ECLI:NL:RBLIM:2013:5480

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
514095 CV EXPL 13-806
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering op basis van samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen Muraq B.V. voor betaling van loon over de maand augustus 2012, gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst die volgens hem alle elementen van een arbeidsovereenkomst bevat. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Eiser had namelijk niet voldoende weerlegd dat hij in maart 2012 een bedrag van de rekening van Muraq had opgenomen, dat volgens afspraak over zes maanden gebruteerd zou worden. Hierdoor had eiser in feite het netto bedrag over augustus 2012 al eerder ontvangen.

De procedure begon met een exploot van dagvaarding op 19 februari 2013, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder conclusies van antwoord en repliek. Eiser stelde dat hij sinds 1 augustus 2011 als financieel beleidsmedewerker werkte op basis van een arbeidsovereenkomst, die door Muraq per 1 september 2012 zou zijn beëindigd. Muraq betwistte echter dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en stelde dat er een samenwerkingsovereenkomst was gesloten, waarbij eiser met terugwerkende kracht per 1 augustus 2011 de functie van financieel directeur had aanvaard.

De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de vordering van eiser. De stelling van Muraq dat het salaris over augustus 2012 al was betaald, werd niet weerlegd door eiser. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van eiser niet voldoende was onderbouwd en wees deze af. Eiser werd ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Muraq op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 11 september 2013 door kantonrechter H.W.M.A. Staal.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 514095 CV EXPL 13-806
typ: AodK
Vonnis van 11 september 2013
in de zaak
[eiser],
wonend aan de [adres] te [woonplaats],
eisende partij,
hierna aan te duiden als: [eiser],
gemachtigde: mr. K. van den Mosselaar, medewerkster van ARAG-SE te Roermond
tegen
MURAQ B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend aan het adres Glacisweg 61 te 6212 BN Maastricht,
gedaagde partij,
hierna aan te duiden als: Muraq,
vertegenwoordigd door haar financieel directeur [naam]

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
-exploot van dagvaarding d.d. 19 februari 2013 met producties;
- conclusie van antwoord d.d. 27 maart 2013 met producties;
- conclusie van repliek d.d. 22 mei 2013 met producties;
- " reactie op conclusie van repliek" met productie d.d. 19 juni 2013 (conclusie van dupliek);
- akte zijdens [eiser] d.d. 17 juli 2013.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag is gesteld.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert veroordeling van Muraq om aan hem te betalen:
- € 2.465,98 bruto aan loon over de maand augustus 2012, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot aan de dag van volledige voldoening;
- € 1.232,99 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
- € 369,90 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw;
en verwijzing van Muraq in de kosten van deze procedure.
2.2.
[eiser] legt aan deze vordering – kort en voor zover van belang – het volgende ten grondslag.
[eiser] is sedert 1 augustus 2011 werkzaam geweest als financieel beleidsmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een loon van laatstelijk € 2.465,98 bruto per maand. Bedoelde overeenkomst is volgens [eiser] door Muraq met ingang van 1 september 2012 beëindigd.
Muraq is – ondanks aanmaningen daartoe – in gebreke gebleven met betaling van het loon over augustus 2012. [eiser] maakt aanspraak op betaling daarvan en daarnaast op vergoeding van wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en incassokosten.
2.3.
Muraq stelt zich op het standpunt dat zij niet gehouden is om over augustus 2012 loon aan [eiser] te betalen. Zij voert daartoe – kort en voor zover van belang – het volgende aan. Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen partijen maar van een samenwerkingsovereenkomst die tot stand gekomen is op 12 januari 2012 en waarbij [eiser] met terugwerkende kracht per 1 augustus 2011 de functie van financieel directeur aanvaard heeft. De beloning bestond uit een maandelijkse netto vergoeding en een deel van de aandelen. Muraq heeft (een kopie van) bedoelde overeenkomst als productie 1 bij antwoord in het geding gebracht.
[eiser] heeft deze samenwerkingsovereenkomst zelf per 1 maart 2012 beëindigd. Muraq verwijst dienaangaande naar productie 2 bij antwoord, een gespreksnotitie van 29 februari 2012. Blijkens deze notitie waren bij bedoeld gesprek onder meer [eiser] en [naam] van Muraq aanwezig en zijn (onder meer en voor zover in dezen relevant) de volgende afspraken gemaakt:
"3. Finovion neemt [eiser] in dienst voor 6 maanden, t/m 31 augustus 2012"en
"5. [eiser] ontvangt een netto vergoeding van € 2.500,00 per maand van Finovion".
Daarnaast stelt Muraq dat "het salaris over de maand augustus 2012" "wel degelijk betaald" is. [eiser] heeft namelijk een bedrag van € 10.733,88 opgenomen van de bankrekening van Muraq. Partijen hebben afgesproken dit bedrag verdeeld over zes maanden – te weten maart 2012 tot en met augustus 2012 – te bruteren. [eiser] heeft dus het netto bedrag reeds eerder ontvangen. Muraq heeft in augustus 2012 alleen nog de administratieve handeling verricht om de netto vergoeding om te rekenen naar een bruto vergoeding.
2.4.
Vervolgens hebben partijen bij re- en dupliek haar standpunten nader toegelicht. Ten slotte is [eiser] nog in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de door Muraq bij dupliek ingebrachte productie.
Op de (aanvullende) stellingen van partijen zal hieronder – voor zover nodig – nader ingegaan worden, met dien verstande dat van de door [eiser] nog overgelegde akte alleen de reactie op de door Muraq bij dupliek ingebrachte productie bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering betrokken zal worden. Beginselen van fair trial, hoor en wederhoor en gelijke proceskansen verzetten zich er tegen dat [eiser] de gelegenheid benut heeft om (tevens) zichzelf een extra debatronde op andere punten te verschaffen.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaan heeft van 1 augustus 2011 tot 1 september 2012.
Hij verwijst dienaangaande naar de als productie 1 bij exploot overgelegde overeenkomst, gedateerd 25 juli 2011. Die is echter gesloten met "Muraq International bv". Dit doet vermoeden dat wellicht de verkeerde partij gedagvaard is, maar omdat Muraq daar tijdens de procedure in het geheel niets over zegt (en zelf ook producties indient waarin "Muraq International BV" wordt genoemd terwijl zij zelf in de stukken alleen maar van "Muraq BV" spreekt), zal de kantonrechter daar verder geen gevolgen aan verbinden.
3.2.
Muraq stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen maar van een samenwerkingsovereenkomst. [eiser] heeft bij repliek uitvoerig betoogd dat deze overeenkomst alle elementen van art. 7:610 lid 1 BW bevat en dat daarom – ook al luidt de titel van de overeenkomst anders – (in de praktijk) sprake is van een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter kan deze redenering op zich wel volgen.
3.3.
Daarnaast – zo stelt [eiser] – is deze overeenkomst "enkel ondertekend eind augustus 2012, omdat Muraq slechts onder die voorwaarden bereid was om te voldoen aan haar verplichting de sociale lasten af te dragen en aldus het salaris van [eiser] te verlonen".
Deze stelling van [eiser] komt enigszins merkwaardig en overbodig voor. De door Muraq in het geding gebrachte overeenkomst is door partijen – en dus ook door [eiser] die niet heeft betwist dat de handtekening onder de overeenkomst de zijne is – ondertekend op 12 januari 2012 en niet eind augustus 2012. Daarnaast heeft [eiser] eerder betoogd dat deze samenwerkingsovereenkomst eigenlijk een arbeidsovereenkomst is. De reden waarom partijen alsnog een samenwerkingsovereenkomst gesloten hebben, doet voor de beoordeling van de gegrondheid van de vordering niet ter zake, althans [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt dat dat wel zo zou moeten zijn.
3.4
Muraq stelt verder – onder verwijzing naar een gespreksnotitie van 29 februari 2012 – dat [eiser] de betreffende overeenkomst zelf per 1 maart 2012 heeft beëindigd.
[eiser] heeft dit bij repliek niet weersproken.
3.5.
In tegenspraak daarmee is echter de stelling van Muraq dat over de maand augustus 2012 "salaris" betaald is. Ook de door [eiser] bij exploot overgelegde loonspecificatie over augustus 2012 wijst in een andere richting, namelijk die van een reguliere loonbetaling.
Muraq legt dit bij antwoord als volgt uit: [eiser] heeft een bedrag van € 10.733,88 opgenomen van de bankrekening van Muraq. Partijen hebben daarover afgesproken dat dit bedrag verdeeld over zes maanden gebruteerd zal worden. [eiser] heeft op die manier "het netto bedrag" over augustus 2012 al (eerder) ontvangen en Muraq heeft alleen nog de administratieve handeling verricht en de netto vergoeding omgerekend naar een bruto bedrag.
[eiser] heeft bij repliek deze lezing van Muraq niet weersproken.
3.6.
De erkenning waar onder punt 5 van het antwoord op gedoeld wordt, heeft volgens Muraq geen betrekking op de onderhavige vordering. (Ook) De kantonrechter is van oordeel dat uit de tekst van het e-mailbericht van Muraq aan de gemachtigde van [eiser] (productie 4 bij antwoord) niet valt af te leiden dat Muraq daarmee erkent aan [eiser] nog loon over augustus 2013 verschuldigd te zijn, zoals [eiser] suggereert.
Het door [eiser] onder punt 4 van de repliek aangehaalde e-mailbericht van 21 augustus 2012 (verondersteld mag worden dat [eiser] duidt op de door Muraq in het geding gebrachte productie 3 bij antwoord) lijkt – zonder toereikende uitleg van [eiser] die het tegendeel zou ondersteunen – eerder te wijzen op de juistheid van de in de vorige alinea verwoorde stelling van Muraq dan dat deze een aanwijzing oplevert voor de gegrondheid van de vordering van [eiser].
3.7.
Gelet op het vorenstaande wordt geoordeeld, dat er onvoldoende grond bestaat voor honorering van de gevorderde hoofdsom, zodat deze bij gebrek aan een deugdelijke feitelijke en juridische onderbouwing dient te worden afgewezen.
De nevenvorderingen – rente, wettelijke verhoging en incassokosten – volgen dit lot en worden eveneens afgewezen.
3.8.
Als de geheel in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] tevens verwezen worden in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Muraq begroot op nihil.

4.Beslissing

Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Muraq tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.