ECLI:NL:RBLEE:2008:BD1777

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
75731 / HA ZA 06-311
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid jegens schuldeiser bij onbetaald blijven van vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 14 mei 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Tegelhandel Sierbestrating Franeker B.V. en [x] Holding B.V. en [x]. De kern van het geschil betreft de vraag of [x] als bestuurder van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld jegens [a] door selectief te betalen, waardoor de vordering van [a] onbetaald bleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het geval van benadeling van een schuldeiser door het onbetaald blijven van diens vordering, afhankelijk van de omstandigheden, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van de bestuurder. Echter, er moet een voldoende ernstig verwijt aan de bestuurder kunnen worden gemaakt, wat in deze zaak niet is komen vast te staan.

De rechtbank heeft geconstateerd dat [x] de lening van de Rabobank heeft afgelost, terwijl de lening van [a] niet werd afgelost. Dit gebeurde echter met instemming van [a], die als bestuurder op de hoogte was van de financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat [x] niet kan worden verweten dat hij de verhaalsmogelijkheid van [a] heeft beperkt, omdat de vennootschap op dat moment nog voldoende vermogen had om aan haar verplichtingen te voldoen. Bovendien was er geen bewijs dat [x] opzettelijk handelde om zichzelf te bevoordelen ten koste van [a].

De rechtbank heeft de vordering van [a] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [x] zijn begroot op EUR 4.354,00. De uitspraak benadrukt het belang van het maken van een voldoende ernstig verwijt aan een bestuurder voordat aansprakelijkheid kan worden aangenomen in gevallen van onrechtmatige daad.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 75731 / HA ZA 06-311
Vonnis van 14 mei 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEGELHANDEL SIERBESTRATING FRANEKER B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
procureur mr. P. Tuinman,
tegen
1. de besloten vennootschap
[x] HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. [x],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. P.P.A. van Rossum.
Partijen zullen hierna [a] en [x] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 november 2007 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlating en overlegging producties van [x];
- de antwoordakte van [a] Holding;
- het proces-verbaal van de op 3 maart 2008 gehouden comparitie van partijen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De kern van het geschil is of [x] een onrechtmatige daad jegens [a] heeft gepleegd door in zijn taak als bestuurder van de Tegelhandel [a] BV, hierna: de vennootschap, onzorgvuldig heeft gehandeld. [a] verwijt [x] de zorgvuldigheidsnorm te hebben geschonden doordat [x] ervoor heeft gezorgd dat de vennootschap selectief betaalde, dat wil zeggen dat op de vordering van [x] werd afgelost, ten koste van [a]. [a] stelt gelijkheid van aandeelhouders op basis van subjectieve en zonder noodzaak is doorbroken, hetgeen in zijn visie als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
2.2. De rechtbank stelt voorop dat in het geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering er, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Echter, in beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld, waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 8 december 2006 JOR 2007, 38, LJN: AZ0758).
2.3. Vast staat dat de vennootschap eerst in de vorm van een vof werd gedreven door [a] en zijn toenmalige echtgenote en dat bij de oprichting van de BV in april 2002 [x] 60% van de aandelen heeft gekocht; de andere 40% waren in eigendom van [a]. Ter comparitie is vast komen te staan dat [x] om de koopsom voor de aandelen te kunnen voldoen een bedrag van de Rabobank heeft geleend. [x] heeft verklaard - hetgeen [a] heeft erkend althans niet heeft betwist - dat de Rabobank voor deze lening de eis stelde dat de leningen van de vennootschap bij de beide aandeelhouders ([x] en [a]) achtergesteld werden bij die van de Rabobank en dat op de lening van [x] zou worden afgelost. Voor de aflossing van die lening heeft [x] zich in privé aansprakelijk gesteld en zekerheidsrechten gevestigd ten behoeve van de Rabobank. Uit de jaarrekeningen blijkt dat de vennootschap wel afloste op de lening van [x] maar niet op de lening van [a]. Nu volgens eigen zeggen van [a] dit al reeds vanaf 1 januari 2003 het geval was, derhalve in de tijd dat [a] nog bestuurder/mede-aandeelhouder was, wist [a] hiervan althans had dit kunnen weten. Desondanks, daar zijn partijen het over eens, is er nooit over gesproken en ook tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 6 april 2004, waar de advocaten van [x] en [a] bij aanwezig waren, is een andersluidende afspraak niet gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het [x] dan ook niet verweten worden dat [x], nadat [a] bij besluit van de ava op 6 april 2004 als bestuurder was ontslagen, op dezelfde wijze is doorgegaan en dat er dus wel op zijn lening werd afgelost (conform afspraak met de Rabobank) maar niet ook op de lening van [a].
2.4. Voor het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [x] de verhaalsmogelijkheid van [a] ten gunste van hemzelf bewust heeft willen beperken vindt de rechtbank tevens steun in de omstandigheid dat, nadat [x] alleen als bestuurder doorging, de perspectieven nog positief waren en partijen er toen ook vanuit zijn gegaan dat de vennootschap voldoende vermogen had om de vorderingen van beide partijen te kunnen voldoen. Met andere woorden, de schade van [a] was voor [x] redelijkerwijs niet voorzienbaar. Ten slotte kan ook uit de omstandigheid dat [x] de vordering van de Rabobank heeft overgenomen (door aanzuivering van de debetstand - rekening-courant schuld - die de vennootschap had) en derhalve op de vennootschap een vordering heeft die daardoor hoger is dan de vordering van [a] ook afgeleid worden dat er geen sprake is van een bewuste en subjectieve bevoordeling van zichzelf als crediteur van de vennootschap boven [a]. Op basis van het voorgaande luidt de slotsom dat niet is vast komen te staan dat [x] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap een beleid heeft gevoerd dat ertoe heeft geleid dat verhaal van [a] bij de vennootschap onmogelijk gemaakt werd of werd bemoeilijkt.
2.5. Het verwijt van onzorgvuldig handelen onderbouwt [a] verder met de stelling dat de resultaten van 1 juli 2004 (een winst van € 18.255,--) tot 1 oktober 2004 (een verlies van € 80.881,--) met meer dan € 100.000,-- zijn gedaald. [a] stelt dat [x] vanaf die tijd niet of nauwelijks nog enige activiteiten voor de vennootschap heeft ontplooid en dat hij met name bezig is geweest met het opzetten van zijn eigen bedrijf. [x] brengt hiertegen in dat de bedrijfsactiviteiten per half september 2004 zijn gestaakt en dat het omzetgemiddelde zelfs nog iets is toegenomen maar dat de kosten explosief zijn gestegen. Deze kostenstijging is in de visie van [x] geen gevolg van onzorgvuldig handelen van hem als bestuurder.
2.6. De rechtbank stelt voorop dat wil er sprake zijn van een ernstig verwijt, vast zal moeten komen te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [x] heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende de verliezen verklaard met de onbetwiste stelling dat [a] vanwege de gespannen verhoudingen tussen partijen vanaf november 2003 niet meer werkzaam was voor de vennootschap terwijl tot aan het einde van de bedrijfsactiviteiten (half september dan wel 1 oktober 2004) het salaris aan [a] wel is doorbetaald en dat dit heeft geleid tot dubbele loonkosten. Daarnaast had de vennootschap extra juridische- en advieskosten, volgens het concept rapport een post van € 37.065,-- die er in 2003 niet was. Anders dan waar [a] vanuit gaat, is de rechtbank voorts van oordeel dat niet enkel gekeken moet worden naar een periode van vier maanden maar moet aan de hand van de cijfers over het gehele jaar 2004 bezien worden of het aan [x] gemaakte verwijt terecht is. Gelet daarop is er geen sprake van een significant verschil ten opzichte van de voorgaande jaren (in 2003 een brutomarge van 24,5% en in 2004 19,2%), waarbij tevens in aanmerking genomen moet worden dat er in het laatste kwartaal van 2004 geen omzet meer was omdat de bedrijfsactiviteiten reeds half september 2004 waren gestaakt zodat de omzetdaling zich daardoor goeddeels laat verklaren. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een zodanige slechte bedrijfsvoering dat [x] daarvoor een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De brief van Van der Veen & Kromhout Accountants van 20 september 2006 die [a] ter ondersteuning van zijn standpunt heeft ingebracht maakt het voorgaande niet anders. De brief is een review, niet zijnde een accountantscontrole, van de door Deloitte Accountants opgestelde concept jaarrekening 2004 die bestaat uit opmerkingen die enkel de stand van zaken zoals die volgens [a] zijn weergeven. Dat in de visie van Van der Veen & Kromhout Accountants een aantal zaken ten onrechte ten laste van het resultaat van de vennootschap zijn gebracht, levert naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing die ontbreekt niet een voldoende ernstig verwijt op in voormelde zin.
2.7. Ter adstructie van haar stelling dat [x] onrechtmatig heeft gehandeld heeft [a] voorts nog gesteld dat [x] tegen te lage waarden voorraden van de vennootschap heeft gekocht. [a] stelt dat de voorraden tenminste een waarde vertegenwoordigden van € 70.000,-- terwijl [x] ze voor circa € 38.000,-- heeft gekocht. [a] biedt bewijs aan door middel van het overleggen van foto's en getuigen. Een deskundige zou de waarde aan de hand van deze foto's kunnen vaststellen. [x] voert hiertegen aan dat hij de inkoopwaarde van de zaken heeft betaald en dat uit de mutaties van de voorraden die in de balans staan vermeld te herleiden is wat de inkoopwaarde is en wat [x] daadwerkelijk heeft betaald. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het gemotiveerde verweer van [x], het op de weg lag van [a] om zijn standpunt nader te onderbouwen. Nu [a] zulks heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat ook op dit punt de vordering niet toewijsbaar is omdat de rechtsgrond waarop [a] zijn vordering baseert - ernstig persoonlijk verwijtbaar gedrag van [x] als bestuurder van de vennootschap - niet is komen vast te staan. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe. Hetzelfde geldt voor het verwijt van [a] dat klanten van [x] die werkzaamheden voor [x] hebben verricht, deze hebben gedeclareerd bij de vennootschap. [x] ontkent dat. Hij stelt dat de tenaamstelling van de facturen weliswaar niet altijd juist is geweest maar dat niet hij deze facturen heeft opgesteld maar zijn klanten en dat hij de werkzaamheden zelf vervolgens heeft betaald en niet de vennootschap. In dit kader verwijst [x] naar de boekhouding die volgens hem in het bezit is van [a].
2.8. Tenslotte heeft [a] nog aangevoerd dat de vennootschap stelconplaten in eigendom heeft met een waarde van € 11.000,--, die [x] naar zijn bedrijf heeft gebracht zonder daar de vennootschap voor te betalen. [x] heeft dit betwist, stellende dat de ex-echtgenote van [a] deze platen heeft laten wegvoeren omdat het terrein leeg moest worden opgeleverd. Ook op dit punt is de rechtbank van oordeel dat - tegen de achtergrond van het feit dat het aan [a] is om bij een dergelijke gemotiveerde betwisting zijn stelling nader te onderbouwen - [a] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
2.9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden afgewezen en dat [a] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [x] worden begroot op:
- vast recht 665,00 en 560,00
- salaris procureur 3.129,00 (3,5 punt × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 4.354,00
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst de vordering af;
3.2. veroordeelt [a] in de proceskosten, aan de zijde van [x] tot op heden begroot op EUR 4.354,--;
3.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2008.?