis van 19 maart 2008
in de zaak van
PLANTWIJCK B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur mr. J.B. Dijkema,
advocaat mr. drs. C.J.M. Stubenrouch te Rotterdam,
tegen
1. [a],
wonende te Vlieland,
2. [b],
wonende te Vlieland,
3. [c],
wonende te Vlieland,
4. [d],
wonende te Dronrijp,
5. [e],
wonende te Leeuwarden,
6. [f],
wonende te Vlieland,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. W.M. Sturms.
Partijen zullen hierna Plantwijck en [A] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met producties
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met producties
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 april 2005 is een eerste concept intentieverklaring zijdens Plantwijck opgesteld ter zake van de koop van de aandelen in Badhotel Bruin B.V. van [A] c.s. voor de prijs van EUR 2.600.000,--.
2.2. Op 21 april 2005 is een (gewijzigde) intentieverklaring door alle partijen ondertekend. In de intentieverklaring is onder meer en voor zover hier van belang het volgende overeengekomen:
"De overeengekomen koopprijs bedraagt EUR 2.575.000,--
(…)
3. De exploitatie van de Badhotel Bruin BV komt met ingang van 1 januari 2005 voor rekening van Plantwijck.
4. Beoogde leveringsdatum van de aandelen is 1 mei 2005.
5. Het onroerend goed is volgens de familie [A] vrij van voor Plantwijck nadelige kettingbedingen, erfdienstbaarheden en/of andere belemmerende bepalingen. De familie [A] zal haar notaris opdracht geven dit in het kadaster na te gaan, voor rekening van Plantwijck. Het object en de installaties verkeren in een goede staat van onderhoud. Oplevering geschiedt in de huidige staat.
(…)
10. Badhotel Bruin voldoet aan en is in gebruik conform de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan en alle overige relevante regelgeving en beschikt over alle vereiste vergunningen, waaronder 3 volledige horecavergunningen. Tevens is er een toezegging voor uitbreiding van het hotel met 20 bedden.
(…)
17. Bouwkundige inspectie
Ter beoordeling van de bouwkundige- en technische staat van het object voert Plantwijck voor eigen rekening een bouwkundige inspectie uit voor 27 april 2005. Bouwkundige- en/of technische gebreken dienen in overleg met en voor rekening van de familie [A] te worden hersteld.
(…)
19. Asbest
Volgens de familie [A] is er op de 2e etage, in het oude gedeelte van de douches en toiletten, ongeveer 60 m2 asbest plaat aanwezig. Deze platen zijn goed afgewerkt en dienen vooralsnog niet verwijderd te worden. Ze leveren geen gevaar op, zolang er niet aan gewerkt wordt. Plantwijck aanvaardt deze aanwezigheid en de gevolgen. Als uit de bouwkundige inspectie anders blijkt, zal in nader overleg maatregelen worden genomen."
2.3. De in artikel 17 overeengekomen bouwkundige inspectie heeft niet plaatsgevonden.
2.4. Op 27 april 2005 is een koopovereenkomst door partijen ondertekend, waarin onder meer en voor zover van belang is geregeld:
"Artikel 3. Koopprijs en betaling
3.1. De Koopprijs voor de Aandelen bedraagt EUR 2.575.000,--. De Koopprijs wordt op de Overdrachtsdatum in zijn geheel voldaan.
(…)
Artikel 6. Garanties
6.1. Verkopers garanderen aan Koper dat op de Overdrachtsdatum iedere afzonderlijke garantie juist, volledig en niet misleidend is. De Garanties worden gegeven ten bate van Koper en de Vennootschap. Verkopers zijn jegens Koper hoofdelijk in zijn geheel aansprakelijk voor de door hen verstrekte Garanties.
(…)
6.2. Verkopers zijn ermee bekend dat de juistheid en volledigheid van de Garanties essentieel zijn voor de bereidheid van Koper om deze Overeenkomst aan te gaan onder de voorwaarden zoals hierin vermeld. Aan Verkopers zijn geen feiten of omstandigheden bekend die niet vóór de Overdrachtsdatum ter kennis van Koper zijn gebracht en waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de kennisneming daarvan door Koper van invloed zou zijn geweest op de bereidheid van Koper om de Overeenkomst aan te gaan.
6.3. Verkopers verbinden zich jegens Koper om, wanneer zich op enig tijdstip voorafgaand aan de Overdrachtsdatum een Inbreuk voordoet, deze Inbreuk onmiddellijk aan Koper te melden.
6.4. De Garanties worden door Verkopers gegeven op basis van de op de Overdrachtsdatum bestaande wet- en regelgeving.
6.5. Verkopers zijn voor een inbreuk op de Garanties slechts aansprakelijk, indien Koper Verkopers van die inbreuk schriftelijk in kennis heeft gesteld vóór het verloop van de hierna omschreven termijnen:
a. voor fiscale garanties en garanties met betrekking tot de bedrijfsvereniging zes maanden na afloop van de wettelijke termijn waarbinnen aanslagen, naheffingen, navorderingen en/of boetes kunnen worden opgelegd;
b. voor alle overige garanties voor de periode tot en met 30 april 2006.
Koper dient iedere inbreuk op de Garanties binnen twee maanden, nadat deze zich heeft voorgedaan, dan wel aan Koper bekend is geworden, aan Verkopers te melden. In de in de vorige zin bedoelde periode dient Koper een aanvang te maken met het verhalen van de schade op Verkopers. Koper dient iedere melding, als hiervoor bedoeld, te onderbouwen.
6.6. Koper kan slechts onder de Garanties claimen, indien het totaal bedrag van de Schade EUR 3.000,-- overschrijdt, en dan voor het gehele bedrag.
6.7. Het maximum bedrag dat onder de Garanties als Schade kan worden geclaimd bedraagt EUR 250.000,--.
6.8. Tot zekerheid voor de nakoming van de in de Overeenkomst aangegane verplichtingen jegens Koper verstrekken Verkopers heden aan Koper een bankgarantie tot een beloop van EUR 250.000,--, waarvan een kopie als Bijlage 6 aan de Overeenkomst is gehecht. De bankgarantie kan door Koper te allen tijde onvoorwaardelijk en in zijn geheel worden ingeroepen en wel tot en met 27 april 2006.
2.5. In bijlage 1 bij voornoemde koopovereenkomst is ter zake van de garanties onder meer en voor zover van belang het volgende bepaald:
"5 Onroerende zaak
5.1. De Vennootschap heeft panden in eigendom gelegen aan [adres] en aan de [adres] alle te Vlieland. Voorts heeft de Vennootschap geen andere onroerende zaken in eigendom danwel in gebruik (of in eigendom of gebruik gehad), behoudens [adres]. De panden worden in deze overeenkomst tezamen ook aangeduid als de onroerende zaak.
5.2. De Vennootschap heeft met betrekking tot de onroerende zaak geen verplichtingen jegens derden uit hoofde van pacht, huur, onderhuur, kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen, erfdienstbaarheden dan wel andersoortige rechtsverhoudingen die derden enig recht geven op gebruik van de onroerende zaak. De onroerende zaak is niet met een recht van hypotheek belast, anders dan vermeld in de Jaarrekening 2004.
De onroerende zaak verkeert in goede staat van onderhoud.
(…)
5.5. In de onroerende zaak is ongeveer 60m2 asbest verwerkt. Deze platen zijn goed afgewerkt en behoeven vooralsnog niet verwijderd te worden."
2.6. [A] c.s. hebben hun aandelen in Badhotel Bruin B.V. bij notariële akte van 27 april 2005 aan Plantwijck overgedragen.
2.7. De verbouwing van het hotel heeft in fasen plaatsgevonden en is aangevangen in november 2005. Het hotel is in april 2006 opgeleverd en officieel heropend.
2.8. Op 1 april 2006 is door technisch installatiebedrijf R. Oomkjens Jr. aan mevrouw [g] - in de vorm van een korte brief - rapport uitgebracht naar aanleiding van een verzoek tot inspectie van de cv ketels, installatie en de daken.
2.9. De bankgarantie, die afliep op 27 april 2006, is op 25 april 2006 door Plantwijck ingeroepen.
2.10. Op 24 mei 2006 is door Wassink Installatie B.V. aan architect C. de Bruin een brief gestuurd betreffende gebreken aan de werktuigbouwkundige installaties in badhotel Bruin.
2.11. Op 29 augustus 2006 is door Bouwbedrijf Bosch B.V. aan de raadsman van eiseres overgelegd een e-mail, gedateerd 4 juli 2006 van genoemd bouwbedrijf aan de architect C. de Bruin, met als bijlage een "overzicht belangrijkste gebreken bestaande constructie en kostenraming".
2.12. Op 4 september 2006 is door Brouwer Bouw aan mevrouw [g] een brief gestuurd inzake zijn bevindingen tijdens zijn werkzaamheden in badhotel Bruin.
2.13. Op 5 september 2006 is door architect C. de Bruin aan Plantwijck B.V. een brief gestuurd naar aanleiding van zijn bevindingen omtrent de gebreken van Badhotel Bruin.
2.14. Op 6 september 2006 is door Wassink Installatie B.V. aan architect C. de Bruin een brief gestuurd betreffende gebreken aan de elektrotechnische installaties in badhotel Bruin.
2.15. Op 7 september 2006 is door De Jong Houtskeletbouw B.V. aan architect C. de Bruin een brief gestuurd betreffende de gevelbekleding tegen bestaande oude gevels van badhotel Bruin.
2.16. Op 22 september 2005 is door Van de Poel onderzoek & advies aan architect Cor de Bruin een rapport uitgebracht inzake de aanwezigheid van asbest en/of asbesthoudende materialen in het badhotel.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Plantwijck vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [A] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door
Plantwijck geconstateerde gebreken terzake de door [A] c.s. aan Plantwijck in eigendom
overgedragen onroerende zaken;
II. [A] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van alle door Plantwijck geleden en te lijden schade als gevolg van de door haar geconstateerde gebreken en het verhelpen daarvan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. verklaart voor recht dat Plantwijck op 25 april 2006 met recht de bankgarantie heeft ingeroepen;
met veroordeling van [A] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2. [A] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [A] c.s. vorderen samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat Plantwijck ten onrechte op 25 april 2006 de door [A] c.s. verstrekte bankgarantie heeft ingeroepen op de wijze zoals zij dat heeft gedaan, voor het bedrag van EUR 250.000,--;
II. Plantwijck veroordeelt tot betaling van het bedrag van EUR 6.686,41 vermeerderd met de wettelijke rente over EUR 3.166,55 vanaf de dag van conclusie van eis in reconventie tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van Plantwijck in de kosten van de procedure in conventie en reconventie.
3.4. Plantwijck voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Plantwijck heeft in april 2005 de aandelen in Badhotel Bruin B.V. verkregen, daaronder begrepen de onroerende zaken gelegen aan de [adres] en de [adres] te Vlieland, van [A] c.s. en stelt dat zij enkele maanden later, nadat zij een architect heeft ingeschakeld, heeft ontdekt dat (de constructie van) het hotel aan gebreken onderhevig is. Gedurende de uitvoering van een verbouwing vertoont het hotel steeds meer gebreken, aldus Plantwijck. Plantwijck heeft daarom - kort voor de afloop van de termijn - de overeengekomen bankgarantie ingeroepen. Plantwijck vordert een verklaring voor recht dat [A] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar geleden en te lijden schade en vordert betaling van die schade. Daarnaast vordert Plantwijck een verklaring voor recht dat zij met recht de overeengekomen bankgarantie heeft ingeroepen.
4.2. Plantwijck legt aan haar vorderingen primair ten grondslag dat de gekochte onroerende zaak gebreken vertoont en dat [A] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade op grond van het feit dat zij de overeengekomen garanties hebben geschonden en niet hebben voldaan aan hun mededelingsplicht op grond van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank overweegt dat op de koopovereenkomst tussen partijen de bepalingen van de eerste titel van boek 7 BW van toepassing zijn. Nu geen sprake is van consumentenkoop, staat het partijen vrij om ter zake van hun aansprakelijkheid wegens wanprestatie een afwijkende of specifieke regeling te treffen, zoals die hierboven onder de rechtsoverwegingen 2.2. tot en met 2.5. is geciteerd.
4.3. Het meest verstrekkende verweer dat [A] c.s. voeren luidt, dat Plantwijck in het licht van het bepaalde in artikel 7:23 BW te laat heeft geklaagd ter zake van de door haar gestelde gebreken, op grond waarvan haar vorderingen moeten worden afgewezen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 november 2007 (LJN: BB3733) overwogen dat de artikelen 6:89 en 7:23 lid 1 en 2 BW gelden voor iedere rechtsvordering van de koper die feitelijk gegrond is op het niet-beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, ook indien door de koper op deze grondslag een rechtsvordering uit onrechtmatige daad wordt gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat de rechtsvorderingen van Plantwijck steeds hun grondslag vinden in het zelfde door Plantwijck gestelde feitencomplex: het hotel beantwoordt niet aan de koopovereenkomst.
Plantwijck verwijst immers bij iedere rechtsgrond naar de gestelde gebreken en concludeert dan dat er sprake is van "tekortschieten in de nakoming, althans handelen in strijd met de garantiebepalingen van overeenkomst, althans bedrog, althans wanprestatie, althans (wederzijdse) dwaling, althans onrechtmatig handelen". Dit betekent dat als het verweer van [A] c.s. slaagt, de rechtbank niet toekomt aan het beoordelen van de rechtsgronden waarop Plantwijck zich beroept.
4.4. De vraag of Plantwijck binnen de bekwame tijd als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW heeft gereclameerd over gebreken aan de afgeleverde onroerende zaak, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Voor het antwoord op de vraag of het hotel aan de overeenkomst beantwoordt, moet Plantwijck zowel het in de gegeven omstandigheden van haar te verwachten onderzoek verrichten alsook binnen bekwame tijd nadat zij heeft ontdekt - of bij een dergelijk onderzoek had behoren te ontdekken - dat het hotel niet aan de overeenkomst beantwoordt, hiervan kennisgeven aan [A] c.s.. De artikelen 6:98 jo 7:23 BW berusten op de gedachte dat [A] c.s. erop moeten kunnen rekenen dat Plantwijck met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt (dus ook als de verbintenis een garantie inhoudt, zoals in casu, dat de onroerende zaak in goede staat van onderhoud verkeert) en als Plantwijck constateert dat dit niet het geval is, zij dit met spoed aan [A] c.s. meedeelt. De garantie ontslaat met andere woorden Plantwijck niet van haar onderzoeksplicht.
4.5. De rechtbank stelt vast dat Plantwijck heeft afgezien van een bouwkundige inspectie voorafgaand aan de koop. Daarnaast is onbetwist dat een makelaar in opdracht van Plantwijck vóór het sluiten van de intentie-overeenkomst onderzoek heeft verricht in/naar het hotel en dat vóór het ondertekenen van de koopovereenkomst twee architecten gedurende twee weken in opdracht van Plantwijck een inventarisatie hebben uitgevoerd in het hotel. Vervolgens blijkt, zo stelt Plantwijck onbetwist, dat in juli en augustus 2005 al veel meer moet worden verbouwd dan aanvankelijk was voorgestaan met de geplande cosmetische ingreep. Terwijl in september 2005 in opdracht van Plantwijck een rapport inzake de asbest is opgesteld en partijen het er over eens zijn dat de totale verbouwing van oktober 2005 tot en met april 2006 heeft geduurd, maakt Plantwijck pas bij brief van 25 april 2006 voor het eerst (schriftelijk) melding van door haar geconstateerde gebreken. Indien en voor zover Plantwijck met het inschakelen van een makelaar en twee architecten al aan haar onderzoeksplicht zou hebben voldaan, zelf stelt zij namelijk dat de bouwkundige staat niet is geïnspecteerd, heeft Plantwijck naar het oordeel van de rechtbank niet binnen bekwame tijd melding gemaakt van de gebreken die zij nu in het geding naar voren brengt. Weliswaar geldt geen vaste termijn voor het doen van zo'n melding, maar gelet op de tijdsspanne tussen het eerste moment van ontdekken van gebreken in juli 2005 en de melding in april 2006, de tussen partijen overeengekomen klachttermijn, de aard van de verbouwing waardoor, zo stellen [A] c.s. onweersproken, niet meer zichtbaar is of de gebreken in verband staan met de gewenste cosmetische ingrepen of de onroerende zaak op zichzelf niet in goede staat verkeerde, en de wijze waarop Plantwijck aan het einde van de verbouwing op weinig concrete wijze haar melding onderbouwt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een melding binnen bekwame tijd. Plantwijck heeft [A] c.s. niet de gelegenheid gegeven om de gestelde gebreken te verifiëren, te (laten) herstellen en/of de schade te beperken, zodat [A] c.s. bescherming toekomen krachtens artikel 7:23 BW. Gelet op het eerder overwogene, staat het onbenut verstrijken van deze termijn ook aan de vordering van Plantwijck op de overige rechtsgronden in de weg.
4.6. Als meest subsidiaire grondslag heeft Plantwijck zich beroepen op onvoorziene omstandigheden. Een beroep daarop kan eerst slagen als:
1.a. de omstandigheid op het moment van contractstluiting in de toekomst lag, en
b. partijen niet in haar intreden hebben voorzien, dat wil zeggen dat het intreden niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in de overeenkomst is verdisconteerd.
2. de omstandigheden van dien aard zijn, dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
Als partij die zich op de rechtsgevolgen van artikel 6:258 BW beroept, lag het op de weg van Plantwijck om haar stelling nader te onderbouwen. Nu zij daarmee in gebreke is gebleven, en geen nadere invulling van de ingeroepen onvoorziene omstandigheden heeft gegeven, zal de rechtbank de stelling als onvoldoende gemotiveerd verwerpen. [A] c.s. zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve evenmin op grond van onvoorziene omstandigheden tot schadeloosstelling van Plantwijck verplicht. De rechtbank wijst op grond van het voorgaande het onder I en II gevorderde af.
4.7. Naast schadevergoeding vordert Plantwijck te verklaren voor recht dat zij met recht de op 25 april 2005 afgegeven bankgarantie heeft ingeroepen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. In de intentieovereenkomst wordt de bankgarantie gekoppeld aan de garanties ten aanzien van de jaarrekeningen en afdrachten aan de fiscus. In artikel 6.8. van de koopovereenkomst wordt de bankgarantie uiteindelijk gegeven "tot zekerheid voor de nakoming van de in de Overeenkomst aangegane verplichtingen jegens Koper", en daaronder viel ook de verplichting de onroerende zaak in goede staat van onderhoud te leveren. Voor zover [A] c.s. zich verweren door te stellen dat de bankgarantie alleen zou kunnen worden ingeroepen bij schending van fiscale bepalingen en jaarrekeningen, slaagt dit verweer niet, nu de tekst van de koopovereenkomst, als later overeengekomen dan en uitwerking van de intentieovereenkomst, voorgaat op de tekst ter zake van de bankgarantie in die intentieovereenkomst.
4.8. Uitgangspunt voor de rechtbank is dat, gelet op het karakter van een bankgarantie als de onderhavige en de functie die dergelijke garanties in het handelsverkeer vervullen, en gelet op de positie van de bank die zowel de belangen van degene die de opdracht gaf tot het stellen van de garantie, als van degene te wiens gunste de garantie is gesteld, in het oog moet houden, een strikte toepassing door de bank van de in de garantie gestelde voorwaarden geboden is. Deze voorwaarden luidden als volgt:
"a. de schriftelijke mededeling dat de debiteur met de nakoming van zijn hiervoor bedoelde verplichtingen in verzuim is;
b. de schriftelijke opgave van het bedrag dat door de crediteur op grond van deze bankgarantie van de bank wordt gevorderd."
Het feit dat de bank tot uitkering van de bankgarantie is overgegaan is niet bepalend voor het antwoord op de vraag of de bankgarantie al dan niet terecht is ingeroepen. De voorliggende vraag in onderhavig geschil is of Plantwijck in haar relatie tot [A] c.s. met recht de bankgarantie heeft ingeroepen. Nu het verweer van [A] c.s. - dat Plantwijck de klachttermijn onbenut heeft laten verstrijken - slaagt, en Plantwijck geen vordering toekomt, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank de bankgarantie niet met recht ingeroepen. De rechtbank wijst daarom ook deze vordering van Plantwijck af.
4.9. Plantwijck B.V. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden vastgesteld op:
- salaris procureur 904,00 (2 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 904,00
in reconventie
4.10. In verband met de verstrekte garanties hebben [A] c.s. aan Plantwijck een bankgarantie verstrekt ter hoogte van EUR 250.000,-- die op 25 april 2006 door Plantwijck is ingeroepen. Ondanks een sommatie daartoe heeft Plantwijck de inroeping niet teruggenomen en is door de bank het gehele bedrag aan Plantwijck uitbetaald. Na in kort geding te zijn gedagvaard heeft Plantwijck het garantiebedrag teruggestort en zijn partijen een nieuwe bankgarantie overeengekomen, die kon worden ingeroepen, indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de eerder gestelde garantie terecht door Plantwijck was ingeroepen. [A] c.s. vorderen te verklaren voor recht dat Plantwijck de eerst gestelde bankgarantie ten onrechte heeft ingeroepen en vorderen schadevergoeding op grond van dit onrechtmatig handelen. De schade bestaat volgens [A] c.s. uit gemaakte advocaatkosten ad EUR 3.166,86 en de wettelijke rente over de periode dat Plantwijck het geld ten onrechte onder zich had, dat is van 1 mei 2006 tot 1 september 2006, ad EUR 3.369,86. Tot slot vorderen [A] c.s. EUR 150,-- voor de kosten die zij heeft gemaakt in verband met de nader gesteld bankgarantie.
4.11 In het verlengde van en op dezelfde gronden als de overwegingen in conventie ter zake van de bankgarantie, oordeelt de rechtbank dat Plantwijck ten onrechte op 25 april 2006 de door [A] c.s. verstrekte bankgarantie voor het bedrag van EUR 250.000,-- heeft ingeroepen op de wijze zoals zij dat heeft gedaan.
Plantwijck voert als verweer aan dat de door [A] c.s. opgevoerde advocaatkosten ad EUR 3.166,55 per definitie niet in de schade dienen te worden meegenomen, omdat deze al bij een eventuele kostenveroordeling worden meegenomen. Daarnaast stelt Plantwijck dat de eis in reconventie moet worden afgewezen, omdat [A] c.s. zelf met de nader (tweede) gestelde bankgarantie hebben ingestemd. De rechtbank passeert beide verweren.
De opgevoerde advocaatkosten beslaan de periode van 27 april 2006 (na inroeping bankgarantie door Plantwijck) tot en met 25 augustus 2006 (na kort geding inzake bankgarantie) en staan derhalve buiten onderhavige procedure en de kostenveroordeling die daaruit voortvloeit, maar hebben enkel betrekking op de ingeroepen bankgarantie en het daarover gevoerde geschil. Dat [A] c.s. hebben ingestemd met een tweede bankgarantie doet niet af aan het feit dat Plantwijck de eerste bankgarantie heeft ingeroepen en het geld onder zich heeft gehad, zonder dat daarvoor, achteraf bezien, een rechtsgrond was. Nu Plantwijck de door [A] c.s. opgevoerde wettelijke rente ad EUR 3.369,86 en de overige schade ad EUR 150,- niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, zal de rechtbank het totaal gevorderde bedrag van EUR 6.686,41 te vermeerderen met wettelijke rente over EUR 3.166,55 vanaf 22 november 2006, de dag van indiening van de conclusie van eis in reconventie, aan [A] c.s. toewijzen.
4.12. Plantwijck B.V. zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden vastgesteld op:
- vast recht EUR 248,00
- salaris procureur 384,00 (2 punt × factor 0,5 × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 632,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Plantwijck B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden vastgesteld op EUR 904,00,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. veroordeelt Plantwijck B.V. om aan [A] c.s. te betalen een bedrag van EUR 6.686,41 (zesduizendzeshonderdzesentachtig euro en éénenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van EUR 3.166,55 (drieduizendhonderdzesenzestig euro en vijfenvijftig eurocent) vanaf 22 november 2006 tot de dag van volledige betaling,
5.5. veroordeelt Plantwijck B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden vastgesteld op EUR 632,00,
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2008.?