ECLI:NL:RBLIM:2013:CA3299

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
522622 CV EXPL 13-1595
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding wegens burenruzie en overlast

In deze zaak heeft de woningstichting Maasvallei Maastricht een kort geding aangespannen tegen de gedaagde echtelieden, die in een huurwoning wonen. De vordering betreft ontruiming van de woning vanwege een langdurige burenruzie met de naastgelegen bewoners, die heeft geleid tot ernstige overlast en conflicten. Maasvallei heeft eerder geprobeerd de huurovereenkomsten met beide partijen te beëindigen, maar dit is door de gedaagden niet geaccepteerd. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de huurovereenkomst met de gedaagden beëindigd, maar de gedaagden hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, wat nog steeds aanhangig is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overlast door de gedaagden aanhoudend is, ondanks eerdere waarschuwingen en pogingen tot bemiddeling. Er zijn meerdere klachten van andere bewoners over bedreigingen, scheldpartijen en zelfs mishandeling. De rechter oordeelt dat de situatie onhoudbaar is en dat er voldoende gronden zijn om de ontruiming toe te wijzen. De gedaagden worden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de proceskosten te betalen. De rechter heeft de vordering van Maasvallei toegewezen, waarbij de ernst van de overlast en de gevolgen voor de andere bewoners zwaar hebben meegewogen in de beslissing.

De voorzieningenrechter benadrukt dat een ontruiming een ingrijpende maatregel is, maar in dit geval noodzakelijk is gezien de aanhoudende overlast en de negatieve impact op de woonkwaliteit in het appartementencomplex. De rechter heeft de termijn voor ontruiming vastgesteld op twee weken, waarbij de gedaagden ook verantwoordelijk zijn voor de kosten die aan de zijde van Maasvallei zijn gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 522622 CV EXPL 13-1595
typ: RK
Vonnis in kort geding van 30 mei 2013
in de zaak van
WONINGSTICHTING MAASVALLEI MAASTRICHT,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
eisende partij,
verder te noemen: Maasvallei
gemachtigde: mr. H.J.J. van der Salm
tegen
[NAAM GEDAAGDE PARTIJ 1]
en
[NAAM GEDAAGDE PARTIJ 2],
echtelieden, beiden wonend te [adresgegevens gedaagde partijen],
gedaagde partijen,
verder ook gezamenlijk te noemen: [gedaagde partijen],
gemachtigde: mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 19 april 2013 heeft Maasvallei de kantonrechter als voorzieningenrechter verzocht datum en tijdstip te bepalen waartegen [gedaagde partijen] zouden kunnen worden gedagvaard in kort geding voor het treffen van een of meer onmiddellijke voorziening(en) bij voorraad als bedoeld in artikel 254 Rv.
De kantonrechter heeft aan dit verzoek voldaan en tevens bepaald voor welke uiterste datum (2 mei 2013) het exploot van dagvaarding aan [gedaagde partijen] betekend diende te worden.
Bij exploot van dagvaarding van 2 mei 2013 heeft Maasvallei [gedaagde partijen] in kort geding gedagvaard en opgeroepen voor de zitting van 23 mei 2013 te 9:30 uur.
Voorafgaand aan de zitting heeft Maasvallei op 16 mei 2013 nog zestien producties en een bijbehorend overzicht ingebracht.
Op 21 mei 2013 hebben [gedaagde partijen] vijf producties met een overzicht ingebracht.
Ter zitting zijn namens Maasvallei verschenen [medewerker 1] en [medewerker 2], bijgestaan door mr. Van der Salm voornoemd. [naam gedaagde partij 1] en [naam gedaagde partij 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wudka voornoemd. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
a. de vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast:
- met ingang van 1 februari 1977 heeft Maasvallei aan [gedaagde partijen] de woning gelegen aan de [adresgegevens gedaagde partijen] te Maastricht verhuurd;
- sinds begin 2010 bestaat tussen [gedaagde partijen] en de familie [naam buren], de bewoners van de naastgelegen woning met nummer X, een ernstige burenruzie, die een aantal keren geëscaleerd is in een handgemeen en waarbij andere flatbewoners betrokken zijn geraakt of dreigden te raken;
- Maasvallei heeft sinds medio 2010 in verband met deze burenruzie diverse malen tevergeefs gepoogd een gesprek tussen beide buurgezinnen tot stand te brengen;
- interventie door de wijkagent S. heeft evenmin tot resultaat geleid;
- Maasvallei heeft zowel [gedaagde partijen] als de familie [naam buren] driemaal een aanbod gedaan tot vervangende woonruimte, dat door de beide huurders niet geaccepteerd is;
- bij brief van 30 december 2011 heeft Maasvallei de huurovereenkomsten met zowel [gedaagde partijen] als de familie [naam buren] opgezegd tegen 1 juni 2012, met aanzegging dat zij per die datum het gehuurde ontruimd moesten hebben, op de grond dat zij zich niet gedragen hadden zoals een goed huurder betaamt;
- [gedaagde partijen] hebben - evenals de familie [naam buren] - niet ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst;
- Maasvallei heeft daarna in een bodemprocedure - primair - een verklaring van recht gevorderd met de strekking dat de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig geëindigd was, althans gevorderd dat het eindtijdstip van de overeenkomst vastgesteld zou worden (en slechts meer subsidiair dat de overeenkomst ontbonden zou worden);
- bij vonnis van 3 oktober 2012 met registratienummer 465433 CV EXPL 12-923 van de Rechtbank Maastricht, sector Kanton, locatie Maastricht, heeft de kantonrechter de tussen partijen bestaande huurovereenkomst per 1 november 2012 beëindigd en [gedaagde partijen] veroordeeld om per die datum het gehuurde te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking van Maasvallei te stellen, daarmee de primaire vordering van Maasvallei toewijzend, zodat aan de (meer) subsidiair gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst niet meer toegekomen kon worden;
- de door Maasvallei medegevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad heeft de kantonrechter gelet op het bepaalde in art. 7:272 lid 1 BW afgewezen, nu een opgezegde huurovereenkomst van kracht blijft totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering als bedoeld in het tweede lid van art. 7:272 BW;
- [gedaagde partijen] hebben tegen genoemd vonnis van 3 oktober 2012 tijdig hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, welke beroepsprocedure thans nog steeds aanhangig is.
b. de vordering
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert Maasvallei - bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad - de veroordeling van [gedaagde partijen] om de woning gelegen aan de [adresgegevens gedaagde partijen] te Maastricht binnen tien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te ontruimen, alsmede de veroordeling van [gedaagde partijen] tot betaling van de proceskosten.
c. het geschil
Ter onderbouwing van haar vordering voert Maasvallei aan dat [gedaagde partijen] ook (zelfs) na voornoemd vonnis van 3 oktober 2012 hun gedrag niet hebben gebeterd en de door hen veroorzaakte overlast - die te maken heeft met bedreigingen, scheldpartijen, pesterijen, (geluids)overlast en hinder - onverminderd gecontinueerd hebben. [gedaagde partijen] en hun buren zijn elkaar blijven terroriseren, en ook de overige 200 bewoners van het appartementencomplex (althans een aanmerkelijk deel van hen) hebben daar veel last van. Het gedrag van [gedaagde partijen] (alsmede dat van hun buren de familie [naam buren]) heeft een negatieve zo niet ontwrichtende invloed op de woonkwaliteit in het complex. Gedurende de beroepsprocedure bij het Hof heeft Maasvallei zowel [gedaagde partijen] als de familie [naam buren] voorgesteld om door middel van een begeleidingstraject (het zogenoemde Traject Moeilijk Plaatsbaren) naar andere woonruimte te begeleiden, maar [gedaagde partijen] en de familie [naam buren] zijn op dat voorstel niet ingegaan. De situatie is thans te kwalificeren als dusdanig ontoelaatbaar en onhoudbaar, dat Maasvallei thans in kort geding ontruiming vordert omdat het appelarrest in de bodemzaak niet langer kan worden afgewacht.
Ter adstructie van haar stellingen heeft Maasvallei een veelvoud aan klachtbrieven van [gedaagde partijen], [naam buren] en andere buurtbewoners (deels geanonimiseerd) alsmede mutatierapporten aangaande de door [gedaagde partijen] dan wel de familie [naam buren] tot en met april 2013 veroorzaakte overlast in kopie in het geding gebracht.
Tevens heeft Maasvallei een politieverslag van 28 januari 2013 overgelegd, dat een beknopt overzicht (productie 11) van vijftien klachtmeldingen verschaft die in de periode 1 juni 2012 tot en met 25 januari 2013 bij de politie geregistreerd zijn, welke meldingen over en weer van [gedaagde partijen] en van de familie [naam buren] afkomstig zijn. Daarnaast is een brief van 25 januari 2013 van de zoon van [naam buren] ingebracht, waarin deze beschrijft hoe [naam gedaagde partij 1] zijn moeder een dag eerder met een hondenketting in het gezicht heeft geslagen.
Maasvallei heeft ter zitting nog aangevoerd dat [naam gedaagde partij 1] in een e-mailbericht van 21 mei 2013 aan een medewerkster van Maasvallei heeft laten weten dat hij de identiteit kent van twee van de medebewoners die over hem geklaagd hebben, namelijk mevrouw [naam medebewoner 1] en de heer [naam medebewoner 2]. Genoemde mevrouw [naam medebewoner 1] heeft aan de op de zitting aanwezige heer [medewerker 2] van Maasvallei te kennen gegeven dat [naam gedaagde partij 1] haar heeft medegedeeld dat zij “het niet lang meer zal maken op de [adres]”. Door toedoen van [gedaagde partijen] is het hele complex gedegradeerd en heeft Maasvallei ernstige imagoschade geleden, aldus Maasvallei. Dat klachtmeldingen minder vaak binnenkomen, heeft er mee te maken dat [naam gedaagde partij 1] bij klagers verhaal gaat halen waardoor die zich ernstig bedreigd voelen. Voorts is aangevoerd dat de familie [naam buren] enkele dagen voor de zitting alsnog verhuisd is, en dat [gedaagde partijen] toen de (Nederlandse) vlag hebben uitgehangen (productie 16).
[gedaagde partijen] betwisten dat zij zich niet gedragen zoals het een goed huurder betaamt. Zij reageren slechts op de ‘uitermate onhebbelijkheden’ die met name de familie [naam buren] reeds lange tijd tentoonspreidt. [naam gedaagde partij 1] heeft van “alle ellende” die hij heeft moeten meemaken, stelselmatig aangifte gedaan bij de politie. De processen-verbaal van vijf van die aangiften zijn in kopie als productie overgelegd. Volgens [gedaagde partijen] zorgen zij niet voor overlast bij de overige bewoners van het complex. Wel is er sprake (geweest) van steeds opnieuw oplaaiende ruzie met de familie [naam buren], maar het is altijd iemand van de familie [naam buren] die ‘begint’, nooit [gedaagde partijen] De familie [naam buren] ‘neemt in haar kielzog vijf families mee’ waarmee zij bevriend is. Die families menen daarom kwaad te moeten spreken over [gedaagde partijen] De enige bekende klachten over [gedaagde partijen] zijn dan ook afkomstig van de familie [naam buren] en van de met hen bevriende families. Van onrust in het gehele complex is geen sprake, noch van een spoedeisend belang aan de zijde van Maasvallei. Bovendien woont de familie [naam buren] thans niet meer in het complex zodat de kiem van alle ellende en ruzies er niet meer is, laat staan een grond voor een ontruimingsvonnis.
d. de beoordeling
De kantonrechter acht het gestelde spoedeisende belang, mede gelet op de aard van de vordering, aannemelijk.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening in de zin van art. 254 Rv is vereist dat met een grote mate van zekerheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure een ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken.
Een in kort geding bevolen ontruiming is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Om die reden moet telkens van geval tot geval en met inachtneming van alle betrokken belangen worden beoordeeld of er voldoende (zwaarwegende) gronden zijn die toepassing van een dergelijke in de praktijk vaak definitieve maatregel rechtvaardigen.
Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken huurder(s) kan daarom een ontruiming bij wijze van onmiddellijke voorziening slechts worden uitgesproken, indien vast komt te staan dat de overlast van zodanige aard en ernst is, dat ontruiming op korte termijn noodzakelijk is en de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht en indien de bodemrechter (wanneer zijn oordeel wordt gevraagd) met een grote mate van waarschijnlijkheid de huurovereenkomst zal ontbinden en de huurder tot ontruiming zal veroordelen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat een eventuele vordering van Maasvallei tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde in een bodemzaak zal slagen, zodat in dit kort geding bevel tot ontruiming gegeven zal worden. Hetgeen de kantonrechter in het vonnis van 3 oktober 2012 onder rechtsoverwegingen 4.3 tot en met 4.6 heeft overwogen, in combinatie met de in deze procedure door [gedaagde partijen] veel te weinig specifiek of zelfs geheel niet betwiste klachten over de zelfs na dat vonnis aanhoudende pesterijen, bedreigingen, scheldpartijen en zelfs een geval van mishandeling, rechtvaardigt toewijzing van de gevorderde ontruiming als onmiddellijke voorziening. Die (nog zacht uitgedrukte) overlast is als een ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen als huurder aan te merken.
Het verweer van [gedaagde partijen] dat zij slechts reageren op pesterijen van [naam buren] en nooit zelf een ruzie beginnen, kan niet slagen. Daarvoor wijst de inhoud van de in veelvoud aanwezige klachten van de overige bewoners van het complex aan het adres van [gedaagde partijen] te veel in tegenovergestelde richting. Dat die bewoners eventueel bevriend zijn met de familie [naam buren], doet daar dan niet meer aan af. Daar komt nog bij dat in het aan de voorzieningenrechter ter beschikking staande dossier geen enkele verklaring te vinden is van een medebewoner die het voor [gedaagde partijen] opneemt.
De tegenwerping dat de “angel” uit het conflict zou zijn sedert het (gedwongen) vertrek van de familie [naam buren] is reeds gefalsifieerd door hetgeen zich ook sedertdien of ter gelegenheid van dat vertrek voorgedaan heeft en door de nog steeds bij andere buren voortbestaande angst voor nieuw onvoorspelbaar gedrag van [gedaagde partijen] Daarbij komt dat de opeenstapeling van overlast zijdens [gedaagde partijen] die aan de verwijdering van [naam buren] uit het complex in mei 2013 voorafgegaan is, een ernstige tekortkoming oplevert die - wat er verder ook gebeurt - niet meer ongedaan te maken is.
De voorzieningenrechter zal, gelet op vorenstaande overwegingen, de gevorderde ontruiming toewijzen, waarbij de door [gedaagde partijen] in acht te nemen termijn evenwel op twee weken na betekening van dit vonnis gesteld wordt.
[gedaagde partijen] zullen als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van Maasvallei gevallen proceskosten veroordeeld worden, tot de datum van dit vonnis begroot op € 611,82, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde, € 112,00 aan griffierecht en
€ 99,82 aan explootkosten.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde partijen] om de woning aan de [adresgegevens gedaagde partijen] te Maastricht binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die hunnerzijds in het gehuurde aanwezig zijn en om de woning vervolgens in die ontruimde staat onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Maasvallei te stellen.
Veroordeelt [gedaagde partijen] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Maasvallei tot de datum van dit vonnis begroot op € 611,82.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.