Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- een verzoekschrift met bijlagen (gericht aan de kantonrechter te Heerlen);
- een verweerschrift met bijlagen;
- de voorafgaand aan de zitting van 11 december 2013 nog nader ingebrachte stukken.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoeker, een productiemedewerker/parketlegger, had op 14 november 2013 verzocht om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, die hij op 1 juni 2008 was aangegaan. De arbeidsovereenkomst was echter op 31 december 2013 beëindigd met toestemming van het UWV WERKbedrijf, wat door de verzoeker niet werd betwist. Tijdens de zitting op 11 februari 2014 heeft de verzoeker zijn verzoek gehandhaafd, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst meer bestond en dat het verzoek om ontbinding daarom niet ontvankelijk was.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker geen recht meer had op ontbinding, aangezien de arbeidsovereenkomst al was geëindigd. De verzoeker had geen voorwaardelijke ontbinding gevraagd, wat betekent dat de kantonrechter niet kon ingaan op het verzoek. De rechter benadrukte dat de ontbindingsprocedure niet bedoeld is voor het geldend maken van aanspraken die tijdens het dienstverband zijn ontstaan, zoals achterstallig loon. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en de verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verweerster, die zijn begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de status van de arbeidsovereenkomst op het moment van de ontbindingsverzoek en de voorwaarden waaronder een ontbinding kan plaatsvinden. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.