Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
“[naam]”,
1.De procedure
2.De feiten
5 november 2013 ingediend hebben (producties 3B, 3C en 3D bij exploot van dagvaarding).
3.Het geschil
- voor recht verklaard wordt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst (ten opzichte van [eiser]) kennelijk onredelijk is;
- [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 324.791,18 aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 136,00 bruto aan ‘ingehouden’ loon ter zake ‘de bekeuringen’;
- [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 1.153,03 bruto aan ‘ingehouden’ loon ter zake ‘afgenomen goederen’ (stoffelijke zaken);
- [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 556,45 bruto aan ‘ingehouden’ loon ter zake de ‘in bezit zijnde machines’;
- [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 1.063,85 bruto aan ‘vertragingsloon’( wettelijke verhoging) ex art. 7:625 BW wegens te laat betalen van het loon over de maanden oktober en november 2013;
- [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van de wettelijke rente (vanaf de datum van dagvaarding of bij latere opeisbaarheid vanaf dat moment) en de proceskosten en bij gebreke van betaling van de proceskosten vanaf de datum van betekening van het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.