ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ1470

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
506760 CV EXPL 12-5384
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premieachterstand zorgverzekering en betalingsproblemen van de verzekeringnemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap Menzis Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde partij die in persoon procedeerde. Menzis vorderde betaling van een premieachterstand van € 1.600,05, die de gedaagde partij had opgelopen door financiële problemen. De gedaagde partij, een architect, had te maken met een verlies aan inkomen en had geprobeerd om een goedkopere verzekering voor zijn meerderjarige kinderen te regelen, maar deze verzoeken waren door Menzis afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van betalingsonwil aan de zijde van de gedaagde partij en dat Menzis en haar gemachtigde onvoldoende rekening hadden gehouden met de financiële situatie van de gedaagde partij. De rechtbank wees de vordering van Menzis toe, maar beperkte de veroordeling tot het onbetwiste bedrag van € 1.600,05, zonder recht op vergoeding van rente of buitengerechtelijke kosten, omdat Menzis niet had aangetoond dat er sprake was van betalingsverzuim vóór de dagvaarding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar verklaard bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 506760 CV EXPL 12-5384
Vonnis van 30 januari 2013
in de zaak
de naamloze vennootschap MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V.,
statutair gevestigd te Wageningen,
verder ook te noemen: Menzis,
eisende partij,
gemachtigde: J.L.G. Jeukens, deurwaarder te Heerlen
tegen
[NAAM GEDAAGDE PARTIJ],
wonend te [adresgegevens gedaagde partij],
verder ook te noemen: [gedaagde partij],
gedaagde partij,
in persoon procederend
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Menzis heeft [gedaagde partij] bij dagvaarding van 3 december 2012 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet en beargumenteerd in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan [gedaagde partij] één productie (een specificatie van de hoofdsom) betekend is.
[gedaagde partij] heeft ter eerst dienende datum schriftelijk geantwoord (bij kennelijk abusievelijk op ’16 augustus 2012’ gedagtekende brief.
De rolrechter heeft vervolgens in verband met aard en inhoud van vordering respectievelijk verweer en tevens om proceseconomische redenen terstond eindvonnis bepaald, in verband waarmee heden uitspraak gedaan wordt.
MOTIVERING
a. het geschil
Menzis vordert de veroordeling van [gedaagde partij] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 1.862,62, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 1.400,05 vanaf 29 november 2012 tot de voldoening en verwijzing van [gedaagde partij] in de proceskosten. Zij baseert haar vorderingen op ‘één of meerdere’ zorgverzekeringsovereenkomst(en), ter zake waarvan [gedaagde partij] ‘opeisbare premies’ tot een bedrag van € 1.600,05 onbetaald gelaten heeft. Naast deze hoofdsom acht Menzis [gedaagde partij] bedragen van € 99,57 aan ‘tot op heden’ vervallen wettelijke rente en € 363,00 inclusief btw (volgens Menzis ‘BTW’ of zelfs ‘B.T.W.’) aan (vergoeding van) buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Als grond voor laatstbedoeld onderdeel van de vordering, waarvan zij de omvang forfaitair bepaald heeft aan de hand van het NVvR-rapport “Voor-Werk II” (volgens Menzis ‘Voorwerk II’), vermeldt Menzis het feit dat [gedaagde partij] ook na ‘aanmaning’ niet aan zijn verplichtingen voldeed, zodat zij ‘de vordering ter incasso uit handen heeft moeten geven’. Relevant is volgens haar dat zij door de ‘tekortkoming in de nakoming door gedaagde van zijn opeisbare verplichting’ aan haar ‘incasso-intermediair’ de bedoelde ‘incasso-provisie’ van € 363,00 verschuldigd is. Zij verwijst daartoe zonder verdere uitleg naar de artikelen 6:74 en 6:96 BW. In verband met de verhouding tussen het financiële belang van deze vordering enerzijds en de tijd / kosten verbonden aan een verschijning ter zitting anderzijds acht Menzis - blijkens het exploot - deze zaak niet geschikt voor een persoonlijke verschijning van partijen.
Het verweer van [gedaagde partij] strekt ertoe te betogen dat hij al drie jaar kampt met sterk teruglopende inkomsten en in 2012 zelfs enige maanden in het geheel geen inkomen verwierf uit zijn architectuurpraktijk. Daarom kon hij de aan Menzis verschuldigde premie voor zichzelf en twee inwonende meerderjarige kinderen niet (meer) voldoen. Sinds of vanaf september 2012 is [gedaagde partij] aangewezen op uitkering op de voet van de Wwb (gemeentelijke bijstand). Menzis heeft tot dusver verzoeken, al daterend van 2011, van de beide kinderen om een (goedkopere) eigen verzekering, te financieren vanuit ‘bijbaantjes’, afgewezen. [gedaagde partij] acht die opstelling van Menzis onredelijk (‘buitenproportioneel’).
b. de beoordeling
Uit de beide processtukken kan afgeleid worden dat [gedaagde partij] de inmiddels door zijn financieel nijpende situatie en naar valt aan te nemen (grotendeels) buiten zijn wil tot een bedrag van € 1.600,05 opgelopen en onbetwist gebleven premieachterstand wel wil maar niet kan voldoen, laat staan ineens en onmiddellijk. Het is uitermate onwaarschijnlijk, zo niet uitgesloten te achten, dat Menzis en haar gemachtigde ten tijde van dagvaarding geen weet gehad hebben van de nood waarover [gedaagde partij] zich bij antwoord beklaagt en van de deeloplossing die hij en zijn beide meerderjarige kinderen reeds in de loop van 2011 aan Menzis gesuggereerd hebben en die de premielast voor de armlastige vader zou doen verminderen. Doordat Menzis uitdrukkelijk een comparitie van partijen afwijst, kan - hoewel de kantonrechter een dergelijk verzoek niet hoeft te honoreren - een gesprek met partijen ter zitting geen uitkomst bieden. Ook moet ervan uitgegaan worden dat Menzis, althans haar (incasso)gemachtigde, via de in het exploot uitermate vaag aangeduide ‘onderhandelingen’ (die zij met [gedaagde partij] gevoerd heeft of heeft ‘doen voeren’) in voldoende mate weet gekregen heeft van enerzijds het zinledige van incassomaatregelen jegens [gedaagde partij] en anderzijds de grenzen en mogelijkheden van schuldreductie en/of schuldaflossing op termijn.
Daarom wekt het op zijn minst bevreemding dat Menzis daarvan en van de discussie over de eigen verzekering van de beide volwassen kinderen geen melding maakt in het exploot en dat zij het doet voorkomen alsof het hier gaat om een doorsnee onwillige debiteur.
Dit klemt nog eens extra omdat zij nergens in het exploot duidelijk maakt dat, wanneer, hoe, waarom en in welke omvang buiten rechte betalingsverzuim aan de zijde van [gedaagde partij] ingetreden is, zodat er thans van uitgegaan moet worden dat zulk verzuim eerst intrad als gevolg van de daad van dagvaarding en dus per 3 december 2012. Daarmee ontvalt Menzis zowel een recht op vergoeding van rente vóór 4 december 2012 als een recht op vergoeding van buiten rechte gemaakte kosten, nog daargelaten dat zij deze beide nevenvorderingen volstrekt onvoldoende met feiten adstrueert. De veroordeling van [gedaagde partij] blijft aldus beperkt tot het door hem niet bestreden bedrag van € 1.600,05.
De wettelijke rente vanaf 3 december 2012 kan bovendien slechts toegewezen worden over het bedrag van € 1.400,05 dat Menzis in het petitum bij exploot genoemd heeft.
Onder deze omstandigheden komt het de kantonrechter tevens aanvaardbaar voor de proceskosten in het geheel te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Hoewel Menzis niet tegen haar wil genoegen hoeft te nemen met betaling in termijnen (zie art. 6:29 BW) brengen redelijkheid en billijkheid die haar rechtsverhouding met [gedaagde partij] mede bepalen (art. 6:2 BW), met zich dat zij op zijn minst (alsnog) een serieuze poging onderneemt om ter zake van de veroordeling die in dit vonnis uitgesproken wordt, met [gedaagde partij] tot overeenstemming te komen over de termijn waarbinnen en de wijze waarop deze laatste zijn schuld van € 1.600,05 (en de toegewezen rente) gaat inlossen.
BESLISSING
[gedaagde partij] wordt veroordeeld om aan Menzis tegen bewijs van kwijting € 1.600,05 te betalen, nog te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.400,05 vanaf
3 december 2012 tot de datum van volledige voldoening.
De proceskosten worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.