ECLI:NL:RBLIM:2013:BY9124

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700768-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en afpersing met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 22 januari 2013 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en afpersing. De zaak betreft meerdere overvallen op snackbars waarbij de verdachte gebruik maakte van een mes om slachtoffers te bedreigen en geld af te persen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 september 2012 in Geleen en op 27 september 2012 in Spaubeek twee overvallen heeft gepleegd en een poging daartoe heeft gedaan. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], beoordeeld. [Slachtoffer 1] vorderde een schadevergoeding van € 6.143,86, waarvan € 4.893,86 voor materiële schade en € 1.250,- voor immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat deze schadevergoeding terecht was en heeft deze volledig toegewezen. [Slachtoffer 3] vorderde een schadevergoeding van € 1.915,96, waarvan € 15,96 voor materiële schade en € 1.900,- voor immateriële schade. Ook deze vordering werd grotendeels toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.265,96.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de noodzaak van behandeling en begeleiding van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de overvallen niet alleen een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers vormden, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbrachten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700768-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 januari 2013
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 januari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd een roofoverval te plegen;
Feit 2 en 3: een roofoverval heeft gepleegd op twee snackbars.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie en de raadsman hebben beiden naar voren gebracht dat de tenlastegelegde feiten alle drie wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat de raadsman heeft verzocht verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde partieel vrij te spreken van het bestanddeel duwen.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee roofovervallen heeft gepleegd en een poging daartoe heeft gedaan, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de aangifte van [slachtoffer 1];
- de aangifte van [slachtoffer 2];
- de aangifte van [slachtoffer 3].
Met betrekking tot het onder feit 1 verweten “duwen” is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
3.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 september 2012 te Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 1],
- zijn hoofd gedeeltelijk heeft bedekt en
- vervolgens een mes aan die [slachtoffer 1]heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer 1]heeft gezegd: "Geld, geld, kassa open" en
- die [slachtoffer 1](hardhandig) bij haar arm heeft vastgepakt en
- dat mes in de richting van de borststreek van die [slachtoffer 1]heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 25 september 2012 te Geleen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2]heeft gedwongen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer 2]en/of Friture [naam frituur]welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- zijn hoofd gedeeltelijk heeft bedekt en
- vervolgens een mes aan die [slachtoffer 2]heeft getoond en
- een dreigende beweging met dat mes in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Dit is een overval. Geef me al het geld en ik maak geen probleem”;
3.
op 27 september 2012 te Spaubeek met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3]heeft gedwongen tot de afgifte van geld toebehorende aan Snackpoint [naam] en/of [slachtoffer 5]welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- een mes aan die [slachtoffer 3] heeft getoond en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Kassa openen" en "Rustig blijven dan gebeurd er niets, geef het geld" en
- op de kassa heeft geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
poging tot afpersing;
feit 2:
afpersing;
feit 3:
afpersing.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt dat verdachte zich moet houden aan een meldingsgebod en zich verplicht moet laten opnemen bij FPAV Mondriaan te Heerlen of een soortgelijke intramurale instelling.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de door de officier van justitie geëiste straf te matigen en aan verdachte een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De raadsman benadrukt daarbij het grote belang dat verdachte heeft bij een snelle opname en behandeling. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee overvallen op snackbars en een poging daartoe op een drogisterij. Deze overvallen hebben plaatsgevonden in de avonduren en zijn voor de slachtoffers zeer beangstigend geweest. Daarbij heeft onder andere een rol gespeeld dat verdachte gebruik maakte van een mes en dat in de richting van de slachtoffers hield. Ook lette verdachte er steeds op dat zijn slachtoffers alleen in de zaak stonden zodat zij zich, zonder enige steun, met verdachte geconfronteerd zagen. Bovendien zijn de slachtoffers op hun werkplek door verdachte overvallen. Nu zij zich niet aan hun werk kunnen onttrekken, worden zij dagelijks geconfronteerd met de plaats delict en wordt hun angst voor een herhaling maar langzaam minder. Slachtoffer [slachtoffer 1]heeft zelfs letsel overgehouden aan de poging van verdachte haar drogisterij te overvallen, waar ze tot op de dag van vandaag last van ondervindt.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Daarbij heeft hij enkel zijn eigen belang voor ogen gehad.
Dit soort misdrijven roept niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op. Juist dergelijke vormen van criminaliteit voeden het beeld van een steeds crimineler wordende samenleving.
Het voorgaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat het plegen van de onderhavige strafbare feiten gezien moet worden als een schreeuw om hulp. Hij wil graag geholpen worden met zijn drugsverslaving. De rechtbank is er van overtuigd geraakt dat verdachte inderdaad hulp nodig heeft bij het vinden van een zinvolle weg in de maatschappij. Echter, verdachte heeft tevens verklaard dat hij de feiten ook heeft gepleegd voor geldelijk gewin. Hij heeft van het gestolen geld steeds verdovende middelen gekocht. Ook met deze omstandigheid zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
Voor het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor een overval van een winkel met toepassing van licht geweld of bedreiging met geweld wordt een gevangenisstraf van twee jaar als uitgangspunt genomen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering een passende straf.
Met deze straf wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan de ernst van de gepleegde feiten en de mate waarin verdachte daarbij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Met een voorwaardelijk element in de straf wil de rechtbank uitdrukking geven aan het grote belang dat zij – om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal
plegen – hecht aan een goede behandeling en begeleiding door de reclassering. Het reclasseringstoezicht zal daarom ook inhouden dat verdachte zich moet houden aan een meldingsgebod en dat hij zich verplicht moet laten opnemen bij FPAV Mondriaan te Heerlen of een soortgelijke intramurale instelling, voor de maximale duur gelijk aan de proeftijd of zolang deze instelling en de reclassering dat in onderling overleg noodzakelijk achten. Indien de klinische opname wordt beëindigd gedurende de proeftijd dient verdachte zich ook gedurende de resterende proeftijd te houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
Nu de raadsman onder andere gepleit heeft voor het opleggen van een lagere straf omdat verdachte zich in detentie met moeite staande zou kunnen houden overweegt de rechtbank nog dat niet is gebleken dat verdachte detentie ongeschikt zou zijn of dat er zou blijken van zodanige omstandigheden dat deze straf voor verdachte onevenredig veel zwaarder zou uitpakken dan voor een andere verdachte.
6 De benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.143,86, waarvan € 4.893,86 ter zake van materiële schade en € 1250,- ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de vordering ten aanzien van de posten 1 tot en met 7 af te wijzen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de posten 1 tot en met 4 acht de raadsman geen causaal verband aanwezig tussen het door verdachte gepleegde strafbare feit en de opgevoerde schade. De posten 5 tot en met 7 vindt de raadsman onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot post 8 heeft de raadsman aangevoerd dat dit toekomstige schade betreft. Voor wat betreft post 9 heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering als slachtoffer wordt aangemerkt diegene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet is wat hierbij de betekenis is van de bewoording “rechtstreeks”.
Met rechtstreekse schade wordt gedoeld op schade die het gevolg is van een gedraging die valt onder het belang dat het tenlastegelegde feit beoogt te beschermen (zie in deze zin b.v. HR 7 december 1993, NJ 1994, 244). De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1]aan dit criterium voldoet. Tenlastegelegd en bewezen is overtreding van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Dit artikel beoogt niet alleen het vermogen te beschermen, maar tevens de persoonlijke vrijheid van mensen. Toebrengen van letsel ziet de rechtbank als een inbreuk op die persoonlijke vrijheid. Gelet op dit laatste is de rechtbank van oordeel dat ook (het voorkomen van) letstel valt onder het belang dat artikel 317 WvSr beoogt te beschermen.
Gelet op het bovenstaande is [slachtoffer 1]gerechtigd een vordering benadeelde partij in te dienen en is zij ontvankelijk in haar vordering. Het toetsingskader dat vervolgens toegepast dient te worden, om na te gaan welke schade nu daadwerkelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is hetzelfde toetsingskader dat van toepassing is in het civiele recht, te weten: alle schade die redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de verweten handeling.
Dit toetsingskader brengt de rechtbank tot het oordeel dat alle schade die [slachtoffer 1]heeft gevorderd kan worden toegewezen. De schade die zij vordert is in redelijkheid te beschouwen als een gevolg van het haar overkomen letsel. De rechtbank is tevens van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd nu immers schriftelijke bescheiden geen vereiste zijn voor een rechtsgeldige onderbouwing. Het volstaat indien de schade voldoende aannemelijk is gemaakt en daarvan is sprake. De rechtbank zal derhalve aan materiële schade toewijzen een bedrag van € 4.893,86.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat genoemd toetsingskader impliceert dat onder omstandigheden schade niet meer redelijkerwijs aan de verweten handeling kan worden toegeschreven, bijvoorbeeld omdat het verband te ver verwijderd is. Hiervan is in dit geval dus geen sprake.
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de door verdachte gepleegde overval. Verdachte heeft haar immers bedreigd met een mes en bij haar arm vastgepakt, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Dit letsel is op zich reeds voldoende grond voor het toekennen van een bedrag terzake immateriële schade. Daarnaast heeft het slachtoffer ook op voldoende wijze aannemelijk gemaakt dat zij psychische schade heeft geleden als gevolg van hetgeen haar is overkomen. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering ad € 1.250,- dan ook geheel toewijzen .
Samenvattend wijst de rechtbank de gehele vordering, bestaande uit € 4.893,86 materiële schade en € 1.250,- immateriële schade, toe. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1915,96, waarvan
€ 15,96 ter zake van materiële schade en € 1900,- ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft verzocht de omvang van de immateriële schadevergoeding te beperken, enerzijds omdat deze schade gelijk gesteld dient te worden aan de door benadeelde partij [slachtoffer 1]gevorderde immateriële schade en anderzijds, omdat er al vóór het door verdachte gepleegde strafbare feit sprake was van problematiek bij de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [slachtoffer 3] materiële schade heeft geleden in de zin van reiskosten ad € 15,96 als gevolg van de door verdachte gepleegde overval. Daarnaast staat voldoende vast dat zij immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft immers de snackbar overvallen waarin zij werkzaam was en haar daarbij met een mes bedreigd. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 1250,-. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] derhalve toe tot een totaalbedrag van € 1265,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2012 tot aan de dag van volledige voldoening. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dat inhoudt:
- dat verdachte zich houdt aan een meldingsgebod en zich gedurende de proeftijd zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht moet blijven melden,
- dat verdachte meewerkt aan een verplichte klinische opname in FPAV Mondriaan te Heerlen of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-directeur) van die instelling worden gegeven, voor een maximale duur die gelijk is aan de proeftijd en zolang de instelling en de reclassering dit in onderling overleg noodzakelijk achten,
- na de klinische behandeling dient verdachte zich gedurende de proeftijd ook te houden aan de voorschriften en aanwijzingen door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 6.143,86, waarvan € 4.893,86 ter zake van materiële schade en € 1250,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van € 1265,96, waarvan € 15,96 ter zake van materiële schade en € 1250,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft:
[slachtoffer 1] € 6.143,86 65 dagen hechtenis
[slachtoffer 3] € 1265,96 22 dagen hechtenis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2012;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 januari 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 september 2012 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- zijn hoofd (gedeeltelijk) heeft bedekt en/of
- (vervolgens) een mes, althans een (soortgelijk) voorwerp, aan die [slachtoffer 1]heeft getoond en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1]heeft gezegd: "Geld, geld, kassa open", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1]heeft geduwd en/of (hardhandig) (bij haar arm) heeft vastgepakt en/of
- (vervolgens) dat mes, in elk geval dat (soortgelijk) voorwerp, in de richting (van de borststreek) van die [slachtoffer 1]heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2012 te Geleen, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2]heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2]en/of Friture [naam frituur], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- zijn hoofd (gedeeltelijk) heeft bedekt en/of
- (vervolgens) een mes, althans een (soortgelijk) voorwerp, aan die [slachtoffer 2]heeft getoond en/of
- (vervolgens) een dreigende beweging met dat mes, althans dat (soortgelijk) voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Dit is een overval. Geef me al het geld en ik maak geen probleem", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 27 september 2012 te Spaubeek, in elk geval in de gemeente Beek, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3]heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Snackpoint [naam] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- een mes, althans een (soortgelijk) voorwerp, aan die [slachtoffer 3] heeft getoond en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Kassa openen" en/of "Rustig blijven dan gebeurd er niets, geef het geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, op de kassa heeft geslagen.