ECLI:NL:RBLIM:2013:7661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
503800 CV EXPL 12-5035
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van incassokosten en juridische kosten in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vorderde de vennootschap Cobalt-incasso bvba, gevestigd in België, betaling van een bedrag van € 1.425,55 van de gedaagde, die voorheen handelde onder een andere naam en woonachtig is in Maastricht. Cobalt stelde dat zij in opdracht van de gedaagde incassowerkzaamheden had verricht en dat de gedaagde de kosten van deze werkzaamheden niet had voldaan. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat er een overeenkomst was gesloten op basis van 'no cure no pay', wat volgens hem betekende dat hij niet verantwoordelijk was voor de kosten van de procedure.

De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen partijen onvoldoende grondslag bood voor de gevorderde hoofdsom. De rechter wees erop dat de overeenkomst niet duidelijk maakte voor wiens rekening de kosten van de incassowerkzaamheden kwamen. In de overeenkomst was weliswaar een bepaling opgenomen die stelde dat de gemaakte kosten ten laste van de debiteur zouden vallen, maar de rechter concludeerde dat de specifieke voorwaarden waaronder deze kosten door de opdrachtgever (de gedaagde) vergoed moesten worden, niet waren vervuld.

De rechter concludeerde dat de vordering van Cobalt niet kon worden toegewezen, omdat de overeenkomst geen juridische basis bood voor de gevorderde kosten. Daarnaast werd de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente afgewezen, omdat deze afhankelijk waren van de hoofdsom. Cobalt werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die tot op heden waren begroot op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter mr. H.W.M.A. Staal in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 503800 CV EXPL 12-5035
typ: RW

Vonnis van 9 oktober 2013

in de zaak van
de vennootschap naar Belgisch recht
cobalt-incasso bvba,
gevestigd te Damme (België),
eisende partij,
verder te noemen: Cobalt,
gemachtigden: A.G. Groothuis en C.J.B.M. Nijhuis, deurwaarders te Hengelo (Overijssel)
tegen

[gedaagde],

voorheen handelend onder de naam [naam],
wonend te Maastricht,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: W.A.M. van Roessel, juridisch adviseur te Maastricht.

het verdere VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Voor het aan dit vonnis voorafgegane procesverloop wordt verwezen naar het tussenvonnis van 3 april 2013.
Daarna hebben partijen de volgende gedingstukken ingediend:
  • conclusie van antwoord;
  • conclusie van repliek met producties;
  • conclusie van dupliek.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader vastgesteld is op heden.

MOTIVERING

Cobalt vordert [gedaagde] te veroordelen - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van een bedrag van € 1.425,55, te verhogen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 1.185,77 vanaf 19 oktober 2012 tot aan de dag van voldoening, onder verwijzing van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
Ter onderbouwing van de gevorderde hoofdsom stelt Cobalt dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] “incassowerkzaamheden c.q. juridische werkzaamheden” verricht heeft op grond waarvan zij aan [gedaagde] een bedrag van € 1.185,77 in rekening gebracht heeft bij factuur van 4 november 2011. Dit bedrag heeft [gedaagde] niet binnen de aan hem gestelde termijn van vijftien dagen betaald. Ook nadien heeft [gedaagde], ondanks herinneringen van de zijde van Cobalt, de hoofdsom niet voldaan. Naast dit bedrag vordert Cobalt de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het verstrijken van de betalingstermijn van vijftien dagen. Tot 19 oktober 2012 beloopt de wettelijke rente volgens haar € 89,87. Voorts vordert zij vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van
€ 150,00.
[gedaagde] betwist de gevorderde hoofdsom aan Cobalt verschuldigd te zijn. Volgens hem hebben partijen een overeenkomst met een resultaatverbintenis op basis van “no cure no pay” gesloten. [gedaagde] stelt - samengevat - dat de overeenkomst geen grondslag biedt voor de vordering van Cobalt tot betaling van de kosten van een gerechtelijke procedure. Volgens [gedaagde] heeft Cobalt bewust voor eigen rekening en risico geprocedeerd. Hij wijst erop dat de kosten van die procedure ingevolge de gesloten overeenkomst ten laste van de debiteur en niet ten laste van hem gebracht zouden worden.
Hetgeen partijen over en weer nog in voortgezet debat aangevoerd hebben, zal voor zover nodig in de navolgende beoordeling aan bod komen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door Cobalt gevorderde hoofdsom ziet op de kosten van een in opdracht van [gedaagde] in België gevoerde gerechtelijke procedure. In die zaak is de namens [gedaagde] ingestelde vordering afgewezen althans “ongegrond verklaard”.
In reactie op het verweer van [gedaagde] voert Cobalt ter onderbouwing van de gevorderde hoofdsom bij repliek nog het volgende aan. Volgens Cobalt komen voornoemde kosten “logischerwijs voor rekening van [gedaagde] indien de vordering wordt afgewezen, hetgeen in de onderhavige zaak het geval is geweest.” . Voorts stelt Cobalt dat, “indien er sprake is van een dubieuze vordering, de kosten van de procedure in elk opzicht door [gedaagde] dienen te worden voldaan.” Dat er sprake is van een dubieuze vordering, blijkt volgens Cobalt uit het feit dat de Rechtbank te Antwerpen [gedaagde] in het ongelijk gesteld heeft. Cobalt stelt verder: “Bij het starten van een gerechtelijke procedure zijn in de meeste gevallen risico’s aan verbonden. [gedaagde] draagt deze risico’s zelf; de door [gedaagde] opgeworpen verweren kunnen naar de mening van Cobalt niet opgaan.”
De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst waarnaar Cobalt ter onderbouwing van haar vordering verwijst, als productie 1 bij conclusie van antwoord in het incident overgelegd is.
Die overeenkomst biedt onvoldoende grondslag voor de door Cobalt gevorderde hoofdsom. Daartoe wordt als volgt overwogen.
In artikel 1 van deze overeenkomst is het volgende bepaald:
“De opdrachtgever belast COBALT b.v.b.a. voor haar rekening en op haar risico openstaande bedragen te innen bij haar debiteuren en daartoe alle rechtshandelingen te stellen die haar nodig voorkomen”.
Op zichzelf genomen volgt uit deze bepaling niet zonder meer dat [gedaagde] als opdrachtgever de door Cobalt gemaakte kosten dient te vergoeden, al was het maar omdat uit deze bepaling niet blijkt voor wiens of wier rekening en risico Cobalt de werkzaamheden zou verrichten. Uit deze bepaling blijkt immers niet naar welke partij het woord “haar” verwijst in de passage “voor haar rekening en op haar risico”. Indien het woord “haar” zou verwijzen naar de door [gedaagde] destijds gevoerde onderneming, zou dit in beginsel in kunnen houden dat de kosten van een (in zijn opdracht) gevoerde gerechtelijke procedure voor [gedaagde] rekening dienen te komen. Taalkundig ligt de koppeling van “opdrachtgever” (als mannelijk substantief) en “haar” overigens minder voor de hand dan die van de vennootschap Cobalt en “haar”.
In casu bevat artikel 5 van de overeenkomst echter ten aanzien van de door/namens Cobalt gemaakte gerechtelijke kosten juist een specifieke regeling. In dat artikel is immers het volgende bepaald: “De gemaakte kosten, waaronder gerechtsdeurwaarders, advocaatkosten, gerechtskosten, vallen ten laste van de debiteur bij verdere uitvoering”.
Voorts wordt in artikel 5 van de overeenkomst opgesomd in welke gevallen de gemaakte kosten “wel” doorberekend worden aan de “opdrachtgever” ([gedaagde]). Uit het gebruik van het woord “wel” volgt (a contrario) dat partijen overeengekomen zijn dat de kosten, behoudens in de gevallen die in artikel 5 opgesomd zijn, niet voor rekening van de opdrachtgever komen.
De kantonrechter concludeert dat de door Cobalt bedoelde gerechtskosten niet op basis van de in artikel 5 gegeven opsomming aan [gedaagde] doorberekend kunnen worden.
Cobalt stelt verder dat de vordering van [gedaagde] dubieus is aangezien deze in een gerechtelijke procedure afgewezen is. Volgens haar komen in een dergelijk geval de kosten voor rekening van [gedaagde].
Cobalt verzuimt te vermelden op welk artikel van de overeenkomst zij deze redenering baseert. De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst nergens melding maakt van het begrip “dubieuze vordering”. Bovendien kan in de tussen partijen gesloten overeenkomst geen passage aangetroffen worden die grondslag biedt voor de redenering dat in geval van afwijzing van een vordering de daarmee gepaard gaande gerechtskosten voor rekening van [gedaagde] komen.
De stelling van Cobalt dat de gerechtskosten “logischerwijze” voor rekening van [gedaagde] komen indien de vordering wordt afgewezen, mist een juridische grondslag. De logica ontgaat de kantonrechter bovendien, aangezien partijen juist specifieke afspraken gemaakt hebben over situaties waarin de kosten door [gedaagde] betaald dienen te worden. Het onderhavige geval kan niet onder die situaties gebracht worden.
Nu op grond van vorenstaande overwegingen de overeenkomst geen grondslag voor gevorderde hoofdsom biedt en Cobalt geen andere grondslag aangevoerd heeft, zal de vordering op dit punt afgewezen worden. Er is evenmin grond voor toewijzing van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, aangezien die deelposten afhankelijk zijn van de gevorderde hoofdsom.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Cobalt veroordeeld worden tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 300,00 salaris gemachtigde.

BESLISSING

Wijst de vordering af.
Veroordeelt Cobalt tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.