ECLI:NL:RBLIM:2013:9154

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_1900, 13_249, 13_250, 13_269 en 13_295
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de realisatie van een Multifunctionele Accommodatie te Arcen en de beoordeling van cultuurhistorische waarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een Multifunctionele Accommodatie (MFA) te Arcen. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo op 26 november 2012. De eisers, waaronder verschillende belangenorganisaties en natuurlijke personen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de realisatie van de MFA de cultuurhistorische waarden van de omgeving zou schaden. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de locatiekeuze voor de MFA het resultaat is van een politiek democratisch proces, dat niet door de rechter kan worden getoetst. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat sommige eisers niet-ontvankelijk zijn, terwijl anderen wel als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de vergunninghoudster en de gemeente voldoende rekening hebben gehouden met de relevante belangen en dat de ruimtelijke onderbouwing van het project adequaat is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghoudster en dat de verlening van de omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden tegengehouden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en de verlening van de omgevingsvergunning bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 / 1900 , 13 / 249 , 13 / 250 , 13 / 269 en 13/ 295

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2013 in de zaak tussen

[naam eiser 1], te [woonplaats eiser 1], eiser 1

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiser 1]),

[naam eisers 2] en anderen, eiseres 2 en andere eisers

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres 2]),

[naam eisers 3], eiseres 3

(gemachtigde: [naam gemachtigde eisers 3]),

[naam eisers 4], eisers 4

(gemachtigde:[naam gemachtigde eisers 4]),

[naam eiseres 5], eiseres 5

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres 5]),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Gemeente Venlo, te Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de gemeente Venlo (verder vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een Multifunctionele Accommodatie (MFA) te [plaats acommodatie], kadastraal bekend onder [kadastraal nummer]
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 11 juni 2013.
Bond Heemschut Commissie Limburg is verschenen bij J. Vermeer, de Stichting Dorp en Erfgoed Arcen bij R.M.A. Kaanen en C.M.P.W. van Rijswijck-Aan den Boom, de Stichting Erfgoed Venlo bij W.R. Vroom en de Nederlandse Tuinenstichting bij H. van der Heide.
[naam eiser 4] is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde [naam gemachtigde eisers 4].
In de zaak 13/249 zijn in persoon verschenen: [namen diverse personen]
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken, L.G.M.H. Bohnen en G.J.H. Theeven.
Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.C.M. van den Nieuwenhuizen.
In de zaak met nummer 13/249 is ter zitting tevens verschenen ir.[naam getuige deskundige]als getuige/deskundige.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Met het bestreden besluit is aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een MFA op genoemd perceel. De met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand gekomen omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:
1.
het (ver)bouwen van een bouwwerk;
2.
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het vigerende bestemmingsplan;
3.
het in gebruik nemen of gebruik nemen van een bouwwerk met het oog op brandveiligheid.
3.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de eisende partijen overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld door de belanghebbende die tegen het aan de orde zijnde besluit tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
4.
Ontvankelijkheid [naam eiser 1], eiser 1Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft de [naam eiser 1], Vereniging tot bescherming van cultuurmonumenten in Nederland, als statutaire doelstelling: de bescherming van de schoonheid en het historisch-ruimtelijk karakter van Nederland in het algemeen en van cultuurmonumenten in het bijzonder. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht hij dit doel onder meer te bereiken door het benaderen van de overheid, particuliere organisaties en particulieren, alsmede door het gevraagd en ongevraagd geven van advies en voorlichting aan derden, en het uitgeven of doen uitgeven van een tijdschrift en verdere geschriften. De Bond, dan wel eiser 1, verzamelt meldingen van bedreigingen van het historisch ruimtelijk karakter van cultuurmonumenten en is op deze wijze betrokken geraakt bij de plannen voor het oprichten van de MFA.
Verweerder is van mening dat het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk is omdat zijn statutaire doel zo veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat zijn belang rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, terwijl het historisch-ruimtelijk karakter van een cultuurmonument door de realisatie van een MFA niet in het geding is.
De MFA is voorzien tussen de cultuurhistorisch waardevolle (kern en) dorpsrand van Arcen en het kasteel met de tuinen, in de nabijheid van de watermolen en de oude tolvesting met poortgebouw (schanstoren). In de ruimtelijke onderbouwing is als uitgangspunt omschreven dat de dorpskern, het landschap en het kasteel samen een cultuurhistorische belevingswaarde hebben. Gezien de situering van de MFA en de ruimtelijke uitstraling van het geplande bouwwerk in relatie tot de historisch waardevolle betekenis van de omgeving, is de rechtbank van oordeel dat eiser 1 rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt die hij blijkens zijn statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. Het statutaire doel van de Bond, en van eiser 1, in samenhang met hun feitelijke werkzaamheden, is toegespitst op een voldoende specifiek en bepaald belang om op grond daarvan als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt. Dat de doelstelling algemeen is geformuleerd leidt niet tot een andere conclusie, nu uit de feitelijke werkzaamheden die worden verricht ter verwezenlijking van de doelstelling een geografische en functionele afbakening blijkt.
5.
Ontvankelijkheid [naam eisers 2], eiseres 2; en anderen
Ingevolge artikel 2, eerste lid onder a, van de statuten heeft eiseres 2, naast bemoeienis met architectuurhistorische- en cultuurhistorische gebouwen en dorpsstructuur, als statutaire doelstelling: de bescherming van de karakteristiek, de identiteit en het dorpsgezicht van Arcen, alsmede de bescherming van de waarden van de directe omgeving daarvan in de breedste zin van het woord, waaronder de leefbaarheid en veiligheid van de directe omgeving is begrepen. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht zij dit doel onder meer, en voor zover relevant, te bereiken door het volgen van nieuwbouwprojecten, voeren van overleg, het instellen van beroep, het controleren op naleving van gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid, het beschermen van de (monumentale) bebouwing tegen invloeden van intensieve bouwactiviteiten en het optreden in en buiten rechte ten behoeve van het behoud van de karakteristiek en erfgoed.
Verweerder is van mening dat het statutaire doel van eiseres 2 zo veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, terwijl voorts niet is gebleken van feitelijke werkzaamheden in de zin van 1:2, derde lid, van de Awb waaruit blijkt dat haar belang bij het bestreden besluit is betrokken.
De rechtbank duidt de beschrijving van de statutaire doelstelling van eiseres 2 onder artikel 2, eerste lid, onder a van de statuten als voldoende concreet, functioneel en geografisch afgebakend, welke doelstelling zij behartigt met haar feitelijke werkzaamheden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat eiseres 2 geen feitelijke werkzaamheden verricht ter verwezenlijking van haar statutaire doelstelling. De werkzaamheden zijn blijkens het dossier en de toelichting ter zitting ruimer dan alleen het voeren van procedures en toegespitst op een voldoende specifiek en bepaald belang om op grond daarvan als belanghebbende bij het bestreden besluit te worden aangemerkt.
Eiseres 2 wordt dan ook door het bestreden besluit rechtstreeks geraakt in de belangen die zij behartigt.
6.
Ontvankelijkheid van andere eisers (natuurlijke personen) in de zaak met nummer 13/249.
In de zaak met nummer 13/249 is het beroep, naast eiseres 2, ingesteld door een groot aantal natuurlijke personen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat “een belangrijk deel” van de eisers niet belanghebbende is voor zover eisers te ver weg wonen, namelijk verder dan 200 meter, om zicht te hebben op het geplande bouwwerk dan wel om invloed op de woon-/leefomgeving te ervaren van de geplande MFA. Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat de hoofdontsluiting niet door de kern van Arcen loopt en er geen sprake zal zijn van geluidshinder, geurhinder of andersoortige hinder.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat eisers een objectief en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de grote ruimtelijke impact van de MFA, de eisers die op een afstand tot 200 meter van het geplande bouwwerk wonen, in elk geval belanghebbende zijn bij het besluit tot oprichting van de MFA. Dat betekent dat de beroepen van de eisers die woonachtig zijn aan de Koestraat, de Lingsforterweg en de Schans niet niet-ontvankelijk zijn.
Voor de andere eisers is de rechtbank niet gebleken dat realisatie van de MFA een onderscheidende invloed heeft op hun woon- en leefmilieu. Voor zover is gesteld dat leegstand en verloedering van panden in de dorpskern van invloed is op het woon- en leefmilieu, oordeelt de rechtbank dat dit geen belang is dat rechtstreeks in verband staat met het bestreden besluit. De rechtbank is voorts niet overtuigd geraakt van een gerede kans dat verkeershinder door het bestreden besluit, en met name de verkeersaantrekkende werking van de MFA, zou ontstaan die van onderscheidende invloed is op het woon- en leefmilieu van de buiten de afstand van 200 meter wonende eisers. De beroepen van eisers die niet wonen aan de Koestraat, de Lingsforterweg en de Schans zijn dan ook niet-ontvankelijk.
Voor zover eisers op grond van het vorenstaande niet reeds niet-ontvankelijk zijn verklaard stelt de rechtbank vast dat J. Goossens en M.J.G. Reutelingsperger geen zienswijzen over het ontwerp van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor het oprichten van de MFA naar voren hebben gebracht. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Hun beroep is op die grond niet-ontvankelijk.
7.
Ontvankelijkheid van de [naam eisers 3] eiseres 3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres 3 niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat ze geen zienswijzen heeft ingediend en haar dat ook verweten kan worden. Het belang waarvoor ze opkomt bestond immers al ten tijde van de termijn voor het indienen van de zienswijzen. Eiseres 3 heeft daartegenin gebracht dat het voor de bewaking en de bescherming van het cultureel erfgoed een goede zaak is als zij wordt ontvangen. Verder heeft eiseres 3 haar ontstaansgeschiedenis geschetst waaruit naar voren komt dat pas in oktober 2012, in verband met een met het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, Kring Venlo, gevoerde discussie over de wijze waarop de belangenbehartiging van het cultureel erfgoed het best is gediend, is beslist tot oprichting van eiseres 3.
Eiseres 3 heeft geen zienswijze ingediend tegen het aan de orde zijnde besluit, zodat haar beroep op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ook: de Afdeling) overwoog in haar uitspraak van 13 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1284) dat het niet met het wettelijk stelsel verenigbaar is dat in een later stadium van de procedure opgerichte rechtspersonen zich in de procedure kunnen mengen. De Afdeling heeft daarbij betrokken dat het belang waarvoor de in die zaak optredende stichting opkomt, reeds bestond ten tijde van de termijn voor het indienen van zienswijzen. In navolging van de Afdeling oordeelt de rechtbank dat voor het niet indienen van zienswijzen geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat eiseres 3 eerst is opgericht na afloop van de termijn waarbinnen zienswijzen konden worden ingebracht, terwijl de erfgoedbelangen waarvoor zij opkomt feitelijk al bestonden ten tijde van die zienswijze-termijn. De gevolgen van het feit dat de oprichting van eiseres 3 toen nog in discussie was, moet voor haar rekening en risico komen. Daaruit volgt immers niet dat zij niet eerder opgericht had kunnen worden. De rechtbank kan niet om de dwingend rechtelijke tekst van artikel 6:13 van de Awb heen en de aard en impact van het belang waarvoor eiseres 3 opkomt, kan, zonder daaraan afbreuk te doen, geen rol spelen.
8.
Ontvankelijkheid van de [naam eiseres 5], eiseres 5
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft eiseres 5 als statutaire doelstelling: het behoud en de bescherming van tuinen in Nederland, met name die van belang zijn door vormgeving, beplanting, cultuur-historisch karakter en situatie. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de statuten tracht zij dit doel te bereiken door inventariseren, adviseren ten aanzien van herstel, beheer en aanpassing aan nieuwe ontwikkelingen, het opkomen voor tuinen die bedreigd worden met verwaarlozing of teloorgang, het geven van voorlichting, organiseren van steunverlening, werven van fondsen en alles wat het bereiken van het doel door andere dan de hiervoor genoemde wettige middelen kan bevorderen in de meest uitgebreide zin van het woord. Eiseres 5 verzamelt meldingen van bedreigingen van in de doelstelling omschreven tuinen en is op deze wijze betrokken geraakt bij de plannen voor het oprichten van de MFA.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres 5 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij door het bestreden besluit niet rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt omdat dat belang zich beperkt tot de tuinen van het kasteel(park), en het bestreden besluit daarop niet ziet. Eiseres 5 wijst erop dat zij in het kader van haar doelstelling ook de “situatie” van de kasteeltuinen tracht te behouden en te beschermen en dat haar feitelijke werkzaamheden ook zijn gericht op inzet voor grotere gebieden. Concreet richt eiseres 5 zich op ensemblewaarden van het kasteel met haar bijzondere tuinen als essentieel onderdeel van een groter geheel dat cultuurhistorisch, tuinhistorisch en landschapsarchitectonisch van (inter)nationale betekenis is.
Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de MFA op een locatie in de onmiddellijke omgeving van de kasteeltuinen, is niet uitgesloten dat de realisatie van het bouwwerk gevolgen heeft voor het cultuurhistorisch karakter en de situatie van (concreet) de kasteeltuinen, zoals omschreven in de statutaire doelstelling van eiseres 5. Gelet hierop en gelet op haar kerntaken en feitelijke werkzaamheden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres 5 door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Eiseres 5 dient dan ook als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt.
Inhoudelijke beoordeling van de beroepen
9.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het, voor zover relevant en in geding, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (…)
(…)…
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…).
Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo kan de aanvraag, voor zover die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend: indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
In het derde lid van artikel 2.12 van de Wabo is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3º.
10.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van het hiervoor genoemde artikel 2,12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo bevoegd is ten behoeve van de realisering van een project af te wijken van de voorschriften van het bestemmingsplan, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Ten behoeve van de omgevingsvergunning is in het onderhavige geval door BRO een ruimtelijke onderbouwing ‘MFA, Arcen’ van 26 november 2012 vastgesteld. In de ruimtelijke onderbouwing is op alle ruimtelijk relevante consequenties van het project voor de omgeving ingegaan en is een motivering gegeven waarom afwijking van het geldend planologisch regime niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is gemotiveerd aangegeven dat het plan past binnen de doelstellingen van het rijks, provinciaal en het actuele gemeentelijke beleid.
11.
Ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, de artikelen 3.1.2 (eisen met betrekking tot de uitvoerbaarbeid), 3.1.6 (eisen met betrekking tot de toelichting bij het besluit) en 3.3.1, eerste lid, (aspecten van geluidhinder) van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing. De ruimtelijke onderbouwing moet overeenstemmen met de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen. Aan de ruimtelijke onderbouwing dienen zwaardere eisen te worden gesteld naarmate de inbreuk op het planologisch regime groter is.
12.
De rechtbank heeft de vragen te beantwoorden of verweerder alle relevante belangen juist en volledig in kaart heeft gebracht en de betrokken belangen heeft afgewogen op een wijze die de rechterlijke toetsing kan doorstaan. De aan verweerder toekomende bevoegdheid tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in afwijking van het bestemmingsplan is discretionair van aard. Dit betekent dat dient te worden gerespecteerd dat verweerder in beginsel over een zekere mate van vrijheid beschikt om naar eigen inzicht en goeddunken uitvoering te geven aan die bevoegdheid. De beslissing om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in afwijking van het geldende bestemmingsplan is derhalve afhankelijk van de inzichten die bij verweerder bestaan over de gewenste planologische ontwikkelingen in het betreffende gebied en de mogelijkheden die in de visie van verweerder daartoe bestaan. De door de rechtbank uit te voeren toetsing zal zich om die reden dienen te beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot de verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning is kunnen komen. Verder is bij de aan te leggen toets van belang of verweerder met het nemen van het bestreden besluit in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.
13.
Op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Arcen Dorp 2005’ rusten op het gebied waar het bouwwerk is geprojecteerd de bestemmingen ‘Recreatieve doeleinden’, ‘Verkeersdoeleinden’, ‘Gemengde doeleinden’, ‘Gemengde doeleinden nader uit te werken’ en ‘Groendoeleinden’, waarbinnen het niet mogelijk is de geplande bebouwing op te richten en te gebruiken ten behoeve van geplande maatschappelijke voorzieningen, terwijl het bestemmingsplan geen vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheden kent waarmee de voorgenomen ontwikkeling zou kunnen worden gerealiseerd. De inbreuk op het planologisch regime is naar het oordeel van de rechtbank groot, nu er sprake is van realisatie van een omvangrijk gebouw op een open plek tussen de kern van Arcen en het kasteel met zijn tuinen, op het bij het kasteel behorende schootsveld, concurrerend met een cultuurhistorisch gevoelige omgeving en gesitueerd op een prominente plaats in het Maaslandschap.
14.
Als vastgesteld in overweging 10 is in de ruimtelijke onderbouwing aandacht besteed aan alle relevante aspecten. In het kader van artikel 3:2 van de Awb is daarbij een volledige inventarisatie van feiten, omstandigheden en belangen gemaakt. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in het kader van de ruimtelijke onderbouwing elementen ten onrechte niet meegewogen, niet onderzocht of buiten beschouwing zijn gelaten. Dat die verzamelde feiten, gegevens en afwijkende meningen en adviezen niet tot het voor eisers gewenste resultaat hebben geleid, betekent niet dat verweerder dat alles niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Vastgesteld moet ook worden dat er door de eisende partijen weliswaar veel kritiek is geleverd maar op geen enkel punt een (deskundig) tegenrapport is ingediend. De inbreng van de eisende partijen voor zover zij belangenverenigingen zijn, is weliswaar in zekere zin onafhankelijk en overstijgt persoonlijke belangen, maar kan in dit kader niet als beoordeling afkomstig van een partij-neutrale deskundige worden aangemerkt. Voor zover van de zijde van eisers gronden zijn gericht tegen de procedurele gang van zaken, stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat daardoor belanghebbenden in hun rechtsbescherming zijn geschaad. Voor zover bij eisers het gevoel is ontstaan niet te zijn en te worden gehoord, kan de rechtbank dat niet wegnemen, maar dient ook te worden vastgesteld dat daarmee geen wettelijke procedurevoorschriften zijn geschonden.
Voor zover door eisers is gewezen op de samenhang met andere vergunningen en is betoogd dat met afgifte van de in geding zijnde omgevingsvergunning gewacht had moeten worden, stelt de rechtbank vast dat deze omgevingsvergunning op eigen merites dient te worden beoordeeld, ook al is er samenhang met andere vergunningen. Van een verplichting de hierop gerichte aanvraag aan te houden in afwachting van bijvoorbeeld een ontgrondingenvergunning of enige andere vergunning is geen sprake.
Dat de thans in geding zijnde omgevingsvergunning op eigen merites moet worden beoordeeld, betekent ook dat de eerdere -door verweerder herroepen- vergunning en de daartegen gevoerde beroepsprocedure geen rol meer speelt.
Voorts zij opgemerkt dat de gebundelde behandeling van de vele ingediende zienswijzen door verweerder niet als onzorgvuldig kan worden aangemerkt ook niet nu dit betekent dat niet op alle grieven afzonderlijk is ingegaan.
Ook in de thans aan de orde zijnde beroepsprocedures bespreekt de rechtbank de vele beroepsgronden, die op de belangrijkste punten overeenkomen, zo veel mogelijk samengevat en gebundeld, zonder daarmee de argumenten te kort te willen doen.
15.
Overeenkomstig artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro is in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving neergelegd van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en met de overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied rekening is gehouden. Dat heeft in de ruimtelijke onderbouwing zijn uitwerking gekregen door een beschrijving van het gebied en een inventarisatie van aandachtspunten. In de ruimtelijke onderbouwing en het zienswijzerapport is als verweerders visie beschreven dat de situering en het ontwerp van het gebouw een verbinding maken tussen de kern van Arcen en het kasteel en dat daarmee de cultuurhistorische waarden ter plaatse worden versterkt. Daarmee heeft verweerder een cultuur-historische inbedding van de MFA op die locatie gegeven en een waardering van de consequenties van het geplande gebouw voor de cultuurhistorische aandachtspunten.
16.
Het zwaartepunt van de beroepsgronden ligt in de van verweerders standpunt afwijkende visie ten aanzien van de cultuurhistorische inbedding van de MFA op het zogeheten “Ovaal”. In de kern komt het geschil erop neer dat verweerder van mening is dat realisatie van de MFA op die locatie cultuurhistorisch te verantwoorden is, terwijl eisers betogen dat realisatie van de MFA op die locatie de cultuurhistorische waarden van het gebied schaden. Gegeven het toetsingskader is niet aan de orde wie hierin het gelijk aan zijn/haar kant heeft, maar slechts of verweerder in redelijkheid tot de verlening van de in geding zijnde omgevingsvergunning is kunnen komen.
17.
Wat betreft de locatiekeuze en de voorgeschiedenis daarvan overweegt de rechtbank dat verweerder dient te beslissen op een aanvraag zoals deze is ingediend. Dat geldt ook in het geval dat aanvrager en bevoegd bestuursorgaan zo nauw met elkaar verweven zijn als het geval is bij een college van burgemeester en wethouders en een gemeente als rechtspersoon. De rechtbank moet ervan uit gaan dat de aanvraag, en dus ook de locatiekeuze, tot stand is gekomen in een, niet door de rechter te toetsen, politiek democratisch proces, hetgeen niet meebrengt dat een ieder het daarmee eens is of zich herkent in de uitkomst van dat proces. Of daarbij een juiste vertaling en interpretatie van eerdere beslissingen en/of standpunten van de voormalige gemeente Arcen en Velden heeft plaatsgevonden, blijft ook op die grond buiten beschouwing.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het bestaan van alternatieven voor hetgeen is aangevraagd slechts dan tot onthouden van medewerking nopen, indien met het alternatief een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat zich in het onderhavige geval een dergelijke situatie voordoet. Door verweerder is met een vergelijkend onderzoek door H&S adviseurs toegelicht dat de alternatieve locatie aan ’t Wijdtveld een, wat betreft de aan de accommodatie te stellen eisen, minder goed en duurder resultaat geeft. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dat de alternatieve locatie in cultuurhistorisch perspectief de voorkeur zou verdienen boven de locatie aan het “Ovaal” leidt niet tot een andere conclusie. Voor zover eisers betogen dat er alternatieven zijn gelegen in hergebruik van andere (leegstaande) panden, stelt de rechtbank vast dat, wat daarvan ook zij, daarmee het uitgangspunt van één gecombineerde voorziening zou moeten worden verlaten en daarmee ook de grondslag van de aanvraag. Verweerder heeft het belang bij verwezenlijking van het project op de in geding zijnde locatie, gemotiveerd, zwaarder te laten wegen dan de belangen zoals door eisende partijen vooral ten aanzien van de cultuurhistorische waarden naar voren gebracht.
18.
Eisers hebben verwezen naar het door de Kwaliteitscommissie Limburg uitgebrachte advies, inhoudende:
“Qua opbouw, verschijningsvorm en maatvoering vindt geen aansluiting bij de schaal en de potentie van Arcen plaats. Dit geldt zowel voor het gebouw als voor de landschappelijke inpassing. In de landschapsaankleding wordt de relatie met de verdere omgeving gemist. In dit geval zeker met het maasdal.”
Dit advies is niet bindend en verweerder mag daarvan gemotiveerd afwijken. In de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder daartoe verwezen naar de goedkeuring door de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en zich in afwijking van de inhoud van het advies op het standpunt gesteld dat de omvang van de MFA kleiner is dan de korrel van het dorp en dat de landschappelijke inpassing verbeterd is. De inhoud van het advies van de Kwaliteitscommissie Limburg leidt, nu daarvan gemotiveerd is afgeweken, niet tot de conclusie dat verweerders gebruik van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan de rechterlijke toets niet doorstaat.
19.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat overleg met adviesorganen in de besluitvormingsfase niet goed is verlopen en tot onbetrouwbare en onvolledige adviezen heeft geleid die niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd hadden mogen worden dan wel dat dit heeft geleid tot het ontbreken van adviezen. De enkele stelling dat hierin gebreken zouden zitten is daarvoor onvoldoende.
20.
Eisers hebben ook gewezen op verkeersproblemen die door de realisatie van de MFA zouden ontstaan en hebben betoogd dat door verweerder ontoereikend is gemotiveerd op welke wijze het verkeer naar en van de MFA op een (kind)veilige manier wordt afgewikkeld. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verkeersstromen in kaart heeft gebracht en is van oordeel dat daarbij is uitgegaan van niet onrealistische verwachtingen. Ook hier geldt dat de alternatieve locatie aan ’t Wijdtveld wat betreft bereikbaarheid voordelen heeft voor degenen die daar dichtbij wonen, maar de locatie van de nieuwe MFA heeft wat bereikbaarheid betreft andere voordelen waaraan verweerder in redelijkheid de doorslag heeft kunnen geven. De door eisers gegeven schets en hun verwachtingen ten aanzien van verkeersproblemen geven de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten op grond waarvan aan de door verweerder gemaakte inschatting moet worden getwijfeld.
21.
De rechtbank heeft voorts niet kunnen concluderen dat de locatie voor de MFA voor kinderen onveilig is door de verwijzing naar de nabijheid van het water of dat de in geding zijnde locatie vanwege het grotere overstromingsrisico in vergelijking met de huidige situatie of bij keuze voor de alternatieve locatie in redelijkheid niet gekozen had mogen worden.
22.
Voor zover is aangevoerd dat de realisatie van de MFA leegstand en verloedering van panden in de oude kern van Arcen tot gevolg heeft, is de rechtbank van oordeel dat dit, wat er van dat argument ook zij, niet in een voldoende rechtstreeks en direct verband staat met de verlening van de thans in geding zijnde omgevingsvergunning.
23.
Verweerder is van mening genoeg te hebben gedaan om maatschappelijk draagvlak te verkrijgen voor de realisatie van de MFA op de beoogde locatie en heeft zich ten aanzien van het aantal inwoners van Arcen dat in beroep is gekomen op het standpunt gesteld dat dit percentage dusdanig laag is (6%) dat hieruit niet kan worden afgeleid dat maatschappelijk draagvlak ontbreekt. Verweerder stelt daartegenover dat bij de leden van de verenigingen die van de MFA gebruik gaan maken steun voor dit project aanwezig is. De rechtbank merkt op dat verweerder kennelijk miskent dat het aantal en de intensiteit van de opvattingen van de eisende partijen, niet natuurlijke personen, in deze zaken afbreuk doen aan dat draagvlak, maar stelt vast dat het al dan niet ontbreken van draagvlak op zich zelf nog niet tot de conclusie leidt dat verweerder op die grond had moeten weigeren om van zijn bevoegdheid tot vergunningverlening gebruik te maken. Het is immers ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders om, onder controle van de gemeenteraad, te bepalen in hoeverre hij draagvlak voor een project als dit gewenst acht.
24.
Voor zover eisers twijfel hebben geuit over de financieel-economische haalbaarheid van het project, zij erop gewezen dat door de gemeenteraad van Venlo krediet ter beschikking is gesteld, zodat de conclusie moet zijn dat de uitvoerbaarheid van het project voldoende is gewaarborgd.
Dat geldt ook voor de twijfel die eisers hebben geuit over de haalbaarheid van de exploitatie doordat mogelijk niet genoeg vrijwilligers beschikbaar zijn. Het door de gemeenteraad ter beschikking gestelde krediet is immers niet alleen bestemd voor bouw en realisatie van de MFA, maar behelst ook een jaarlijks exploitatiebudget.
25.
Voor zover eisers hebben verwezen naar gronden in de door hen ingediende zienswijzen en bedoeld hebben de daarbij gebezigde argumenten ook als beroepsgronden in te dienen zonder te motiveren waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in of bij het bestreden besluit onjuist zou zijn, concludeert de rechtbank dat deze gronden reeds daarom niet slagen.
26.
Alle overige punten en onderwerpen die niet expliciet zijn besproken, heeft de rechtbank wel betrokken bij de beoordeling van het bestreden besluit, maar hebben niet geleid tot een ander oordeel.
27.
De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten van één der partijen bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van de [naam eisers 3]niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van eisers die niet woonachtig zijn aan de Koestraat, de Lingsforterweg en de Schans niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van eisers J. Goossens en M.J.G. Reutelingsperger niet-ontvankelijk;
  • verklaart de overige beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.N.F. Sleddens (voorzitter), en mr. T.M. Schelfhout en mr. K.M.P. Jacobs, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2013.
w.g. J.N. Buddeke,
griffier
w.g. mr. J.N.F. Sleddens,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 augustus 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.