In deze zaak heeft eiseres de rechtbank verzocht om handhavend op te treden tegen bouwwerkzaamheden aan de recreatiewoning van de derde-partij, die zonder omgevingsvergunning zouden zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er inmiddels een persoonsgebonden omgevingsvergunning is verleend voor de recreatiewoning, waardoor de eerdere strijdigheid met artikel 2.1 van de Wabo niet meer aan de orde is. De rechtbank oordeelt dat de bouwactiviteit voldoet aan de eisen van artikel 3, tweede lid, van Bijlage II bij het Bor, en dat er geen sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. Hierdoor is er ook geen beginselplicht tot handhaving meer aanwezig.
Daarnaast heeft de rechtbank de verlening van een omgevingsvergunning voor een berging beoordeeld. Eiseres betoogde dat er sprake was van een privaatrechtelijke belemmering en dat de vergunning niet verleend had mogen worden. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder bevoegd was om de vergunning te verlenen, en dat de belangenafweging door verweerder in redelijkheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak, waarin ook werd geoordeeld dat de vergunning voor de recreatiewoning in redelijkheid kon worden verleend.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, zowel wat betreft de handhaving als de verlening van de omgevingsvergunning voor de berging. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.