ECLI:NL:RBLIM:2014:1425

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
03/721465-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en bewijsvoering met niet-gehoorde getuige

Op 18 februari 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van drugshandel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op zittingen op 10 december 2013 en 4 februari 2014. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte], was gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard. De tenlastelegging omvatte het verhandelen van heroïne en cocaïne, het in bezit hebben van deze middelen, en het voorhanden hebben van een gaspistool. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van een niet-gehoorde getuige, [naam getuige 1], niet voor het bewijs mocht worden gebruikt, maar dat er voldoende ander bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander in de periode van 1 januari 2013 tot en met 27 september 2013 heroïne en cocaïne had verkocht en dat hij op 27 september 2013 deze middelen in zijn bezit had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het derde feit, het voorhanden hebben van een gaspistool, wegens onvoldoende bewijs. De strafoplegging bestond uit een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank legde ook beslag op de in beslag genomen GSM's en verklaarde deze verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/721465-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2014
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 10 december 2013 en 4 februari 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) heroïne en/of cocaïne heeft verhandeld;
Feit 2:samen met (een) ander(en) 35,3 gram heroïne en/of 4,6 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3:samen met (een) ander(en) een gaspistool voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daarbij verwezen naar de tapgesprekken en de afgevangen kopers die verdovende middelen bij zich hadden. De verklaring van [naam getuige 1] mag naar de mening van de officier van justitie wel voor het bewijs worden gebruikt, nu dit niet de enige verklaring is waarop de veroordeling wordt gestoeld.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd nu niet duidelijk is of verdachte zich bewust was van het feit dat er een wapen in de woning lag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de verklaring van [naam getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt mag worden. Ondanks het verzoek van de verdediging om deze getuige te horen is daar geen uitvoering aan gegeven. De raadsman verwijst naar relevante jurisprudentie, onder andere van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [1] . Gelet op het feit dat de verdediging [naam getuige 1] niet als getuige heeft kunnen horen, mag diens verklaring niet voor het bewijs gebruikt worden, waardoor er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het dealen in de gehele tenlastegelegde periode.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het bewijs voor het dealen tijdens een langere periode slechts blijkt uit de verklaring van [naam getuige 1]. Voor die langere periode is hij in ieder geval de enige “dragende” getuige. Omdat [naam getuige 1] niet gehoord is door de verdediging mag zijn verklaring voor die langere periode zeker niet gebruikt worden. Daarom is er onvoldoende bewijs voorhanden om tot een veroordeling te komen ten aanzien van de gehele periode.
Meer subsidiair heeft hij aangevoerd dat de verklaring van [naam getuige 1] onbetrouwbaar is.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2 [2]
Op 27 september 2013 werd de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] aan de [adres] te Kerkrade doorzocht. In de woning werden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden. Bij [medeverdachte 1] werd 4,6 gram cocaïne [3] aangetroffen. In de woning werd in de bekleding van een fauteuil 35,3 gram heroïne [4] gevonden. [5]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanuit zijn woning kleine hoeveelheden drugs verkocht. [6]
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte betrokken was bij de dealactiviteiten van [medeverdachte 1] vanuit diens woning.
Tijdens het onderzoek is de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] getapt. Daaruit kwam naar voren dat hij geregeld contact had met het telefoonnummer [gsm nummer]. De man die gebruik maakt van laatstsgenoemd telefoonnummer vraagt op 16 september 2013 aan [medeverdachte 1] of hij nog bruin heeft, waarop [medeverdachte 1] antwoordt: “Ja, ongeveer 5 gram”. Ook vraagt de man hoeveel hij nog over heeft van wit, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat hij nog 3 ½ over heeft. Diezelfde dag belt [medeverdachte 1] nogmaals met het telefoonnummer eindigend op 9989 en zegt: “Hey [B.] met [G.]”. Drie uur later belt de man met het telefoonnummer eindigend op 9989 naar [medeverdachte 1] en vraagt hoeveel wit hij nog heeft. [medeverdachte 1] antwoordt dat hij nog een grammetje of 2 ½ heeft. De man zegt dat [medeverdachte 1] 0,9 voor hem moet laten. Een uurtje later belt [medeverdachte 1] weer naar het telefoonnummer eindigend op 9989 en zegt dat de donkere ook op is, waarop de man antwoordt dat hij er zo aan komt. [7]
Vervolgens wordt ook het telefoonnummer [gsm nummer] getapt. Er wordt een gesprek opgevangen met een onbekende vrouw waarin de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op 9989 zegt dat hij [naam verdachte] heet en uit Heerlen komt. In een sms-bericht van 20 september 2013 laat hij vrouw verder weten dat hij 35 jaar oud is. In een gesprek op 19 september 2013 belt een onbekende man in. Hij zegt: “Hey [B.]”, waarop [B.] antwoordt: “Ik ben bij [G.]”. Even later belt een andere man in. Hij vraagt of hij eentje kan komen halen dadelijk. Hij vraagt ook of die nog daar is of dat [B.] daar is. Op 20 september belt [B.] uit naar [medeverdachte 1]. Hij zegt dat het flexteam bij de shoarmazaak is en dat als ze bij [medeverdachte 1] binnen komen, er wel opgeruimd moet worden. [B.] denkt niet dat ze voor drugs komen, anders hadden ze hem wel aangehouden bij de deur. Op 27 september 2013 belt het nummer eindigend op 9989 uit naar een onbekende man. De man noemt de beller “[B.]”. [B.] vraagt hoe laat de man komt, waarop de man zegt dat hij om 2 of 3 uur komt. [B.] zegt vervolgens dat het te laat is, omdat de dope dan op is. [8]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij “[B.]” wordt genoemd en dat het telefoonnummer eindigend op 9989 door hem gebruikt werd. Ook heeft hij verklaard dat hij elke dag in de woning van [medeverdachte 1] was en dat hij hem al heel lang kent.
De getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat hij sinds januari 2013 bij [medeverdachte 1] verdovende middelen kocht. Ook heeft hij verklaard dat “[B.]”, een Turkse of Marokkaanse man, altijd bij [medeverdachte 1] op de bank lag. [9]
De afgevangen koper [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij via de Marokkaan die zich [B.] noemt bij de woning van verdachte is gekomen. [B.] doet normaalgesproken alles, maar als hij er niet is, doet [medeverdachte 1] het. Hij koopt al ongeveer sinds een jaar bijna iedere dag heroïne bij verdachte en [B.]. [10]
De afgevangen koper [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij cocaïne haalt bij [medeverdachte 1]. In de woning van [medeverdachte 1] was ook een getinte man, met een Marokkaans uiterlijk. Die Marokkaan is de dealer. Hij heet [naam verdachte]. [naam verdachte] zit met boterhammenzakjes in zijn handen. Daarin zit de heroïne en de cocaïne. Verdachte verkoopt in opdracht van [naam verdachte]. [11]
De getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte 1] cocaïne en heroïne kon kopen en dat hij vanaf drie weken voor de aanhouding van [medeverdachte 1] daar kocht. Hij heeft verder verklaard dat “[B.]” een Marokkaan of Turk is die wel eens spul gaf en daar vaker op de bank lag. [B.] kwam in de woning met spul en soms moest je ook wel eens wachten tot hij kwam. [12]
Vast staat dat verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [gsm nummer] nu hij dit zelf ter zitting heeft toegegeven. Naar het oordeel van de rechtbank staat tevens vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel en het in bezit hebben van verdovende middelen. Dit blijkt om te beginnen uit de hierboven weergegeven telefoongesprekken. Er is sprake van verhullend taalgebruik zoals “wit” en “bruin” in combinatie met gewichtshoeveelheden. Ook hebben de getuigen [naam getuige 2], [naam getuige 1] en [naam getuige 3] verklaard dat [B.] (verdachte dus) betrokken was bij de handel in verdovende middelen. Daarbij komt dat verdachte in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen en dat er in deze woning op dat moment tevens verdovende middelen – ook in handelshoeveelheden - zijn gevonden. Gelet op dit alles acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van heroïne en cocaïne vanuit de woning van [medeverdachte 1] en het bezit hiervan.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is gedurende welke periode verdachte zich bezig heeft gehouden met deze dealeractiviteiten. Hierbij is het van belang of de rechtbank de verklaring van [naam getuige 1] in volle omvang voor het bewijs mag gebruiken.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de belastende getuige [naam getuige 1] te ondervragen. Volgens de gangbare jurisprudentie op dit punt kan een dergelijke verklaring slechts voor het bewijs gebruikt worden, indien de inbreuk op het ondervragingsrecht gerechtvaardigd is en de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan in de politieverklaring van een niet bevraagde getuige. Bovendien moet dit steunbewijs dan betrekking hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist. Indien dergelijk steunbewijs ontbreekt mag een verklaring van een niet bevraagde getuige slechts voor het bewijs worden gebezigd wanneer de verdediging voldoende is gecompenseerd voor het ontbreken van de mogelijkheid de betreffende getuige te ondervragen. Dergelijke compensatoire maatregelen moeten voldoen aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging.
Ten aanzien van de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht overweegt de rechtbank als volgt. De rechter-commissaris heeft [naam getuige 1] opgeroepen voor een getuigenverhoor op 13 januari 2014. [naam getuige 1] is toen niet verschenen. De rechter-commissaris heeft vervolgens een bevel medebrenging uitgevaardigd, met als adres het GBA-adres van [naam getuige 1] en opdracht gegeven [naam getuige 1] aan te voeren voor een getuigenverhoor op 30 januari 2014. Ook deze medebrenging is niet gelukt. Volgens mededelingen van de (huidige) bewoners van het GBA-adres woont [naam getuige 1] hier niet meer. Gelet op het belang dat een strafzaak binnen een zekere tijd wordt afgedaan enerzijds en de geleverde inspanningen door de rechter-commissaris om de getuige te kunnen horen anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende inspanningen zijn geleverd om dat recht te verwezenlijken. Daar komt nog bij dat niet bekend is waar [naam getuige 1] op dit moment woonachtig is of verblijft. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank het onaannemelijk acht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de rechtvaardiging van de inbreuk op het ondervragingsrecht gegeven. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het alsnog horen van [naam getuige 1] als getuige wordt dan ook door de rechtbank afgewezen.
Vervolgens dient de rechtbank te bekijken of de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen dan in de politieverklaring van een niet bevraagde getuige, terwijl dat steunbewijs dan betrekking zal moeten hebben op die onderdelen van de belastende verklaring die de verdachte betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verklaring van [naam getuige 1] vindt immers steun in de verklaringen van getuige [naam getuige 4], inhoudende dat [naam getuige 4] gedurende de gehele tenlastegelegde periode verdovende middelen heeft gekocht bij medeverdachte [medeverdachte 1] en dat verdachte daar altijd op de bank lag. Daarmee is er een aanvullend bewijsmiddel voor de aanwezigheid van verdachte in de woning van waaruit verkocht werd gedurende de gehele tenlastegelegde periode. Om die reden verwerpt de rechtbank het door de verdediging op dit punt gevoerde verweer. De vraag of de verklaring van [naam getuige 1] voor het bewijs mag worden gebezigd, beantwoordt de rechtbank dan ook bevestigend.
Anders dan de verdediging is de rechtbank ook van oordeel dat de verklaring van [naam getuige 1] betrouwbaar is. Dat de inhoud van zijn verklaringen van 26 en 27 september 2013 niet geheel met elkaar in overeenstemming is, maakt deze niet onbetrouwbaar. Tijdens het eerste verhoor is [naam getuige 1] slechts summier bevraagd over het kopen van verdovende middelen in de woning van [medeverdachte 1]. Hij heeft zich ook ten aanzien van enkele vragen op zijn zwijgrecht beroepen. Tijdens het tweede verhoor is er specifiek doorgevraagd naar de rol van [B.]. Dit kan verklaren waarom [naam getuige 1] dit keer wel over verdachte verklaart en de eerste keer niet. Dat hij zowel een periode van ongeveer een jaar als een periode van een half jaar tot een jaar noemt, maakt zijn verklaring evenmin onbetrouwbaar.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander in de periode van 1 januari 2013 tot en met 27 september 2013 heroïne en cocaïne heeft verkocht. Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij op 27 september 2013 samen met een ander hoeveelheden heroïne en cocaïne in zijn bezit had. Nu verdachte en [medeverdachte 1] samen in verdovende middelen handelden vanuit de woning van [medeverdachte 1], moet verdachte ook geweten hebben dat er verdovende middelen in die woning aanwezig waren.
Het verzoek van de raadsman tot het horen van de CIE-informant wordt door de rechtbank afgewezen, nu het proces-verbaal van de CIE niet als bewijsmiddel is gebruikt.
Feit 3
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen. Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
meermalen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 27 september 2013 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 27 september 2013 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 35,3 gram van een materiaal bevattende heroïne en 4,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen en
– gelet op de korte periode van dealen – een gevangenisstraf op te leggen van maximaal drie maanden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van negen maanden harddrugs verkocht vanuit de woning van de medeverdachte en tevens verdovende middelen in zijn bezit gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat de inwoners van Zuid-Limburg veel overlast ondervinden van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat (artikel 2 onder B van de Opiumwet). Het uitgangspunt bij deze categorie is een gevangenisstraf van 12 maanden. Ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten door verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren een passende straf.

6.Het beslag

In beslag genomen zijn: een GSM van het merk Nokia (nr. 1), een stuk papier met dealtelefoonnummers (nr. 2), een GSM van het merk Samsung (nr. 3) en een GSM van het merk Blackberry (nr. 4).
De officier van justitie heeft gevorderd de GSM’s van het merk Samsung en Blackberry verbeurd te verklaren, het stuk papier met telefoonnummers te onttrekken aan het verkeer en de GSM van het merk Nokia terug te geven aan verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat de GSM van het merk Nokia dient te worden teruggeven aan verdachte. Voor het overige heeft hij geen opmerkingen gemaakt.
De rechtbank overweegt dat de in beslag genomen GSM’s van het merk Samsung en Blackberry vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen betreft met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Het in beslag genomen stuk papier met dealtelefoonnummers is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat dit een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 bewezenverklaarde is begaan. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen GSM van het merk Nokia, nu het strafvorderlijk belang zich daar niet langer tegen verzet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
-
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
  • verklaart verbeurd de in beslag genomen GSM van het merk Samsung (nr. 3) en Blackberry (nr. 4);
  • verklaart aan het verkeer onttrokken het in beslag genomen papier met telefoonnummers (nr. 2);
  • gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen GSM van het merk Nokia (nr. 1).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 februari 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 27 september 2013 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2013 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 35,3 gram van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of ongeveer 4,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 27 september 2013 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een gaspistool (merk: Röhm, model: RG800, kaliber: 8mm K.), en/of munitie van categorie III, te weten vijf knalpatronen, voorhanden heeft gehad.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/721465-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 18 februari 2014 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 4 februari 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.EHRM 10 juli 2012, Case of Vidgen v. The Netherlands, application no. 29353/06.
2.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eindproces-verbaal van de politie Limburg, Joint Hit Team, met proces-verbaalnummer 2013087973, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 294 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
3.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 156, de aanvraag extern forensisch onderzoek, pagina 175-177 en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 oktober 2013, pagina 181.
4.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 153, de aanvraag extern forensisch onderzoek, pagina 172-174 en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 17 oktober 2013, pagina 179.
5.Het proces-verbaal doorzoeking, pagina 130 en 134.
6.Het proces-verbaal van getuigenverhoor op 13 januari 2014 van [medeverdachte 1], dat geen deel uitmaakt van de doornummering.
7.Het proces-verbaal aanvraag bevel ex art. 126m WvSv, pagina 28-36.
8.Het proces-verbaal aanvraag bevel ex art. 126m WvSv, pagina 47-58.
9.Het proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige 4], pagina 252.
10.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam getuige 1], pagina 100-101.
11.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam getuige 2], pagina 73-74.
12.Het proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige 3] pagina 264-266.