ECLI:NL:RBLIM:2014:10324

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
3082404 CV EXPL 14-5878
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit beëindigde korte arbeidsovereenkomst van een Wajong-werknemer met PostNL

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 3 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Wajong-werknemer en zijn voormalige werkgever, een vennootschap onder firma die bedrijfsvervoer voor PostNL verzorgde. De werknemer, die zich gesteund voelde door zijn jobcoach en vader, had op 3 mei 2013 zijn ontslag ingediend, maar was van mening dat hij niet correct behandeld was met betrekking tot werktijden, overwerk, veiligheid en andere arbeidsomstandigheden. De werkgever hield bedragen in op het loon van de werknemer wegens schade aan een busje en weigerde de laatste afrekeningen van vakantietegoeden. De werknemer vorderde hoofdelijke veroordeling van de werkgever en de vennoten tot betaling van loonbedragen, wettelijke verhogingen en rente, alsook tot afgifte van loonspecificaties.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever geen rechtsgeldige grond had voor de inhoudingen op het loon en dat de werknemer recht had op de gevorderde bedragen. De werkgever had nagelaten een tegenvordering in te stellen en had onvoldoende bewijs geleverd voor haar verweer. De rechter wees de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de wettelijke verhogingen en rente, en legde een dwangsom op voor het niet tijdig verstrekken van de loonspecificaties. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar verklaard bij voorraad, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 3082404 CV EXPL 14-5878

Vonnis van de kantonrechter van 3 december 2014

in de zaak

[eiser]

wonend te [woonplaats 1] aan de [adres 1]
eisende partij
gemachtigde: mr. R.C. Breuls, advocaat te Sittard-Geleen (toev. 1GK5683)
tegen

de vennootschap onder firma [gedaagde 1] V.O.F.

gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] aan de [adres 2]
alsmede de beide vennoten
[gedaagde 2]
en
[gedaagde 3]
beiden wonend te [woonplaats 2] aan de [adres 2] (tevens zaakadres)
gedaagde partij
procederend bij de beide vennoten in persoon
Partijen zullen hierna als “[eiser]” respectievelijk “[gedaagde 1]” aangeduid worden.

De procedure

[eiser] heeft [gedaagde 1] bij dagvaarding van 12 mei 2014 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan [gedaagde 1] zes producties betekend zijn.
[gedaagde 1] heeft ter eerst dienende datum een niet van handtekening(en) voorzien stuk als verweer ingediend, doch bij nadere gelegenheid alsnog naar behoren schriftelijk geantwoord, waarna de procedure schriftelijk voortgezet is.
Op 16 juli 2014 heeft [eiser] van repliek gediend en voor de rolzitting van 13 augustus 2014 heeft [gedaagde 1] een als dupliek aangemerkte schriftelijke reactie ingezonden.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

Het geschil

[eiser] vordert de hoofdelijke veroordeling van de vennootschap en de beide vennoten - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van twee loonbedragen van € 1 024,18 bruto en € 250,00 netto, te vermeerderen met eerst de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en vervolgens de wettelijke rente over de optelsom vanaf ‘de datum van verzuim’ althans vanaf de datum van dagvaarding tot de voldoening, tot afgifte van ‘deugdelijke’ loonspecificaties over de maand februari 2013 alsmede over de ‘eindafrekening’ op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat geen uitvoering gegeven wordt aan het te wijzen vonnis en tot slot tot betaling van zowel de aan de zijde van [eiser] te liquideren proceskosten als de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 496,10.
[eiser] baseert zijn vorderingen - samengevat - op enige door [gedaagde 1] niet naar behoren uitgevoerde verbintenissen uit een arbeidsovereenkomst tussen partijen in de periode 2 april 2012 tot en met 3 mei 2013. [eiser] stelt dat hij ‘nog aanspraak kan maken op’ (bedoeld zal zijn ‘recht heeft op’) € 658,76 bruto aan ‘vakantietoeslag’ (= vakantiebijslag op de voet van de Wml), € 365,42 bruto aan ‘verlofuren’ (= uitkering in geld voor niet genoten vakantie ex art. 7:641 BW) en € 250,00 netto wegens een onterechte inhouding op het ‘salaris’ (= loon in de zin van art. 7:610 BW en art. 7:616 e.v. BW). Ook laat [gedaagde 1] na om een aantal correcte loonspecificaties te verstrekken. Omdat [gedaagde 1] ook na herhaald verzoek weigerachtig gebleven is en in verzuim verkeert, vordert [eiser] tevens wettelijke verhoging over de loonposten, wettelijke rente (over het geheel) en vergoeding van incassokosten.
[eiser] weerspreekt zowel bij exploot als in voortgezet debat hetgeen [gedaagde 1] tegen de vordering ingebracht heeft. Er bestond met name geen wettelijk aanvaardbare grond voor inhouding van loon wegens een aanrijding (bij gebreke van opzet of bewuste roekeloosheid); [eiser] had goede gronden om (onverwijld) op te zeggen omdat [gedaagde 1] onvoldoende rekening hield met zijn medische beperking als ‘Wanjonger’(= uitkeringsgerechtigde in de zin van Wajong voor jonggehandicapten); [gedaagde 1] deed niets om het werk van [eiser] te vergemakkelijken en aangenaam te maken door bijvoorbeeld goed materieel en een werkbare loods ter beschikking te stellen; [eiser] handelde steeds in overleg met zijn jobcoach en ging zelf correct met het materiaal (ook de bus) om. [eiser] heeft dan ook nooit ingestemd met inhouding van enig bedrag op zijn loon omdat hij aansprakelijkheid voor schadetoebrenging aan de (onveilige) bus van de hand wijst. Sleutels en bedrijfskleding heeft [eiser] bij PostNL ingeleverd.
Het verweer van [gedaagde 1] strekt ertoe te betogen dat de ex-werkgeefster zich niets meer aan [eiser] verschuldigd acht omdat zij [eiser] verantwoordelijk acht voor de ontstane situatie.
[gedaagde 1] heeft een schets gegeven van de ontwikkelingen die zich volgens haar in het dienstverband met [eiser] voorgedaan hebben. Van medewerker in de loods voor 20 uur per week naar postbesteller per bus voor 26 bedongen uren per week. Met de latere complicatie dat PostNL de opdrachten ging beperken en dat [eiser] geen ‘nachtroute’ wilde rijden. Daarom en omdat [eiser] niet goed met de bus omging (tweemaal schade in een halfjaar), is [eiser] geen verlenging van het contract aangeboden. Op 3 mei 2013 heeft [eiser] in aanwezigheid van zijn vader ‘zijn ontslag ingediend op staande voet’ (nota bene bij de twaalfjarige dochter van de vennoten en zonder enige termijn in acht te nemen). [gedaagde 1] vond dit geen manier van doen en heeft dit ook aan de jobcoach laten weten (‘Zo kun je niet met mensen omgaan’). [gedaagde 1] zegt te weten dat [eiser] al op 6 mei 2013 ergens anders is begonnen aan een nieuwe baan. Daarom en omdat [eiser] ‘gewoon ermee gestopt’ is, wil [gedaagde 1] ‘zijn geld niet uitbetalen’. Verlof is ‘helemaal betaald’. Kluissleutels en kleren van PostNL zijn nooit ‘bij [gedaagde 1]’ ingeleverd en [gedaagde 1] zegt daarvoor ‘een boete’ te moeten betalen (‘die tenslotte voor rekening komt van Dhr. [eiser]’). Tevens memoreert [gedaagde 1] in haar dupliek dat de kleding door haar van PostNL gekocht is en haar eigendom is, zodat [eiser] deze (net als pasje en kluissleutels) niet bij haar opdrachtgeefster ‘kon’ inleveren (PostNL ‘betaald ook niet zijn salaris’). [eiser] is er volgens [gedaagde 1] in het bijzijn van zijn coach op gewezen dat ‘er eigen risico is ingehouden’ op zijn loon wegens schade aan de bus (tweemaal € 125,00). Na gereageerd te hebben op de brief van de advocaat van [eiser] van 16 augustus 2013 dacht [gedaagde 1] dat ‘alles was afgehandeld’, omdat er niets meer vernomen werd. Tot het moment van dagvaarding, toen bleek dat [eiser] een vordering ingesteld had.

De beoordeling

In theorie hadden [gedaagde 1] juridische middelen ten dienste gestaan om zich teweer te stellen tegen de onverwijlde opzegging van [eiser] op 3 mei 2013. Als zij immers van oordeel was dat [eiser] geen dringende reden had om zonder enige verdere formaliteit en in ieder geval zonder een opzegtermijn in acht te nemen met directe ingang een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst, had zij zich erop kunnen beroepen dat [eiser] ter zake van die opzegging schadeplichtig was. Bijvoorbeeld of met name omdat in de visie van [gedaagde 1] een dringende reden voor zo’n stap van [eiser] op 3 mei 2014 ontbrak. Art.7:677 BW regelt in verbinding met art. 7:680 BW een dergelijke eventuele schadeplichtigheid waarop [gedaagde 1] zich had kunnen beroepen. Buiten rechte noch in rechte heeft [gedaagde 1] echter ook maar enige consequentie verbonden aan dit standpunt. Een tegenvordering is niet ingesteld, laat staan dat [gedaagde 1] daar de vereiste onderbouwing aan geeft. Sterker nog: behalve de verwijzing naar het feit dat [eiser] de ontslagmededeling niet rechtsreeks aan een van de vennoten deed en het argument dat je ‘zo niet met mensen omgaat’, levert [gedaagde 1] geen enkel argument voor die mogelijk veronderstelde verplichting van [eiser] om aan haar ter zake van de bewuste opzegging een gefixeerde of reële schadevergoeding te betalen. Aan haar redenering op dit onderdeel dient dan ook geheel voorbijgegaan te worden. Voor zover zij zich al beroept op verrekening, is dit veel te vaag en kan de kantonrechter dit passeren omdat de gegrondheid van zo’n (in alle opzichten bestreden) verweer niet op eenvoudige wijze vast te stellen is (art. 6:136 BW).
Ook ter zake van het beweerdelijk niet-inleveren van bedrijfskleding en (kluis)sleutels en/of pas laat [gedaagde 1] na een tegenvordering in te stellen en kan haar verweer met eenvoudige verwijzing naar art. 6:136 BW gepasseerd worden. Daar komt echter nog bij dat [gedaagde 1] zich kennelijk niet realiseert dat een werknemer slechts in uitzonderlijke gevallen van door de werkgever te stellen én te bewijzen opzet of bewuste roekeloosheid aan te spreken is op vergoeding van aan de werkgever toegebrachte schade. Daaromtrent is echter niets gesteld: zowel de eventuele schade als de bijdrage die [eiser] daaraan door opzet of bewuste roekeloosheid geleverd zou hebben, is door [gedaagde 1] niet uit de doeken gedaan. [gedaagde 1] beweert weliswaar dat ‘bij haarzelf’ niets ingeleverd is, maar bestrijdt niet eens dat [eiser] een en ander wel bij PostNL afgegeven heeft. Hoewel dat misschien niet het voor de hand liggende adres was, staat zodanige inlevering in de weg aan het heffen van een ‘boete’ door PostNL bij [gedaagde 1]. Daarbij komt dat de redenering over de ‘boete’ aan geloofwaardigheid inboet door de stelling van [gedaagde 1] even verderop in haar dupliek dat de bedrijfskleding ‘eigendom van ons bedrijf’ is, zodat niet in te zien valt waarom PostNL haar dan een boete zou mogen / kunnen opleggen.
Het bedrag van € 250,00 netto (tweemaal € 125,00) meent [gedaagde 1] van [eiser] te hebben mogen inhouden omdat zij deze aansprakelijk houdt voor toebrenging van schade aan haar bedrijfswagen of bus. Om dezelfde reden als hiervoor besproken is, komt [gedaagde 1] geen recht op schadevergoeding jegens haar werknemer toe als zij niet eerst zowel de schade als de opzet of bewuste roekeloosheid ten aanzien van de toebrenging van die schade aantoont.
Zij heeft, nu nagelaten is zo iets te stellen, laat staan te bewijzen, ten onrechte € 250,00 op het loon van [eiser] ingehouden. Nu onbekend is (doordat [eiser] erover zwijgt) wanneer die inhouding plaatsvond, zal over het gevorderde pas vanaf de dagvaardingsdatum rente toegewezen worden. [eiser] liet na meer duidelijkheid over de verzuimdatum te geven.
Het voorgaande betekent, nu [gedaagde 1] in ieder geval ten aanzien van de gevorderde vakantiebijslag geen enkel inhoudelijk of op de omvang van dit onderdeel gericht verweer gevoerd heeft, dat een onbetaald gebleven bedrag van € 658,76 (8% van het totale loonbedrag over de periode juni 2012 tot en met april 2013) zonder meer toegewezen moet worden, al dan niet met inbegrip van de bijkomende vorderingen.
Voor wat betreft de eveneens niet tot uitbetaling gekomen ’55,2 verlofuren’, waarvoor [eiser] een tegenwaarde in loon van € 365,42 bruto berekent, faalt het verweer van [gedaagde 1] dat zich immers beperkt tot de tegenwerping: “Wij hebben zijn verlof helemaal betaald, ook hier was hij doorheen”. Omdat de werkgever geacht wordt de vakantieadministratie te voeren en nauwgezet bij te houden welk (vakantie)verlof de werknemer opbouwt respectievelijk geniet, had het op de weg van [gedaagde 1] gelegen precies voor te rekenen dat en waarom eventueel de berekening van een tegoed van 55,2 uren niet zou kloppen. Door dit na te laten en zelfs geen kopie van een vakantiekaart of verlofoverzicht in te brengen, kan [gedaagde 1] in haar veel te gebrekkige ontkenning van enig recht van [eiser] ter zake niet gevolgd worden. Het is overigens opmerkelijk dat het bij antwoord ontvouwde vage verweer op dit punt in de dupliek zelfs niet herhaald is. Ook de claim van € 365,42 bruto komt derhalve onverkort voor toewijzing in aanmerking.
Hetzelfde geldt voor de vordering tot afgifte / beschikbaarstelling van loonspecificaties voor de maand februari 2013 en voor de eindafrekening. De te verbeuren dwangsom zal echter gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 10 000,00.
Ook de nevenvorderingen zijn door [gedaagde 1] niet bestreden, hoewel ter zake van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten wel relevant is dat [gedaagde 1] onweersproken in haar antwoord naar voren gebracht heeft dat zij door de vordering in rechte overvallen is nadat haar reactie (van 21 augustus 2013) op de enkele brief van de raadsman van [eiser] waarbij een claim aangekondigd was (de brief van 16 augustus 2013), onbeantwoord gebleven was. Dat laatste verweer snijdt hout, nu [eiser] zelfs niet de moeite genomen heeft in voortgezet debat op deze tegenwerping in te gaan. Vergoeding van de kosten van de ‘achtdagenbrief’ van 16 augustus 2013 als enige waarneembare incassohandeling komt [eiser] in dit geval niet toe en tevens moeten de kosten van de procedure gecompenseerd worden, omdat [eiser] niet alleen geen vervolg aan de incasso gegeven heeft, maar ook door het onbeantwoord laten van het buiten rechte gevoerde verweer van [gedaagde 1] haar wederpartij onbehoorlijk voor het blok gezet heeft. [gedaagde 1] is aldus rauwelijks gedagvaard zonder enige kans om buiten rechte tot een vergelijk met [eiser] te komen.
Wel - in de volle omvang - toewijsbaar zijn de vorderingen tot betaling van de (niet te matigen) wettelijke verhoging over het loon en tot betaling van de wettelijke rente over de optelsom van een ander (€ 1 024,18 plus € 512,09 bruto en € 250,00 plus € 125,00 netto).
Verzuim ten aanzien van het eerste loonbestanddeel is voor [gedaagde 1] ingetreden per einde mei 2013 als aannemelijke uiterste betaaldatum voor de eindafrekening van de vakantietegoeden.
[gedaagde 1] is pas in betalingsverzuim geraakt voor wat betreft de € 250,00 netto alsmede voor de bedragen aan wettelijke verhoging per datum dagvaarding en wel als gevolg van de invordering in rechte. Vanaf die datum komt [eiser] dus rente toe over die bedragen.

De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
- De vennootschap en de beide vennoten worden hoofdelijk - en wel aldus, dat indien de een betaalt, de ander tot de hoogte van een dergelijke betaling gekweten zal zijn - veroordeeld om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting bedragen van € 1 536,27 bruto alsmede € 375,00 netto te voldoen met de wettelijke rente over € 1 024,18 bruto vanaf 31 mei 2013 en over het restant vanaf 12 mei 2014 tot de datum van volledige voldoening.
- [gedaagde 1] wordt daarnaast - eveneens hoofdelijk - veroordeeld tot afgifte van een behoorlijke / correcte loonspecificatie over de maand februari 2013 en een dito eindafrekening op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of ieder gedeelte van een dag dat zij uiterlijk een maand na het wijzen van dit vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen, zij het dat de maximaal te verbeuren dwangsom tot € 10 000,00 beperkt blijft.
- De proceskosten worden aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: hs