zaaknummer / rolnummer: 111455 / HA ZA 11-260
Vonnis van 7 november 2012
[X],
wonende te [woonplaats] ( Oostenrijk),
eiser,
advocaat mr. S.E. van Woerden, kantoorhoudende te Amsterdam,
[Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Kraaikamp, kantoorhoudende te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [X] en de Notaris genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1-19
- de conclusie van antwoord met producties 1-12
- de conclusie van repliek met producties 20-24
- de conclusie van dupliek met producties 13 en14
- de pleidooien van 17 september 2012 en de ter gelegenheid daarvan door de advocaten van partijen gehanteerde pleitnota's en de ter gelegenheid daarvan door [X] overgelegde vier producties, te weten het drietal door [X] op voorhand bij brief van 30 augustus 2012 aan de rechtbank en de wederpartij toegezonden schriftelijke verklaringen van [A], [B] en [C] (producties 1 tot en met 3) en de door [X] op voorhand bij faxbericht van 7 september 2012 aan de rechtbank en de wederpartij toegezonden schriftelijke verklaring van [D] (productie 4).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tot 3 september 2004 was [X] bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap Vamont BV (hierna: Vamont), welke vennootschap zich bezig hield met de exploitatie van een discotheek in Leeuwarden. [X] had op dat moment een schuld in rekening-courant van € 187.313,00 aan Vamont.
2.2. Op 3 september 2004 heeft [X] zijn aandelen in Vamont verkocht aan Braam Leeuwarden Beheer BV (hierna: BLB). Bij de totstandkoming van de overeenkomst zijn de accountants van partijen betrokken geweest. Ingevolge art. 2 van de - door de Notaris opgestelde - koopovereenkomst diende BLB de koopsom van € 600.000,00 als volgt te voldoen:
"- een deel ad (…) (€ 100.087,00) wordt voldaan op een rekening van (de Notaris, toevoeging rechtbank);
- een deel ad (…) (€ 187.313,00) middels overname door koper, met medewerking van de vennootschap van de schuld in rekening-courant van verkoper jegens de vennootschap;
- een deel ad (…) (€ 237.680,00) middels omzetting in een geldlening (1) (…)
- een deel ad (…) (€ 75.000,00) middels omzetting in een geldlening (2) (…)"
2.3. [X] heeft de overeenkomst, waaronder begrepen de overname door BLB van de schuld van [X] aan Vamont van € 187.313,000, getekend zonder dat er een expliciet aanwijzingsbesluit van de ava was.
2.4. Bij notariële akte van 3 september 2004 - gepasseerd ten overstaan van de Notaris - heeft [X] alle aandelen in Vamont overgedragen aan BLB. BLB is vanaf dan enig aandeelhouder en bestuurder van Vamont. Bestuurder van BLB is [E].
2.5. BLB heeft [X] een bedrag van € 100.087,00 betaald, gefinancierd door de Friesland Bank. BLB is haar overige verplichtingen jegens [X] en Vamont niet nagekomen.
2.6. Vamont is bij vonnis van 1 juli 2005 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van R.J.L Gustenhoven tot curator. Op enig moment is de curator gebleken dat de door BLB overgenomen schuld van [X] aan Vamont niet verhaalbaar was.
2.7. De curator heeft na verkregen verlof van de voorzieningenrechter op 27 juli 2005 conservatoir (derden)beslag doen leggen tot zekerheid van betaling van een bedrag van € 187.313,00 in hoofdsom. De curator heeft beslag doen leggen op het aandeel van [X] in de [X] en zijn echtgenote ieder voor de onverdeelde helft in eigendom toebehorende woning en een viertal privé-bankrekeningen van [X] ten belope van een bedrag van € 220.000,00. Het (op 2 juli 2005 door [X] en zijn echtgenote verkochte) woonhuis is vervolgens met toestemming van de curator aan de koper geleverd. Het beslag is daardoor komen te rusten op het aandeel van [X] in de overwaarde die was gerealiseerd met de verkoop, zijnde een bedrag van € 82.502,89. Dit bedrag is in depot gegeven bij De Jong & Heeres Notarissen in Franeker. De echtgenote van [X] heeft de beschikking gekregen over haar aandeel in de overwaarde van de woning.
2.8. De curator heeft vier rechtsgronden ten grondslag gelegd aan de geldvordering waarvoor hij de beslagen heeft doen leggen. De curator heeft ten eerste aangevoerd dat Vamont aan de schuldovername door BLB niet gebonden is omdat [X] gelet op het bepaalde in art. 2:256 BW niet bevoegd was om als bestuurder Vamont te vertegenwoordigen bij het verlenen van de in art. 6:155 BW bedoelde toestemming voor de overneming van de schuld van [X] in privé aan Vamont door BLB. De curator heeft verder als grondslag voor de vordering aangevoerd dat het door Vamont verlenen van haar toestemming aan de schuldovername een paulianeuze rechtshandeling is geweest in de zin van art. 42 Faillissementswet. De curator heeft ten derde gesteld dat de schuldovername in strijd is met de kapitaalbeschermingsregels van art. 2:207c BW. Ten vierde heeft de curator als grondslag voor de vordering aangevoerd dat [X] jegens Vamont aansprakelijk is omdat hij de norm van art. 2:9 BW heeft geschonden.
2.9. [X] heeft de Notaris aansprakelijk gesteld voor de door de curator tegen hem ingestelde vordering op de grond dat de Notaris ten aanzien van de schuldoverneming een aanwijzingsbesluit had behoren op te stellen. De Notaris heeft de aansprakelijkheidstelling doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, Jacobs & Brom BV (hierna: de Verzekeraar).
2.10. De Verzekeraar heeft namens de Notaris bij brief van 9 december 2005 aan de curator laten weten bereid te zijn om, tegen opheffing van de door de curator ten laste van [X] gelegde beslagen, zich garant te stellen tot een bedrag van maximaal € 220.000,00 met de kanttekening dat de zekerheid beperkt was tot toewijzing van de vordering van de curator op grond van de "tegenstrijdig belang" situatie als bedoeld in art. 2:256 BW.
2.11. Op 10 januari 2006 heeft de curator [X] doen dagvaarden, waarbij de curator betaling van een bedrag van in hoofdsom € 187.313,00 heeft gevorderd. De Verzekeraar heeft namens [X] de inhoudelijke behandeling van de zaak op zich genomen, zulks in samenspraak met [X] en zijn advocaat. In reconventie heeft [X] gevorderd de curator te veroordelen om hem de schade te vergoeden die hij als gevolg van de onrechtmatig gelegde beslagen heeft geleden.
2.12. De curator heeft bij brief van 7 december 2006 aan de advocaat van [X] laten weten de door de Verzekeraar ter opheffing van de beslagen aangeboden zekerheid als ongenoegzaam van de hand te wijzen. Deze brief luidt, voor zover hier van belang:
"Evenmin aanvaardbaar is voor mij de in de concept-garantie opgenomen voorwaarde dat die garantie slechts geldig is indien komt vast te staan dat (mede) sprake is van overtreding van artikel 2:256 BW. Ik heb u reeds eerder laten weten dat een dergelijke voorwaarde voor mij niet aanvaardbaar is omdat de reële kans bestaat dat de rechter mijn vordering zal toewijzen, niet op grond van het genoemde artikel maar op grond van de overige door mij ingeroepen argumenten.
Uiteraard zie ik het belang van de verzekeraar bij het stellen van de betreffende voorwaarde; die verzekeraar wenst uitsluitend zekerheid te geven voor de situatie waarin zij toch wel zou moeten uitkering wegens aansprakelijkheid van de notaris (dat is: strijd met artikel 2:256 BW), en niet voor alle andere mogelijke gevallen. Het is echter niet aanvaardbaar dat de boedel aldus het risico gaat lopen dat zij in 'het gat' valt."
2.13. Bij vonnis van 21 december 2006 is [E] in staat van faillissement verklaard. BLB is met ingang van 1 juli 2007 opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren.
2.14. Bij tussen de curator als eiser en [X] als gedaagde gewezen vonnis van 31 oktober 2007 heeft deze rechtbank de vordering van de curator toegewezen op de door de curator aangevoerde rechtsgrond van het tegenstrijdig belang.
2.15. Op 8 januari 2008 heeft de Verzekeraar aan de curator - ter uitvoering van bedoeld tussen de curator en [X] gewezen vonnis, maar zonder erkenning van aansprakelijkheid - een bedrag van € 215.459,00 betaald, zijnde de hoofdsom van € 187.313,00 inclusief rente en kosten.
2.16. Op 6 februari 2008 heeft de curator de beslagen van 27 juli 2005 opgeheven.
2.17. Bij arrest van 3 november 2009 heeft het gerechtshof Leeuwarden de door [X] tegen het vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2007 aangevoerde grieven verworpen en het vonnis van 31 oktober 2007 bekrachtigd.
3. Het geschil
3.1. [X] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren, de Notaris veroordeelt primair tot betaling van een bedrag van € 467.953,02 en subsidiair tot betaling van een bedrag van € 429.844,40, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, als vergoeding van de door [X] geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de Notaris in de kosten van de procedure.
3.2. De Notaris voert verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering van [X] met veroordeling van [X] in de nakosten en in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met bepaling dat over het bedrag van de proceskosten wettelijke rente verschuldigd is met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [X] legt aan zijn schadevergoedingsvordering ten grondslag dat de Notaris twee beroepsfouten heeft gemaakt die ieder op zich een (toerekenbare) tekortkoming vormen in de nakoming van de door hem aan de Notaris verstrekte opdracht. [X] stelt dat hij als gevolg van deze beroepsfouten de schade heeft geleden waarvan hij in deze procedure vergoeding vordert.
4.2. De eerste beroepsfout die de Notaris volgens [X] heeft gemaakt, is dat de Notaris bij het verlijden van de akte, waarbij [X] namens Vamont optrad, zich er niet van heeft vergewist dat [X] bevoegd was om Vamont te vertegenwoordigen bij het verlenen van de in art. 6:155 BW bedoelde toestemming voor de overneming van de schuld van [X] in privé aan Vamont door BLB. [X] wijst er op dat het gerechtshof Leeuwarden bij arrest van 3 november 2009 heeft geoordeeld dat sprake was van een tegenstrijdig belang bij de schuldoverneming zodat [X] - bij gebreke van een expliciet aanwijzingsbesluit van de ava - niet bevoegd was Vamont bij het verlenen van de toestemming voor de schuldoverneming te vertegenwoordigen. De schuldoverneming van € 187.313,00 heeft jegens Vamont dan ook geen werking gehad.
De tweede beroepsfout die de Notaris volgens [X] heeft begaan is, dat de Notaris dan wel zijn verzekeraar niet direct na 27 juli 2005 - de datum van beslaglegging - tot betaling van bedoeld bedrag van € 187.313,00 is overgegaan, maar daarmee tot 8 januari 2008 heeft gewacht, terwijl al in juli 2005 duidelijk was dat de Notaris de beroepsfout - zoals hiervoor onder de eerste beroepsfout is omschreven - had gemaakt en de Notaris weet had van de ernstige gevolgen die de beslaglegging voor hem, [X], had.
4.3. De door [X] primair en subsidiair gevorderde schade omvat voor een groot deel de door [X] gevorderde vergoeding van gederfde inkomsten, die [X] primair op een bedrag van € 406.629,63 stelt en subsidiair op een bedrag van € 368.520,20 (post a). Daarnaast bestaat de door [X] gevorderde schade (zowel primair als subsidiair) uit een bedrag van € 61.324,20 dat de navolgende schadeposten (inclusief tot 23 maart 2011 berekende wettelijke rente) omvat:
b) een bedrag van € 4.957,46 aan opslagkosten inboedel;
c) een bedrag van € 25.876,70 aan vergoeding van immateriële schade;
d) een bedrag van € 1.102,44 aan kosten van het derdenbeslag dat de curator heeft doen leggen;
e) een bedrag van € 6.374,56 aan door [X] verschuldigd griffierecht in de procedure tussen de curator en [X] bij het gerechtshof Leeuwarden;
f) een bedrag van € 306,81 aan kosten van depot van het aandeel van [X] in de overwaarde die was gerealiseerd met de verkoop van de woning, zijnde een bedrag van € 82.502,89;
g) een bedrag van € 16.706,23 aan vergoeding van in 2005 en in 2010 gemaakte kosten van juridische bijstand;
h) een bedrag van € 6.000,00 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
4.4. De rechtbank verwerpt de door [X] ingenomen stelling dat de Notaris aansprakelijkheid voor de thans door [X] gevorderde schade zou hebben erkend. Een zodanige erkenning volgt naar het oordeel van de rechtbank niet enkel uit de omstandigheid dat de advocaten van de Verzekeraar van de Notaris namens [X] verweer hebben gevoerd in de procedure tussen de curator en [X]. [X] heeft geen bijkomende feiten gesteld waaruit volgt dat de Notaris heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de schade als thans door [X] gevorderd. De rechtbank passeert dan ook deze stelling van [X] als zijnde onvoldoende onderbouwd.
4.5. Door de Notaris is (onder meer) het verweer gevoerd dat de door [X] in deze procedure gevorderde schade niet in causaal (in de zin van condicio sine qua non) verband staat tot deze (beweerde, want door de Notaris betwiste) beroepsfout.
4.6. Bij de beoordeling van dit verweer is eerst van belang vast te stellen welke schade [X] in deze procedure vordert. [X] vordert niet de schade die hij heeft geleden als gevolg van het op de (beweerde) beroepsfout gebaseerde toewijzend vonnis. De Notaris, althans de Verzekeraar, heeft immers aan de curator het bedrag betaald waartoe [X] jegens de curator was veroordeeld, te weten het bedrag van de schuldoverneming van in hoofdsom € 187.313,00. [X] vordert in deze procedure betaling van de schade die hij stelt te hebben geleden door de (verhaals)beslagen die de curator heeft doen leggen, welke beslaglegging 30 maanden heeft geduurd. Tussen deze schade en de (beweerde) beroepsfout van de Notaris bestaat naar het oordeel van de rechtbank alleen dan een causaal verband in de zin van condico sine qua non wanneer de curator de beslagen niet zou hebben doen leggen (en niet tegen [X] zou zijn gaan procederen) indien er (op aanwijzing van de Notaris) een expliciet aanwijzings¬besluit van de ava zou zijn opgesteld en [X] wel bevoegd zou zijn geweest Vamont bij het verlenen van de toestemming voor de schuldoverneming te vertegenwoordigen. Alsdan heeft de (beweerde) beroepsfout van de Notaris geen rol gespeeld in de keten van gebeurtenissen die tot de schade heeft geleid.
4.7. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv rust op [X], die het rechtsgevolg betaling van schadevergoeding inroept, de stelplicht en bewijslast terzake het causaal verband tussen de gestelde beroepsfout en de gevorderde schade. Volgens [X] echter moet de bewijslast op grond van art. 6:99 BW worden omgekeerd en rust op de Notaris de stelplicht en bewijslast van het ontbreken van het causaal verband. Art. 6:99 BW mist in de onderhavige zaak evenwel toepassing. Bij art. 6:99 BW gaat het om gevallen waarin de schade door verschillende gebeurtenissen waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn, veroorzaakt kan zijn. Die situatie doet zich hier niet voor, althans [X] heeft daarvoor geen feiten gesteld. Voor toepassing van art. 6:99 BW is namelijk niet alleen nodig dat [X] stelt dat de door hem geleden schade veroorzaakt kan zijn door de Notaris, maar ook dat [X] stelt dat er nog anderen zijn die de schade eveneens mogelijkerwijs veroorzaakt kunnen hebben en daarvoor eveneens aansprakelijk zijn. De curator heeft de beslagen als gevolg waarvan [X] stelt schade te hebben geleden wel doen leggen, maar deze beslagen zijn niet onrechtmatig gelegd en aldus is de curator daarvoor niet aansprakelijk. De reconventionele vordering van [X] op de curator is immers afgewezen op de grond dat de curator met het doen leggen van de beslagen niet onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld.
4.8. [X] stelt en de Notaris betwist dat de curator de beslagen niet zou hebben doen leggen indien er (op aanwijzing van de Notaris) een expliciet aanwijzings¬besluit van de ava zou zijn opgesteld en [X] wel bevoegd zou zijn geweest Vamont bij het verlenen van de toestemming voor de schuldoverneming te vertegenwoordigen. De betwisting van de Notaris wordt ondersteund door navolgende door de Notaris ter onderbouwing van zijn verweer gestelde feiten, die als zodanig door [X] niet zijn betwist. Ten eerste geldt dat de curator de aan de (verhaals)¬beslagen ten grondslag liggende en nadien ingestelde vordering niet alleen heeft gebaseerd op de rechtsgrond dat sprake was van een tegenstrijdig belang bij de schuldoverneming. De curator heeft voor zijn vordering nog drie rechtsgronden aangevoerd, te weten (1) dat het door Vamont verlenen van haar toestemming aan de schuldovername een paulianeuze rechtshandeling is geweest in de zin van art. 42 Faillissementswet, (2) dat de schuldovername in strijd is met de kapitaalbeschermingsregels van art. 2:207c BW en (3) dat [X] jegens Vamont aansprakelijk is omdat hij de norm van art. 2:9 BW heeft geschonden. Ten tweede heeft de curator bij brief van 7 december 2006 (zie 2.12) aan de advocaat van [X] laten weten de kans reëel te achten dat zijn vordering op bedoelde drie andere rechtsgronden wordt toegewezen.
4.9. [X] stelt wel dat de vordering niet op één van die drie gronden zou zijn toegewezen en ook dat het standpunt van de Notaris op dat punt in deze procedure onverenigbaar is met de stellingen die de advocaten van de Verzekeraar in de procedure tussen de curator en [X] hebben ingenomen, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij omdat dat voor het al dan niet bestaan van het causaal verband niet ter zake doet. Zoals hiervoor is overwogen, is voor het vast staan van een causaal verband tussen de wanprestatie en de gevorderde schade nodig dat de curator de beslagen niet zou hebben doen leggen wanneer hij zijn vordering niet zou hebben kunnen baseren op de rechtsgrond van het tegenstrijdig belang.
4.10. Uit de door de Notaris gestelde feiten, zoals hiervoor onder 4.8 vermeld, bezien in onderling verband en samenhang, volgt echter naar het oordeel van de rechtbank dat de curator de beslagen ook zou hebben doen leggen indien er (op aanwijzing van de Notaris) een expliciet aanwijzings¬besluit van de ava zou zijn opgesteld en [X] wel bevoegd zou zijn geweest Vamont bij het verlenen van de toestemming voor de schuldoverneming te vertegen¬woordigen. Voor toepassing van het leerstuk van de proportionele toerekening is dan ook geen plaats.
4.11. [X] voert nog aan dat het oordeel dat de curator de beslagen ook zou hebben doen leggen indien er een expliciet aanwijzingsbesluit van de ava zou zijn opgesteld, haaks staat op hetgeen uit het faillissementsverslag van de curator volgt en op de summiere onderbouwing van de drie rechtsgronden in de dagvaarding van de curator. De rechtbank volgt [X] niet in zijn stelling.
Het door [X] ter onderbouwing van zijn stelling overgelegde faillissementsverslag dateert van 6 juni 2011 en daarmee van na het arrest van het hof Leeuwarden van 3 november 2009. Dat in het verslag vooral aandacht wordt besteed aan de rechtsgrond van het tegenstrijdig belang, vindt zijn verklaring in het feit dat de vordering van de curator toen al op die grond was toegewezen. De curator maakt in zijn faillissementsverslag wel melding van de overige drie rechtsgronden die hij aan zijn geldvordering ten grondslag had gelegd. De rechtbank stelt vast dat uit de processtukken blijkt dat (ook) op deze drie rechtsgronden serieus is ingegaan, waarbij geldt dat het aantal woorden dat de curator aan elk van de rechtsgronden wijdt niet bepalend is voor de juridische houdbaarheid daarvan.
4.12. [X] heeft geen andere feiten aangevoerd waarop het betwiste causaal verband kan worden gebaseerd. Dat er tussen de (beweerde) beroepsfout 1 en de gevorderde schade causaal verband bestaat is dan ook niet komen vast te staan. De gevorderde schade kan niet worden gebaseerd op de (beweerde) beroepsfout 1.
4.13. [X] baseert zijn stelling dat de Notaris gehouden was om de curator het bedrag van € 187.313,00 direct na beslaglegging te betalen in plaats van (namens hem) te procederen op de omstandigheden dat al ten tijde van de aandelentransactie onmiskenbaar was dat de Notaris beroepsfout 1 had gemaakt en voor de Notaris duidelijk was dat de beslaglegging buitengewoon ernstige gevolgen had voor [X] zowel op financieel als op persoonlijk vlak. [X] stelt dat de Notaris wist dat [X] een zelfstandig horecaondernemer was met het voornemen om een nieuwe horeca-onderneming te starten, dat [X] niet over andere relevante diploma's, kennis en ervaring op andere gebieden beschikte en dat [X] niet over andere vermogensbestanddelen beschikte dan waarop beslag was gelegd.
De Notaris betwist niet dat de beslaglegging buitengewoon ernstige gevolgen voor [X] heeft gehad. De Notaris betwist evenmin dat van hem een zorgvuldige afwikkeling van een schadeclaim kan worden gevergd. Wel betwist de Notaris dat dit betekent dat hij direct na de beslaglegging in juli 2005 aan [X] of de curator het bedrag van de overgenomen schuld van € 187.313,00 had moeten betalen.
4.14. Tussen partijen is in de kern in geschil of de Notaris op zorgvuldige wijze is omgegaan met de schadeclaim van [X]. Vaststaat dat de Notaris, althans de Verzekeraar voor de Notaris, bij brief van 9 december 2005 aan de curator heeft laten weten bereid te zijn om, tegen opheffing van de door de curator ten laste van [X] gelegde beslagen, zich garant te stellen tot een bedrag van maximaal € 220.000,00 met de kanttekening dat de zekerheid beperkt was tot toewijzing van de vordering van de curator op grond van de "tegenstrijdig belang"-situatie als bedoeld in art. 2:256 BW. De rechtbank is van oordeel dat de ten tijde van de beslaglegging op de Notaris jegens [X] in acht te nemen zorgplicht niet verder strekte dan het aanbieden van deze zekerheid. De Notaris kon volstaan met het aanbieden van zekerheid in plaats van betaling, nu uit art. 705 lid 2 Rv volgt dat een conservatoir beslag moet worden opgeheven indien voor de geldvordering voldoende zekerheid wordt gesteld. De Notaris kon volstaan met het aanbieden van zekerheid voor de situatie waarin de vordering zou worden toegewezen op grond van het tegenstrijdig belang omdat de Notaris voor de andere drie rechtsgronden die de curator aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd niet aansprakelijk kan worden gehouden. Het vorengaande zou anders zijn geweest als de curator de rechtsgronden zou hebben gebaseerd op stellingen waarvan de Notaris ten tijde van de beslaglegging al moest weten althans begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [X] heeft geen feiten gesteld waaruit dat blijkt. De gevorderde schade kan dan ook niet worden gebaseerd op de (beweerde) beroepsfout 2.
4.15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden afgewezen. [X] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van de Notaris worden vastgesteld op € 11.734,00 zijnde € 1.414,00 aan griffierecht en € 10.320,00 aan tegemoetkoming in het salaris van de advocaat (4 punten x tarief VII € 2.580,00). De vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis over de proceskosten gevorderde wettelijke rente als niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist wordt toegewezen. De rechtbank zal de niet weersproken vordering tot betaling van nakosten eveneens toewijzen, welke kosten de rechtbank forfaitair berekent op € 131,00 zonder betekening nog te verhogen met € 68,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst af het gevorderde;
5.2. veroordeelt [X] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Notaris vastgesteld op € 11.734,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, en op € 131,00 ter zake van nasalaris van de advocaat, dit nasalaris nog te verhogen met € 68,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
5.3. verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, mr. J.C.G. Leijten en mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2012.?