Over de wederzijds aangevoerde argumenten wordt als volgt geoordeeld.
De hiervoor onder 4.5.3. genoemde argumenten leiden er niet toe dat sprake is van een evident onbillijke situatie die tot afwijking van het Sociaal Plan noopt.
Zo is een ontbindingsvergoeding niet gelijk te stellen met een smartengeldvergoeding en is het geen regel dat smart in een ontbindingszaak afzonderlijk vergoed wordt. [verweerder] voert niet aan dat en waarom de aan een ongewild einde inherente pijn hier door Bakkersland nodeloos opgevoerd of gerekt is, zodat bijstelling van de C-factor gerechtvaardigd zou zijn. Uit het Fit4Groei programma vloeit voort dat het anciënniteitsbeginsel in acht moet worden genomen en dat zo veel mogelijk van werk naar werk moet worden gefaciliteerd. Dat speelt echter in de onderhavige zaak geen rol. Gesteld noch gebleken is dat er reële mogelijkheden voor [verweerder] bestaan om in een andere functie binnen Bakkersland werkzaam te blijven. De door Bakkersland voorgestelde niet passende functies (in Kerkrade en Panningen) zijn door [verweerder] geweigerd. [verweerder] heeft zelf vervolgens ook geen functies aangedragen die hij zou willen vervullen. Gesteld noch gebleken is ook dat hij met Bakkersland in onderhandeling is gegaan over de mogelijkheid de twee door Bakkersland voorgestelde functies te aanvaarden met behoud van loonniveau. Daar biedt het Sociaal Plan wel ruimte voor.
Dat het Sociaal Plan een vergoeding conform de neutrale kantonrechtersformule garandeert, is onjuist. De correctiefactor waarin het Sociaal Plan voorziet, is immers op 0,75 gesteld.
Bakkersland heeft de vrijheid te reorganiseren en dat de resultaten bij Bakkersland nog redelijk waren, betekent niet dat er niet mocht worden gereorganiseerd.
Dat het Sociaal Plan - dat ook een cao is - in strijd zou zijn met de cao, wordt onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Met name heeft [verweerder] de volgens hem strijdige onderdelen niet benoemd.
Door [verweerder] is tijdens de onderhandelingen nimmer een beroep gedaan op de hardheids-clausule. Niet valt in te zien waarom een beroep op deze clausule tot een toekenning van een hogere vergoeding zou moeten leiden.
In theorie lijdt [verweerder] door de ontbinding pensioenschade. Dat sprake is van een aanzienlijk pensioenverlies, wordt door [verweerder] niet onderbouwd met een berekening van de pensioenschade. Daarentegen heeft Bakkersland een berekening gemaakt (punten 15 en 16 van de pleitnota) op basis van suppletie van uitkeringen, op grond waarvan gezegd kan worden dat het bedrag van € 120.000,00 voldoende is om [verweerder] tot zijn pensioen en zelfs enige tijd daarna zijn huidige inkomen te laten behouden.
Bakkersland heeft, gelet op de lange duur van het dienstverband, de inzet van [verweerder] en sociale overwegingen, de tweede maximering - dit is de maximering tot het bedrag van de inkomstenderving tot AOW-gerechtigde leeftijd (zoals opgenomen in artikel 22 lid 5 Sociaal Plan) - niet toegepast op de beëindigingsvergoeding en [verweerder] een vergoeding van € 120.000,00 aangeboden. Door Bakkersland is onbetwist gesteld dat tot de AOW-gerechtigde leeftijd sprake is van een inkomstenderving van in totaal maximaal € 56.698,95. Dit bedrag ligt substantieel lager dan de aangeboden vergoeding.
Dat Bakkersland niet handelt naar hetgeen een goed werkgever in de gegeven omstandig-heden betaamt, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook niet aannemelijk geworden. Van evidente onbillijkheid die tot afwijking van de in het Sociaal Plan vervatte begrenzing van de vergoeding noopt, is dan ook niet gebleken.