ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ1476

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
506377 CV EXPL 12-5335
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van bestuursrechtelijk heffingsbesluit door de Autoriteit Financiële Markten

In deze zaak heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in financiële problemen verkeert. De vordering betreft een onherroepelijk bestuursrechtelijk heffingsbesluit, waarbij de AFM betaling eist van een factuur van € 1.225,00 voor financieel toezicht gedurende het jaar 2010. De gedaagde heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waardoor het formele rechtskracht heeft verkregen. De AFM vordert daarnaast wettelijke rente en vergoeding van proceskosten, die zij op € 178,50 heeft vastgesteld.

De gedaagde partij heeft in zijn verweer aangegeven dat hij bereid is te betalen, maar dat hij door zijn financiële situatie niet in staat is om het bedrag in één keer te voldoen. Hij betoogt dat de AFM zonder redelijke noodzaak de weg van gerechtelijke invordering heeft gekozen, terwijl hij openstaat voor een betalingsregeling. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de AFM niet verplicht is om met betaling in gedeelten genoegen te nemen, maar dat er wel een verplichting bestaat om zich te gedragen naar de regels van redelijkheid en billijkheid.

De rechter oordeelt dat de AFM rekening had moeten houden met de penibele financiële situatie van de gedaagde en dat zij het maximale had moeten beproeven om extra kosten te vermijden. De kantonrechter heeft uiteindelijk de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 1.225,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van ingebrekestelling, maar heeft de proceskosten gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 506377 CV EXPL 12-5335
Vonnis van 30 januari 2013
in de zaak
STICHTING AUTORITEIT FINANCIËLE MARKTEN,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: AFM,
eisende partij,
gemachtigden: A. Niekus en mr. E. Krom, deurwaarders te Amsterdam
tegen
[NAAM GEDAAGDE PARTIJ],
wonend en zaakdoend te [woonplaats gedaagde partij],
verder ook te noemen: [gedaagde partij],
gedaagde partij,
in persoon procederend
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
AFM heeft [gedaagde partij] bij dagvaarding van 27 november 2012 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven en beargumenteerd in het exploot, tegelijk waarmee aan [gedaagde partij] een meervoudige productie in fotokopievorm (brief plus factuur) betekend is.
[gedaagde partij] heeft ter eerst diende datum, 18 december 2012, schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van een reeks ongenummerde fotokopieën als producties.
De rolrechter heeft vervolgens in verband met aard en inhoud van het verweer en ook overigens met het oog op overwegingen van proceseconomie direct eindvonnis bepaald, zodat heden uitspraak gedaan wordt.
MOTIVERING
a. het geschil
AFM vordert veroordeling van [gedaagde partij] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 1.225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf ‘vervaldatum van de factuur / facturen’ tot de datum van volledige voldoening en tevens verwijzing van [gedaagde partij] in de proceskosten en in de buiten rechte gemaakte kosten die zij inclusief verschuldigde ‘B.T.W.’ (btw) op € 178,50 fixeert. AFM baseert haar (hoofd)vordering - samengevat - op een onherroepelijk geworden bestuursrechtelijk heffingsbesluit in de vorm van een van haar als bevoegd uitvoeringsorgaan afkomstige en aan [gedaagde partij] gerichte factuur d.d. 30 juli 2010 voor financieel toezicht gedurende het jaar 2010. Omdat [gedaagde partij] bezwaar (en/of beroep) in de zin van de Awb achterwege gelaten heeft, heeft het besluit tot heffing ‘formele rechtskracht’ verkregen en moet van zijn rechtmatigheid uitgegaan worden, zodat AFM thans in rechte betaling vordert van het factuurbedrag van € 1.225,00. Omdat AFM ‘zich genoodzaakt gezien heeft’ haar vordering ter incasso ‘uit handen te geven’, acht zij [gedaagde partij] tevens het forfaitaire bedrag van € 178,50 aan vergoeding van (daarmee gemoeide, doch verder niet verbijzonderde) kosten verschuldigd. Tot slot voert AFM art. 6:119 BW aan als grondslag voor haar aanspraak op wettelijke rente over de hoofdsom (het onbetaald gelaten heffingsbedrag) omdat zij van oordeel is dat voor de factuur een ‘vervaldatum’ gold.
Het verweer, waarin de hoofdvordering niet bestreden wordt, strekt ertoe te betogen dat AFM zonder redelijke noodzaak de weg van gerechtelijke invordering kiest. AFM en haar (incasso)gemachtigde is immers bekend dat [gedaagde partij] door financiële problemen (hij tracht zijn onderneming sinds 2008 te behoeden voor een faillissement) al geruime tijd niet in staat is openstaande schulden (niet alleen aan AFM) direct te voldoen. Voor het eerst in 2009 heeft het ook thans voor AFM optredende deurwaarderskantoor aan [gedaagde partij] laten blijken niet te willen meewerken aan een betalingsregeling, met alle vervolgens veroorzaakte extra kosten van dien. [gedaagde partij] acht deze handelwijze onnodig, onwenselijk en onredelijk en hij vraagt de kantonrechter de eisen die de betaling van de hoofdsom te boven gaan, af te wijzen. Hij is immers alleszins tot betalen bereid, zij het dat hij daartoe niet ineens en volledig in staat is.
b. de beoordeling
In een zaak als de onderhavige, waarin de debiteur onbetwist een bedrag in hoofdsom gelijk aan € 1.225,00 verschuldigd is, kan AFM zich beroepen op de regel dat zij niet gehouden is met betaling van die hoofdsom in gedeelten genoegen te nemen (art. 6:29 BW). Daar staat evenwel tegenover dat schuldeiser en schuldenaar gehouden zijn zich jegens elkaar te gedragen naar de regels van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 1 BW). Onder omstandigheden zoals hier overduidelijk aan de orde zijn, impliceert dit dat de al enige jaren bij AFM en haar gemachtigde bekend te veronderstellen penibele financiële situatie van (de onderneming van) [gedaagde partij] een rechtsplicht voor AFM oplevert om het maximale te beproeven ter beperking van (extra) kosten die louter zien op invordering van hetgeen haar toekomt dan wel de verkrijging van een gerechtelijke titel tot tenuitvoerlegging, zeker waar de redelijke noodzaak van zulke stappen minst genomen aan twijfel onderhevig is. Gesteld noch gebleken is dat AFM zich daaraan (en dus aan het belang van haar debiteur) ook maar iets gelegen heeft laten liggen. Dat klemt temeer omdat ter zake van de onderhavige vordering zelfs uit het exploot niet afgeleid kan worden dat en waarom [gedaagde partij] op een bepaalde datum die aan dagvaarding voorafging, voor de opgelegde heffing in betalingverzuim geraakt is, zodat zulk verzuim eerst per 27 november 2012 als uitvloeisel van de daad van dagvaarding ingetreden is. Dat laatste impliceert dan echter dat AFM daarvoor een onjuist want buitenproportioneel middel toegepast heeft, waar zij voor het bereiken van het doel (doen intreden van verzuim) had kunnen volstaan met een eenvoudige ingebrekestelling waarvoor zelfs een deurwaardersexploot niet vereist is doch een eenvoudige (eventueel aangetekend verzonden) brief volstaat. Daarom blijft de veroordeling van [gedaagde partij] beperkt tot € 1.225,00 in hoofdsom en de wettelijke rente daarover vanaf de datum van ingebrekestelling / dagvaarding d.d. 27 november 2012 en worden de proceskosten in het geheel gecompenseerd. Het overigens door AFM gevorderde wordt afgewezen op voornoemde gronden.
De kantonrechter meent er tot slot van te mogen uitgaan dat AFM alsnog een methode / weg vindt om met [gedaagde partij] zonder verdere complicaties en kosten in de executiefase tot overeenstemming te komen over het tempo waarin deze, waar mogelijk rekening houdend met zijn financiële positie doch tevens met het belang van AFM bij volledige en spoedige betaling, de uit dit vonnis voortvloeiende betalingsverplichting plus zijn overige schuld aan AFM gaat inlossen. Daartoe zal ook [gedaagde partij] zich maximaal moeten inspannen.
BESLISSING
[gedaagde partij] wordt veroordeeld om aan AFM tegen bewijs van kwijting een bedrag van € 1.225,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2012 tot de datum van volledige voldoening.
De proceskosten worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis wordt bij voorraad uitvoerbaar verklaard.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.