Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[eiser],
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] B.V.,
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
het geschil
b.van feiten die zijn komen vast te staan - zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de beoordeling onder
c.
- [eiser] , geboren op 23 augustus 1957, is van 24 maart 1986 tot 1 december 2012 (laatstelijk) als corveeër krachtens arbeidsovereenkomst in dienst geweest van [gedaagde] tegen een maandloon dat in de laatste fase van het dienstverband € 2 170,93 bruto bedroeg exclusief vakantiebijslag en verdere emolumenten (de cao voor de metaalindustrie was volgens partijen op die overeenkomst mede van toepassing).
- Bij [gedaagde], producente van rookgasafvoersystemen, waren ten tijde van de opzegging 136 personen in dienst, van wie de helft in de productie werkt en de andere helft in ondersteunende functies actief is, waarbij de huishoudelijke dienst beperkt is tot de corveefunctie die [eiser] vervulde.
- De opzegging zijdens [gedaagde] vond plaats met voorafgaande toestemming d.d. 30 juli 2012 van het UWV WERKbedrijf (conform een unaniem advies van de Ontslagadviescommissie) op de grond dat [eiser] langdurig (meer dan twee jaar) ongeschikt was voor de eigen arbeid en voor passende andere arbeid in de onderneming van de werkgever en omdat volgens het vereiste advies van de verzekeringsgeneeskundige/arbeidsdeskundige van het UWV herstel en herplaatsing binnen 26 weken niet te verwachten vielen.
- [eiser] was ten tijde van de opzegging d.d. 3 augustus 2012 54 jaar oud en ruim 25 jaar in dienst van [gedaagde].
- Op 18 juni 2010 is [eiser] met fysieke klachten over het bewegingsapparaat (in het bijzonder de heup) uitgevallen en sedertdien heeft hij de eigen arbeid in dienst van [gedaagde] niet meer in de gebruikelijke omvang en samenstelling hervat.
- Eerder was [eiser] langdurig arbeidsongeschikt geweest wegens klachten aan de linkerschouder (mei 2003 tot mei 2005), zij het dat toen de functie aan zijn beperkingen aangepast kon worden en de re-integratie volledig geslaagd is.
- In het kader van de re-integratie na juni 2010 heeft [eiser] op sommige momenten (niet bestendig en niet in volle omvang) wel op de productieafdeling / in de assemblage werkzaamheden verricht, maar die bleven beperkt tot schoonmaken en opruimen zonder zware fysieke belasting.
- Zijn medische situatie had de voor ziekteverzuimbegeleiding zijdens [gedaagde] ingeschakelde bedrijfsarts [naam 2] laatstelijk op 13 maart 2012 aldus beoordeeld dat [eiser] - in weerwil van ‘heel geleidelijk toenemende belastbaarheid’ - (nog) over onvoldoende restcapaciteit beschikte om aanvang te maken met ‘(aangepaste werkzaamheden’(haar letterlijke conclusie luidde: “Op dit moment zijn er nog geen mogelijkheden voor eigen of passend werk”).
- In het kader van een beoordeling van de inspanningen van [gedaagde] tot re-integratie van [eiser] had het UWV op 29 december 2011 al als zijn deskundige opinie gegeven dat die ‘niet als onvoldoende’ te kwalificeren vielen, aangezien [eiser] na twee heupoperaties, voor het laatst op 12 oktober 2011, ‘steeds werd teruggeworpen qua belastbaarheid’ (wel werd toen een ‘reïntegratietraject’ voorzien na een herstelperiode van drie maanden).
- De verzekeringsgeneeskundige van het UWV sprak op 16 april 2012in het kader van een ‘beoordeling einde wachttijd’ - bij de toen nog geconstateerde beperkingen op tal van weegpunten voor het fysieke functioneren - de verwachting uit dat de kans op verbetering van de belastbaarheid ‘redelijk tot goed’ was.
- Bij beslissing d.d. 8 mei 2012 heeft het UWV [eiser] per 15 juni 2012 (‘einde wachttijd’) niet in aanmerking gebracht voor WIA-uitkering, omdat zijn resterende verdiencapaciteit net iets hoger (in)geschat werd dan de ondergrens van 65% (het percentage arbeidsongeschiktheid was bij dezelfde beslissing bepaald op 34,34….).
- [eiser] heeft tegen die beslissing geen bezwaar en/of beroep aangetekend.
- In het kader van de advisering voor de toestemmingsaanvraag ex art. 6 BBA heeft de divisie sociaal-medische zaken van het UWV op 6 juli 2012 aan het UWV WERKbedrijf gerapporteerd tot welke bevindingen haar arbeidsdeskundige gekomen was met betrekking tot de arbeidsmogelijkheden van de om fysieke redenen langdurig ongeschikt gebleven werknemer [eiser].
- De bewuste rapportage d.d. 4 juli 2012 van deskundige Vandenbergh behelsde het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid voortduurde en dat ‘geen mogelijkheden (aanwezig geacht werden) de werknemer binnen 26 weken te herplaatsen in een aangepaste dan wel een andere passende functie, ook niet met behulp van scholing’.
- [eiser] heeft ter zake van oordelen van de bedrijfsarts dan wel van beslissingen / beleid / beweerd nalaten van [gedaagde] ten aanzien van haar verplichtingen tot re-integratie van haar werknemer [eiser] tussen 18 juni 2010 en 1 december 2012 nimmer een deskundig UWV-oordeel (‘second opinion’) ingeroepen/gevraagd.
- Mettertijd heeft [eiser] bij [gedaagde] niet gericht het aanbod gedaan in een andere functie intern tewerkgesteld te worden, bijvoorbeeld op de inpakafdeling, bij de assemblage of in de ‘perserij’, daargelaten of zijn medische beperkingen ten aanzien van schouderbelasting en langdurig staan daartoe wel reëel ruimte lieten.
- [eiser] (hoewel in dezen deskundig begeleid door ‘USG Juristen’) heeft in dat verband ook niet bij [gedaagde] aangedrongen op gerichte scholingsinspanningen of meer dan wel andersoortige begeleiding en heeft ter zake ook niet in de richting van het UWV actie ondernomen (bijvoorbeeld door het uitlokken van een loonsanctie).
- Daar staat tegenover dat [gedaagde] van haar kant - in ieder geval tot het moment van opzegging en zelfs van het eindigen van de arbeidsovereenkomst - geen gerichte vorm van outplacement of sollicitatiebegeleiding heeft aangeboden (op 28 augustus 2013 liet zij haar gemachtigde in de conclusie na comparitie stellen daar ‘onlangs’ wel toe te zijn overgegaan, maar dat aanbod zou door [eiser] afgewezen zijn).
- In geen enkel overgelegd medisch of arbeidsdeskundig stuk is een aanwijzing te vinden dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] een relatie (hoe beperkt ook) vertoont met het werk en/of de omstandigheden waaronder dit verricht moet worden.
- [eiser] heeft vooralsnog geen vervangende functie elders gevonden noch tijdelijke werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige aanvaard en is ook op dit moment nog aangewezen op een WW-uitkering (voor een maximale duur van 38 maanden in het vooruitzicht gesteld).
- Onduidelijk is wat [eiser] geregeld heeft ten aanzien van voortzetting van zijn pensioenopbouw (deels voor eigen rekening, maar grotendeels voor rekening te brengen van het onderhavige bedrijfstakpensioenfonds).