ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ9239

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
: 03/702517-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en brandstichting met klinische opname en reclasseringstoezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en brandstichting. De verdachte heeft op 17 januari 2013 in Maastricht haar bovenbuurvrouw mishandeld door aan haar haren te trekken en haar bij de hals vast te pakken, wat leidde tot letsel en pijn. Daarnaast heeft de verdachte brand gesticht in de hal van een appartementencomplex door vloerbedekking in brand te steken met spiritus, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er door de brandstichting een reëel gevaar voor de omliggende appartementen en hun bewoners was, maar sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging omdat er onvoldoende bewijs was voor de risico's voor de bewoners.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 175 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft als voorwaarden gesteld dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten, meewerkt aan identificatieprocedures en reclasseringstoezicht, en zich klinisch laat behandelen voor een periode van maximaal drie maanden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis, en heeft besloten dat de straf in het licht van haar verminderde toerekeningsvatbaarheid gematigd moest worden. De rechtbank heeft ook een fles spiritus, het voorwerp waarmee de brandstichting is gepleegd, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702517-13
Datum uitspraak: 1 mei 2013
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 april 2013 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
Verdachte,
geboren te Geboortegegevens,
thans gedetineerd in het Zwolle PPC te Zwolle.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 17 januari 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten A.E.M. D.), aan haar haren heeft getrokken en/of bij haar hals en/of keel heeft (vast)gepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
zij op of omstreeks 17 januari 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in de (centrale) hal van een appartementencomplex, gelegen aan de Adres, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een fles spiritus leeg gesprenkeld op de vloerbedekking voor de voordeur van het appartement met nummer 6B02 en/of vervolgens die vloerbedekking in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met spiritus en/of vloerbedekking, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die vloerbedekking geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meerdere appartementen in het appartementencomplex aan de Adres, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die appartementen aan de Adres, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 17 januari 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk (een) vloerbedekking, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Woningstichting Maasvallei Maastricht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
zij op 17 januari 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten A.E.M. D.), aan haar haren heeft getrokken en bij haar hals en/of keel heeft vastgepakt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2. primair
zij op 17 januari 2013 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in de hal van een appartementencomplex, gelegen aan de Adres, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk spiritus gesprenkeld op de vloerbedekking voor de voordeur van het appartement met nummer 6B02 en vervolgens die vloerbedekking in brand gestoken, ten gevolge waarvan die vloerbedekking gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van de onder 2 primair tenlastegelegde brandstichting vrij te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van brandstichting, nu geen onderzoek is gedaan naar de gevaren en risico’s van de brand. Er waren geen voorwerpen in de directe omgeving van de brand die vlam hadden kunnen vatten. Ook is niet duidelijk hoeveel spiritus verdachte gebruikt heeft. Aldus kan niet worden vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft de vloerbedekking voor de voordeur van nummer 6B02 aangestoken. Zij heeft daarbij de brandversnellende vloeistof spiritus gebruikt. Op de foto’s van de plaats delict is duidelijk te zien dat in de directe nabijheid van de brandhaard een kartonnen doos op de gang staat. Uit het dossier komt naar voren dat deze doos gevuld was met oud papier. Het is naar het oordeel van de rechtbank geheel niet ondenkbaar dat deze doos vlam had kunnen vatten door de brand. Reeds gelet op deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat er door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Nu uit het dossier geen informatie is te halen met betrekking tot de risico’s voor de appartementen of voor de bewoners ervan, zal de rechtbank verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert strafbare feiten op, welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
feit 1:
mishandeling;
feit 2 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door C.T.H.M. S en P.G.M. van R, beiden GZ-psycholoog, een psychologisch onderzoek naar de geestesvermogens van verdachte ingesteld. Door dr. K.J. S, psychiater, is een psychiatrisch onderzoek naar haar geestesvermogens ingesteld. Van deze onderzoeken hebben genoemde psychologen en psychiater rapporten opgemaakt, gedateerd 10 april 2013 respectievelijk 15 april 2013. Deze rapporten vermelden als conclusie dat onderzochte ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten lijdende was aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis NAO. Tevens is er sprake van een licht zwakzinnig niveau van functioneren. De tenlastegelegde feiten kunnen haar - indien bewezen - in sterk verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde van een kortdurende klinische behandeling voor de duur van maximaal drie maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht het op te leggen voorwaardelijk strafdeel te matigen. Daarbij heeft zij aangevoerd dat in casu eigenlijk een straf die gelijk is aan het voorarrest volstaat. Zij acht het tegelijkertijd echter van het grootste belang dat verdachte niet zonder meer op straat komt te staan, maar dat zij aansluitend aan haar detentie meteen in een kliniek kan worden opgenomen. Gelet op het ontbreken van een indicatiestelling onderkent de raadsvrouw dat dit, bij een straf gelijk aan het voorarrest onmogelijk is. Zij refereert zich ten aanzien van de strafmaat daarom aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de langdurige begeleiding die verdachte nodig heeft, niet in een strafrechtelijk kader gegoten dient te worden.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft haar bovenbuurvrouw mishandeld en vervolgens brand gesticht in de hal van het appartementencomplex door vloerbedekking met behulp van spiritus in brand te steken.
Door de brandstichting is de vloerbedekking voor de voordeur van de bovenbuurvrouw gedeeltelijk verbrand. Door zo te handelen heeft verdachte zowel haar buurvrouw, als een aanwezige buurman hevige schrik aangejaagd en tevens gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht, nu bij brandstichting al gauw gedacht wordt aan levensbedreigende situaties.
Bij het bepalen van de strafsoort- en maat kent de rechtbank aan de brandstichting het meeste gewicht toe. Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een (langdurige) onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat zij niet eerder is veroordeeld voor mishandeling of brandstichting. Verder betrekt de rechtbank de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid bij haar oordeel over de juiste strafmaat.
Uit de door de psychologen en psychiater opgemaakte rapporten komt naar voren dat verdachte eigenlijk haar verdere leven begeleiding nodig zal hebben. Ook voorafgaand aan de onderhavige feiten had zij al begeleiding, maar door het stoppen met medicatie is het gedrag van verdachte ontspoord. Ter stabilisatie van het gedrag van verdachte adviseert de psychiater een kortdurende klinische opname voor een periode van maximaal drie maanden. Daarna moet verdachte echter weer zo snel mogelijk in een zekere mate van zelfstandigheid kunnen leven om in de toekomst, zo begrijpt de rechtbank, niet geheel “gehospitaliseerd” te geraken.
Gelet op de inhoud van bovenstaande rapporten zal de rechtbank ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten en in het kader van het verlenen van hulp aan verdachte, een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en een klinische opname. Voor wat betreft de duur van deze klinische opname zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het advies van de psychiater en zal zij volstaan met het gelasten van een klinische opname bij FPAV Mondriaan of een soortgelijke instantie voor de duur van maximaal drie maanden, dan wel zoveel korter als de behandelaars geïndiceerd achten. Na deze periode is het wenselijk dat verdachte terugkeert in de reguliere hulpverlening, wellicht in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ).
Rest de vraag hoe lang het voorwaardelijke en onvoorwaardelijke deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf moeten zijn. Zoals de rechtbank hierboven reeds overwoog past bij de gepleegde delicten in beginsel een fikse gevangenisstraf. Gelet op de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de delicten zijn gepleegd ziet de rechtbank aanleiding tot matiging. Daar staat tegenover dat er nog geen indicatiestelling voorhanden is waaruit blijkt wanneer verdachte naar een kliniek kan en dat de rechtbank het (evenals de raadsvrouw) onwenselijk acht indien verdachte tussen haar detentie en opname in een kliniek op vrije voeten wordt gesteld. Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte een gevangenisstraf van 175 dagen dient te worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij het reclasseringstoezicht met name ziet als een vangnet voor verdachte. Het is bedoeld om de indicatiestelling af te ronden, de klinische opname van verdachte in goede banen te leiden en om te bewaken dat er na haar stabilisatieperiode adequate begeleide huisvesting is. Indien verdachte is teruggekeerd in het reguliere hulpverleningscircuit acht de rechtbank het zeer wel denkbaar dat de reclassering terugtreedt.
Beslag
Onder verdachte is in beslag genomen een fles spiritus. De rechtbank zal deze fles, conform de eis van de officier van justitie, verbeurd verklaren, nu het een voorwerp betreft met behulp waarvan het onder 2 primair bewezenverklaarde feit is gepleegd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 175 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich klinisch zal laten behandelen in de FPAV van Mondriaan, of een andere door het indicatiestellend orgaan aan te wijzen instelling, voor een termijn van maximaal drie maanden of zoveel korter als de behandelaars mogelijk of noodzakelijk achten;
- zich tijdens de proeftijd, als zij niet klinisch wordt behandeld, zal houden aan de aanwijzingen van of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen fles spiritus.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels
en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 1 mei 2013.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702517-13
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 1 mei 2013 in de zaak tegen:
Verdachte,
geboren te Geboortegegevens,
thans gedetineerd in het Zwolle PPC te Zwolle.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter zitting van 23 april 2013 heeft zij afstand gedaan van haar recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouw is mr. R.M. Heemskerk, advocaat te Maastricht.