Zittingsplaats Maastricht
Parketnummer: 03/700658-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 maart 2013
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in het PPC te Maastricht.
Raadsvrouw is mr. L. Schyns, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 23 november 2012 en 19 februari 2013, waarbij de officier van justitie, de verdachte en diens raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feiten 1, 3 en 4: meermalen heeft geprobeerd om in te breken in een (winkel)pand.
Feit 2: brand heeft gesticht waardoor personen of goederen in gevaar werden gebracht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte vrij te spreken van feit 3 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De feiten 1 en 4 acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie.
Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar standpunt op de aangifte, het forensisch sporenonderzoek van de politie, de verklaring van getuige [getuige 1] (zijnde de bevelvoerder van de brandweer) en de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie. Uit het forensisch sporenonderzoek en de verklaring van [getuige 1] blijkt volgens de officier van justitie dat er een groot gevaar bestond dat de brand zich zou uitbreiden en overslaan naar de omringende, bewoonde, panden. Er was dan ook sprake van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. Dat het opzet van verdachte ook daarop was gericht, blijkt uit zijn eigen verklaring.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 4. Datzelfde geldt voor feit 2, met dien verstande dat de raadsvrouw vraagtekens heeft geplaatst bij het bestaan van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
De raadsvrouw heeft zich – evenals de officier van justitie – op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegd feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [aangever 1](namens [benadeelde partij 1]);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie.
Feit 2
Op 13 augustus 2012 heeft [aangever 2]aangifte gedaan van brandstichting, welke op 10 augustus 2012 rond 00.45 uur heeft plaatsgevonden in zijn restaurant “[naam restaurant]”, gelegen aan de [N.straat]te Kerkrade. Het restaurant is sinds enige maanden niet in gebruik en het pand staat leeg.
De verbalisanten [K.] en [V.], beiden forensisch onderzoeker, hebben de brand nader onderzocht. Ze verklaren onder meer dat het betreffende pand een hoekpand is, gelegen in de bebouwde kom van Kerkrade. Aan de voorzijde van het pand bevindt zich de [N.straat], aan de achterzijde de [K.straat] en links naast het pand (gezien vanuit de [N.straat]) een betegelde oppervlakte. Aan de rechterzijde van het pand grenst een woning. Aan de achterzijde van het pand bevindt zich een uitbouw. Hierin stond het restaurantgedeelte en hier is ook de brand gesticht.
Met betrekking tot de brand verklaren de verbalisanten dat deze zeer beperkt is gebleven en zich niet heeft ontwikkelt. Er was één brandhaard op een bank tegen een muur. De zitting en rugleuning waren over een lengte van één meter verbrand. De muur boven deze brandhaard was beroet. Een ruit rechts naast deze bank was door de hitte gebarsten. In de rest van het pand was alleen sprake van roet en rookschade. Een onderzoek naar brandversnellende middelen heeft niet aangetoond dat deze gebruikt zijn.
De verbalisanten constateren dat er groot gevaar is geweest voor uitbreiding van de brand en dat er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Als getuige is gehoord [getuige 1], die bij het blussen van de brand is opgetreden als bevelvoerder van de brandweer. Hij heeft onder andere verklaard dat hij ter plaatse kwam en constateerde dat een zitbank in brand stond. De vlammen waren ongeveer 1 meter hoog. De brand is met 2 stoten bluswater geblust. De brand was nog in een vroeg beginstadium, gelet echter op de aanwezigheid van meer houten meubilair en tafeldoeken had de brand zich kunnen uitbreiden.
De muren en de vloeren van het betreffende pand waren van beton. Ook de tussenmuur naar het aangrenzende perceel was van beton. Deze muren moeten 60 minuten brandwerend zijn. Tijdens een brand bestaat altijd een kans op een zodanige rookontwikkeling dat gevaar voor de volksgezondheid ontstaat. Daarom heeft een collega van [getuige 1] in het aangrenzende pand – dat bewoond werd – een onderzoek met een koolmonoxidemeter uitgevoerd. Dat onderzoek heeft een normale zuurstofwaarde opgeleverd.
Verdachte heeft bekend dat hij de brand in het voormalige restaurant heeft aangestoken. Hij heeft een aantal servetjes op een bank gelegd en die aangestoken. Toen het ging brandden heeft hij het vuur eerst uitgetrapt. Maar daarna heeft hij de brand opnieuw aangestoken en is hij weggegaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit feit het volgende.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat verdachte de brand heeft aangestoken. Tevens staat vast dat er gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan. Daarvan is immers sprake als het gevaar bestaat dat een ander voorwerp dan het voorwerp dat aangestoken is, eveneens in brand kan geraken. Reeds gelet op de aanwezigheid van een houten tafel bij de aangestoken bank acht de rechtbank dat gevaar ook reëel aanwezig. Evenals de raadsvrouwe heeft ook de rechtbank echter twijfels met betrekking tot de vraag of er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen heeft bestaan.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat in het pand [N.straat]niemand aanwezig was toen verdachte daar brand heeft gesticht. Het pand is aan drie zijden vrijstaand, enkel aan één kant grenst het aan een ander pand. Bij controle in dat pand is niet gebleken van enig gevaarlijk effect van de brand voor de bewoonster. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een reëel gevaar voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen zich niet heeft gemanifesteerd. Echter, dat sluit nog niet uit dat er toch sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad stelt in dit verband immers niet de eis dat het gevaar zich moet hebben gemanifesteerd maar dat het “naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest”.
De rechtbank vraagt zich af of dit het geval is geweest. Opvallend is dat de bevelvoerder van de brandweer – die de rechtbank op dit punt als het meest deskundig beschouwd – zich desgevraagd niet uitlaat over de vraag of er sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Bij bestudering van zijn verslag van de brand ontstaat op zijn minst het beeld dat bij het bestaan van dergelijk gevaar ernstige vraagtekens geplaatst kunnen worden. Zo gaat het om een kleine binnenbrand in een pand dat aan drie zijden vrijstaand is. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s van de aangetroffen situatie kan de rechtbank zelf opmaken dat er sprake is van een zeer beperkt schadebeeld. De muur die aan het buurpand grenst, is 60 minuten brandwerend zodat doorslag van de brand niet snel zal plaatsvinden en de vloeren zijn van beton. Daarbij komt ook nog eens dat de bank die deels heeft gebrand is geplaatst in de uitbouw van het restaurant. Niet blijkt dat deze uitbouw ook direct grenst aan het buurpand.
Beide verbalisanten beschrijven in hun proces-verbaal de situatie zoals zij die ter plaatse in het restaurant hebben waargenomen. Op grond daarvan komen zij wel tot de conclusie dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen heeft bestaan. Zij gaan echter in hun proces-verbaal niet in op aspecten zoals de brandwerendheid van de muren, de betonnen vloeren en de afwezigheid van enig gevolg van de brand in het buurpand. Dat, in samenhang met hun beschrijving van de brand, die toch wijst op een zeer kleine brand met weinig gevolgen, maakt de eindconclusie van de verbalisanten weinig overtuigend. Deze komt feitelijk uit de lucht vallen en lijkt meer ingegeven door de overtuiging “dat branden in niet vrijstaande panden altijd levensgevaar opleveren”. Dat is echter een opvatting die de rechtbank in zijn algemeenheid niet deelt.
Alles afwegend heeft de rechtbank zodanige twijfel bij het hebben bestaan van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 3
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegd feit heeft begaan. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 4
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [aangever 3](namens [benadeelde partij 3]Kerkrade);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 augustus 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand, gelegen aan het [H.plein], weg te nemen enig goed en/of een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde partij 1], en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, met voornoemd opzet meermalen een steen tegen een ruit van voornoemd pand heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 10 augustus 2012 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht aan een zich in een voormalig restaurant, gelegen aan de [N.straat], bevindende bank, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met servetjes en/of met die bank, ten gevolge waarvan die bank gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de overige inventaris van dat voormalig restaurant te duchten was;
in de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012 in de gemeente Kerkrade
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkelpand, gelegen aan de [O.passage],
weg te nemen enig goed en/of een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde partij 3]en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, met voornoemd opzet doende is geweest om de toegangsdeur van voornoemd pand te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 4:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Forensisch psycholoog P.E. Geurkink heeft verdachte onderzocht en naar aanleiding van dat onderzoek een rapport gedateerd 29 januari 2013 uitgebracht. Hierin leest de rechtbank onder andere:
(…)
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in het geestvermogens in de zin van een psychotische stoornis NAO en er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van misbruik van middelen en dan met name alcohol en speed.
(…)
Van bovenstaande ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was eveneens sprake ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten.
(…)
Betrokkene is in de aanloop naar het ten laste gelegde – indien bewezen – psychotisch, gebruikt middelen die hem nog verder ontregelen en heeft in wezen nauwelijks nog controle over zijn functioneren. (…) Betrokkene heeft weliswaar de wederrechtelijkheid de hem ten laste gelegde feiten kunnen inzien, doch is in veel mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen.
Ondergetekende concludeert dat betrokkene ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat deze feiten – indien bewezen – hem in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ook psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars heeft verdachte onderzocht en naar aanleiding daarvan een rapport gedateerd 6 februari 2013 uitgebracht. Hierin leest de rechtbank onder andere:
(…)
Betrokkene is lijdende aan zowel ziekelijke stoornissen als een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die in diagnostische zin is te omschrijven zijn als een psychotische stoornis Niet Anderszins Omschreven, misbruik dan wel afhankelijkheid van softdrugs, harddrugs en alcohol, forse intellectuele beperkingen en persoonlijkheidsproblematiek
met antisociale en borderline persoonlijkheidstrekken.
(…)
Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, waarbij betrokkene naar eigen zeggen op die momenten ook onder invloed van cocaïne en/of speed was.
(…)
Alles afwegende adviseert rapporteur Uw College om betrokkene ten aanzien van de feiten waarvan hij wordt verdachte, indien en voor zover deze bewezen worden verklaard, als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank begrijpt, gelet op de daarvoor in de rapporten gegeven gronden, de conclusie van de psycholoog en de psychiater dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en neemt deze conclusie over.
Verdachte is overigens wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd om het onderzoek ter zitting te schorsen om door de reclassering een maatregelrapport te laten opmaken en dus nader onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een TBS met voorwaarden.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd – op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht – aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging voor de duur van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – evenals de officier van justitie en gelet op de adviezen van de twee gedragsdeskundigen en de reclassering – verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen, teneinde door de reclassering een maatregelrapport te laten opmaken.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Die beslissing wordt als volgt toegelicht.
Forensisch psycholoog P.E. Geurkink heeft verdachte onderzocht en naar aanleiding van dat onderzoek een rapport gedateerd 29 januari 2013 uitgebracht. Hierin leest de rechtbank onder andere:
“Bij betrokkene is sprake van complexe, ernstige en gecombineerde psychopathologie, te weten een psychose met waandenkbeelden en bevelshallucinaties met een agressieve inhoud, intellectuele beperkingen, een zeer gebrekkige ontwikkeling op veel terreinen van het leven en misbruik van middelen. Hierdoor is betrokkene absoluut niet in staat zijn leven vorm te geven en gaat hij zonder hulp van anderen snel ten onder. In die zin is hij duurzaam afhankelijk van behandeling, toezicht en zorg om redelijk te kunnen functioneren.
De kans op herhaling van feiten zoals thans ten laste gelegd is groot als betrokkene alleen moet functioneren in de maatschappij. De kans is groot dat betrokkene terugvalt in middelengebruik en mogelijk ook stopt met het adequaat gebruik van medicatie (…) en de kans op een recidive sterk toeneemt.
Betrokkene moet behandeld worden binnen een dwingend kader. Naar de mening van ondergetekende dient deze behandeling plaats te vinden in het kader van een terbeschikkingstelling. Betrokkene heeft enige motivatie om aan behandeling deel te nemen, waardoor een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden een kans van slagen zou kunnen hebben en het verdient aanbeveling dat door de reclassering te laten onderzoeken.
Als het niet lukt om een behandeling binnen het kader van een tbs met voorwaarden vorm te geven rest niets anders dan het opleggen van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege”.
Psychiater Dr. A.J.W.M. Trompenaars heeft verdachte eveneens onderzocht en naar aanleiding van dat onderzoek een rapport gedateerd 6 februari 2013 uitgebracht. Hierin leest de rechtbank onder andere:
“Bij betrokkene is sprake van de combinatie van een psychotisch toestandsbeeld, misbruik dan wel afhankelijkheid van soft- en harddrugs, forse intellectuele beperkingen en van persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en borderline persoonlijkheidstrekken.
In algemene zin kan wel gesteld worden dat betrokkene door de bij hem aanwezige psychiatrische problematiek een zeer kwetsbare jongeman is, die op eigen kracht geen structuur in zijn leven kan aanbrengen.
Met betrekking tot de kans op recidive is de inschatting van rapporteur dat deze hoog tot mogelijk zelfs zeer hoog is.
Rapporteur acht een behandeling noodzakelijk en schat in dat er voor de intensieve behandeling en begeleiding van betrokkene (zeer) lange tijd nodig zal zijn. Deze behandeling dient bij voorkeur plaats te vinden binnen een sterk gedwongen kader en in een sterk gestructureerde behandelomgeving met een hoog zorgniveau en een hoog beveiligingsniveau. Een behandeling op vrijwillige en ambulante basis behoort niet tot de mogelijkheden. Ook een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel acht rapporteur om dezelfde reden niet toereikend om het recidiverisico adequaat te kunnen verminderen.
Alles afwegend gaan de gedachten van rapporteur uit naar een behandeling binnen het kader van een maatregel van tbs met voorwaarden. Mocht dit niet mogelijk zijn is de enige nog resterende optie het opleggen van een maatregel van tbs met bevel tot verpleging”.
Naar aanleiding van beide hiervoor genoemde rapporten heeft Mondriaan een reclasseringsrapport gedateerd 6 februari 2013 uitgebracht. Hierin leest de rechtbank onder andere:
“De heer Geurkink heeft contact opgenomen met de reclassering. Daarin heeft hij aangegeven dat hij en rapporteur Trompenaars een onderzoek naar de mogelijkheid van een tbs met voorwaarden adviseren. Daarbij geeft Geurkink aan dat men heeft getwijfeld over een advies tbs met verpleging maar hiervan heeft men afgezien vanwege de nog zeer jonge leeftijd van betrokkene en zijn bereidheid om een behandeling te ondergaan.
Geurkink heeft ook aangegeven dat FPK De Beuken van Stichting Trajectum een van de waarschijnlijk weinige behandelmogelijkheden zal zijn voor betrokkene.
Navraag bij de opnamecoördinator van Stichting Trajectum heeft geleerd dat, indien FPK De Beuken betrokkene accepteert en na het verkrijgen van de benodigde IFZ indicatie, er sprake is van een wachttijd voor plaatsing van een half jaar tot een jaar. Behandeling van brandstichters is een van de specialisaties van FPK De Beuken”.
Met betrekking tot zijn huidige toestand heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij graag behandeling wil krijgen. Het duurt echter allemaal al heel lang. Door het gebruik van nieuwe medicijnen gaat het nu een stuk beter met hem. Het liefst zou hij nu bij zijn zus gaan wonen en hij is bereidt dan elektronisch toezicht door middel van een enkelband te ondergaan.
Het vorenstaand brengt de rechtbank tot volgende overwegingen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan de processuele voorwaarden voor het opleggen van een maatregel van Terbeschikkingstelling, in welke vorm dan ook, is voldaan. De rechtbank stelt voorts vast dat aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Immers, bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het feit waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, brandstichting, betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank stelt tenslotte vast dat er geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaar¬heid van het lichaam van een of meer personen waardoor een eventueel op te leggen tbs is gemaximeerd tot vier jaar.
Beide deskundigen adviseren primair een tbs met voorwaarden en ook de raadsvrouwe van verdachte en de officier van justitie zijn van mening dat aan verdachte een tbs met voorwaarden dient te worden opgelegd. Toch zal de rechtbank hen daarin niet volgen. De reden daarvoor zijn de navolgende.
Allereerst betekent het volgen van dit advies dat de aanvang van de behandeling nog geruime tijd op zich laat wachten. Immers, er zal dan eerst een intake bij De Beuken moeten plaatsvinden. Daarna volgt een indicatiestelling en dan moet het verloop van de wachtlijst nog worden afgewacht. Een reële inschatting is dat het nog minstens een jaar zal duren voordat met de behandeling kan worden begonnen.
Verder is het nog onzeker of verdachte wel door De Beuken zal worden geaccepteerd. Mocht dat niet gebeuren, dan zal vermoedelijk nog meer tijd gemoeid zijn met het vinden van een geschikte plek.
Daar komt bij dat de rechtbank ernstige twijfels heeft of verdachte wel in staat zal zijn zich aan de voorwaarden te houden. Die twijfel meent de rechtbank tussen de regels door ook te lezen in de rapporten van de psycholoog en de psychiater. Deze twijfel wordt verder gevoed door de opstelling van verdachte die, nu het wat beter met hem gaat, denkt dat een verblijf bij zijn zus, met enkelbandje, ook wel een goede oplossing is. Wat er, gegeven die opmerking, van de motivering van verdachte om geholpen te worden over zal zijn als hij eerst nog een jaar moet wachten op de aanvang daarvan laat zich raden. Zou het op enig moment komen tot omzetting van de tbs met voorwaarden in een tbs met dwangverpleging, dan zal weer veel tijd verloren gaan gedurende welke er geen effectieve behandeling kan plaatsvinden.
Nu in casu geen sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is de eventueel op te leggen tbs gemaximeerd tot vier jaar. De rechtbank zal hiertoe ook overgaan. Zij acht het daarbij van het grootste belang dat de behandeling op zo kort mogelijke termijn een aanvang neemt en deze vervolgens ook ononderbroken kan worden voortgezet, zodat de termijn van vier jaar zoveel mogelijk kan worden benut om het recidiverisico te reduceren. De rechtbank acht de benodigde behandeling van verdachte, ondanks het ook dan te doorlopen plaatsingstraject, beter gewaarborgd indien een tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
Gelet op al het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval daarom een gemaximeerde tbs met dwangverpleging gerechtvaardigd als strafrechtelijke maatregel ter handhaving van de rechtsorde en staat deze ook in redelijke verhouding tot het gepleegde delict.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de rechtbank geen nader onderzoek zal laten uitvoeren naar de haalbaarheid van een tbs met voorwaarden.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij 3]([benadeelde partij 3]Kerkrade) vordert een materiële schadevergoeding van € 4.406,52 ter zake van feit 4.
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de reparatie van de door braak beschadigde deur, exclusief BTW, voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering kan derhalve deels worden toegewezen tot een bedrag van € 312,96.
De gevorderde kosten voor het vervangen van de ontwrichte winkelpui acht de officier van justitie onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft ter bevordering van de vergoeding van de schade gevorderd om aan verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, met dien verstande dat de vervangende hechtenis, gelet op de persoon van verdachte, achterwege wordt gelaten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en uit het voegingsformulier niet blijkt of degene die de vordering heeft ingediend daartoe ook gerechtigd was.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het standpunt van de officier van justitie te volgen, met uitzondering van oplegging van de schadevergoedings¬maatregel. Mocht deze maatregel toch worden opgelegd, dan heeft de raadsvrouw, evenals de officier van justitie, verzocht om daaraan geen vervangende hechtenis te koppelen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering. Uit de stukken blijkt dat de heer [V.], die de vordering heeft ondertekend, algemeen directeur is van [benadeelde partij 3], waarmee zijn bevoegdheid tot ondertekenen voldoende vast staat. Uit het onderzoek ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat gevorderde kosten voor de reparatie van de door braak beschadigde deur voor vergoeding in aanmerking komen, met uitzondering van het BTW bedrag, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat dit bedrag voor bedrijven aftrekbaar is. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 312,96.
De gevorderde kosten voor de vervanging van de winkelpui acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat zij de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, met dien verstande dat zij de vervangende hechtenis, gelet op de persoon van verdachte, zal vaststellen op het wettelijke minimun van één dag.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 45, 57, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten ter beschikking zal worden gesteld (gemaximeerd), en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3]([adresgegevens]), van een bedrag van € 312,96;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij voornoemd in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij voornoemd vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 maart 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 augustus 2012 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan het [H.plein], weg te nemen enig goed en/of een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met voornoemd opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) een steen tegen een ruit van voornoemd pand heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 10 augustus 2012 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht aan een zich in een (voormalig) restaurant, gelegen aan de [N.straat], bevindende bank, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, althans (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer servetjes en/of met die bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bank en/of een spiegel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor de overige inventaris van dat (voormalig) restaurant en/of voor dat (voormalig) restaurant en/of voor belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die belendende panden bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [O.passage], weg te nemen enig goed en/of een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met voornoemd opzet doende is geweest om de toegangsdeur van voornoemd pand te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [O.passage], weg te nemen enig goed en/of een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met voornoemd opzet doende is geweest om de toegangsdeur van voornoemd pand te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.