ECLI:NL:RBLIM:2014:3449

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
529401 CV EXPL 13-2123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging van arbeidsovereenkomst door thuiszorginstelling

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht geoordeeld over een vordering van een werkneemster, hierna aangeduid als [eiseres], tegen haar werkgever, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GroenekruisDomicura Huishoudelijke Hulp B.V. (hierna: GkD). De werkneemster, die na een dienstverband van 32 jaar op 1 december 2012 haar arbeidsovereenkomst beëindigd zag, vorderde een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk was, maar dat de gevorderde schadevergoeding van € 54.963,00 bruto niet toewijsbaar was. De rechter beperkte de schadevergoeding tot € 10.000,00 bruto, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de werkneemster zelf onvoldoende inspanningen had geleverd om een nieuwe functie te vinden en dat de werkgever niet meer dan een inspanningsverplichting had. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever, GkD, weliswaar tekort was geschoten in het bieden van adequate ondersteuning aan de werkneemster, maar dat de werkneemster ook zelf verantwoordelijk was voor haar situatie. De rechter wees de proceskosten toe aan de werkneemster, die in totaal € 1.051,82 bedroegen, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar verklaard bij voorraad, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 529401 CV EXPL 13-2123
Vonnis van 2 april 2014
in de zaak

[eiseres]

wonend te [woonplaats]
verder ook te noemen: “[eiseres]”
eisende partij
gemachtigde: mr. I.J.L. Daemen, advocaat te Maastricht
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GROENEKRUISDOMICURA HUISHOUDELIJKE HULP B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudend te (6226 CA) Maastricht aan de Mockstraat 1
verder ook te noemen: “GkD”
gedaagde partij
gemachtigde: mr. drs. C.A.H. Lemmens, advocaat te Heerlen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[eiseres] heeft GkD bij dagvaarding van 30 mei 2013 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan GkD acht - deels meervoudige - producties betekend zijn.
GkD heeft - na herhaald uitstel - op 7 augustus 2013 schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van veertien - eveneens deels meervoudige - producties.
Vervolgens hebben partijen voor repliek (met één extra productie) respectievelijk dupliek geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.

MOTIVERING

a.
het geschil
[eiseres] vordert - naast een op zichzelf niet noodzakelijke verklaring van recht omtrent het rechtskarakter van de gedane opzegging - veroordeling van GkD - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging primair ten bedrage van € 54 963,00 bruto subsidiair een door de kantonrechter redelijk geoordeeld bedrag, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot de datum van volledige voldoening, alsmede verwijzing van GkD in de proceskosten.
[eiseres] acht de door GkD na een arbeidsverleden van 32 jaar aan haar 62-jarige ‘alleenstaande’ werkneemster tegen 1 december 2012 gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk omdat mede door het ontbreken van iedere (financiële) voorziening daarbij niet of onvoldoende rekening gehouden is met de voor [eiseres] te verwachten nadelige gevolgen en GkD tevens zich onvoldoende ingespannen heeft (bij door [eiseres] geopperde twijfel aan de aangevoerde bedrijfseconomische reden van ontslag) om [eiseres] ‘te helpen aan ander werk’. [eiseres] heeft haar schade begroot op het verwachte inkomensverlies plus pensioenschade tot de pensioendatum 20 november 2015 en telt daar een bedrag van € 5 603,45 aan vergoeding ‘assessmentcenter en outplacementbureau’ bij op. Er is door de beperkte omvang van de reorganisatie en het aantal daarbij betrokken arbeidsplaatsen met de bonden geen afspraak gemaakt over een sociaal plan en [eiseres] ziet daarin mede de reden dat de verwachting van behoud van haar baan dan wel het aanbieden van een passende regeling ter compensatie van het wegvallen van de mogelijkheid aan het werk te blijven, niet bewaarheid is. Naar het oordeel van [eiseres] zijn bij haar eerder verwachtingen gewekt van (gezamenlijk) zoeken naar een regeling tot behoud van inkomens- en pensioenvooruitzichten en is te haren opzichte de procedure van ‘sollicitatierondes en assessmentcenters niet nauwkeurig gevolgd’.
Het verweer van GkD strekt ertoe dat alle omstandigheden erop wijzen dat in het geheel geen sprake is van door [eiseres] aan te tonen kennelijke onredelijkheid van de opzegging, laat staan dat er gronden zijn voor de door haar (in die omvang) bepleite schadevergoeding. In het uiterste geval zou rekening gehouden moeten worden met door GkD bij de schadeberekening geplaatste kritiek / kanttekeningen. Van zichzelf heeft GkD de overtuiging zich voldoende ingezet te hebben om voor [eiseres] ‘een geschikte functie te vinden’ toen haar arbeidsplaats in de gewijzigde organisatie verviel, zoals ook al ten overstaan van het UWV WERKbedrijf betoogd is in het kader van de in art. 6 BBA bedoelde procedure.
In voortgezet debat is GkD gedetailleerd ingegaan op door [eiseres] relevant geachte feiten, op de betekenis die deze aan (het ontbreken van) een sociaal plan hecht, op haar inspanningen en die van [eiseres] bij het onderzoeken van mogelijkheden tot vervangend werk, op (specifieke) omstandigheden, betrokken belangen en gevolgen en op praktijk en jurisprudentie ten aanzien van kennelijke onredelijkheid en schadevergoeding. Zij blijft bij haar oordeel dat niets de toekenning van een schadevergoeding rechtvaardigt en dat er zelfs van aantoonbare schade geen sprake is, ‘gelet op alle regelingen en uitkeringen waarop [eiseres] aanspraak kan maken’.
Waar nuttig en nodig - en voor zover al niet tot uitdrukking komend in de opsomming onder
b.van feiten die zijn komen vast te staan - zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen van partijen aan de orde komen en gewogen worden bij de beoordeling onder
c.
de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen het navolgende vast.
  • Stichting GroenekruisDomicura is actief op het terrein van de thuiszorg, kraamzorg en jeugdgezondheidszorg en doet ook aan advies en instructie op terreinen als voeding en dieet en aan uitlenen van hulp- en verpleegartikelen., terwijl GkD Huishoudelijke Hulp B.V. daarbinnen de huishoudelijke dienstverlening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en op de private markt op zich neemt, waarvoor zij een beroep kan doen op omtrent 800 personeelsleden.
  • Als dienstverlener in het kader van de Wmo, waarin voor GkD een belangrijk deel van de omzet gelegen is, heeft GkD te maken met gemeenten als opdrachtgever / contractpartner en dan speciaal Maastricht, Heuvelland en gemeenten in de Westelijke en de Oostelijke Mijnstreek.
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat de gemeentelijke uitgaven op het vlak van (onder meer) de Wmo onder grote druk van landelijke bezuinigingen recentelijk onder het vergrootglas zijn komen te liggen.
  • Als gevolg hiervan zijn bij contractverlenging of -vernieuwing door gemeenten aangepaste voorwaarden bedongen die zowel het volume als de prijs en andere contractvoorwaarden in voor GkD ongunstige zin veranderd hebben.
  • Zo is er sprake van vervanging van thuiszorg in natura door bijstand van alfahulpen, vermindering van de zorgomvang en andere kostenbesparende maatregelen die alle tezamen de omzet van GkD nadelig beïnvloeden en haar dwingen te zoeken naar vormen van kostenbesparing en versterking van haar marktpositie.
  • Een en ander heeft gevolgen voor de bedrijfsvoering en de interne organisatie van GkD, meer speciaal waar het gaat om bezuiniging op de hulp bij het huishouden, en al bij de Nieuwjaarstoespraak van 2012 is dit onderwerp onder de aandacht van het personeel gebracht, op 23 januari 2012 gevolgd door een voorlopige presentatie van het project “Sterker in de markt” aan de diverse werknemers.
  • Bedoeld project is geconcretiseerd in een op 1 maart 2012 uitgebrachte nota van de Stuurgroep “Sterker in de markt”, waarin een ‘nieuw bedrijfsmodel’ uitgewerkt is.
  • Belangrijk element van dit door de bedrijfsleiding overgenomen model is de noodzaak om in de omvang en kosten van overhead in te grijpen, omdat deze in verhouding met de directe uitvoering te omvangrijk was en te weinig doelmatig.
  • [eiseres], geboren op [geboortedatum], is van 9 juni 1980 tot 1 december 2012 bij GkD en haar rechtsvoorgangster(s) krachtens arbeidsovereenkomst in dienst geweest, laatstelijk als planner huishoudelijke hulp (functioneel onderdeel van het bedrijfsbureau) voor 37 uur per week tegen een maandloon van € 2 848,63 bruto plus 8% vakantiebijslag en 4% eindejaarsuitkering.
  • Op 27 april 2012 heeft de ondernemingsraad van GkD aan de bestuurder een positief advies afgegeven over de voorgenomen interne reorganisatie (in samenhang met de nota “Sterker in de markt”), die met name het bedrijfsbureau en de daar werkzame werknemers raakte; wel wenste de OR de vinger aan de pols te houden omdat hij zich zorgen maakte over het lot van de betrokken werknemers en is de bestuurder geadviseerd de door deze in een brief aan de vakbonden toegezegde maatregelen ter ‘verhoging’ van de mobiliteit van deze werknemers ‘in acht te nemen’.
  • Per 1 juni 2012 is [eiseres] wegens het vervallen van haar functie boventallig verklaard en op 29 juni 2012 heeft GkD het UWV WERKbedrijf verzocht om toestemming ex art. 6 BBA tot opzegging van de arbeidsverhouding met haar.
  • Na schriftelijk debat in twee ronden is bij uitvoerig gemotiveerde beslissing d.d. 15 augustus 2012 conform unaniem advies van de Ontslagadviescommissie de gevraagde toestemming verleend. Het UWV WERKbedrijf was van oordeel dat de bedrijfseconomische / bedrijfsorganisatorische redenen voor ontslag van [eiseres] in voldoende mate aannemelijk gemaakt waren, dat van de kant van GkD het afspiegelingsbeginsel correct toegepast was (bij het vervallen van alle arbeidsplaatsen voor de functie van planner en het ontbreken van tweezijdige uitwisselbaarheid met andere functies) en dat tevens voldoende aannemelijk gemaakt was dat interne herplaatsing in een passende andere functie (op dat moment) niet mogelijk was. Van de bereidheid van GkD om [eiseres] voor externe herplaatsing gebruik te laten maken van het netwerk van GkD, inclusief een servicebureau voor de arbeidsmarkt, is kennisgenomen. Hetzelfde geldt voor de “Leidraad reorganisatie bedrijfsbureau”, doch het UWV onthield zich om begrijpelijke redenen van een oordeel over het eventueel aangewezen zijn van een passende ‘afvloeiingsregeling’ (het liet dit aan de rechter over).
  • De bedoelde “Leidraad”, een inofficieel stuk dat intern door GkD opgesteld is en door de vakbonden verspreid is onder leden, bevat voor werknemers van het bedrijfsbureau wier functie geschrapt zou worden, allereerst de regel dat ‘
  • Een sociaal plan is niet tot stand gekomen of door de vakbonden niet nodig geacht.
  • Nadat [eiseres] in het voorjaar van 2012 (bij brief van 23 april 2012 bevestigd) te kennen gegeven had te willen solliciteren naar de nieuwe functie ‘operationeel teamleider’, heeft daarvoor tweemaal een gesprek maar (abusievelijk) geen assessment plaatsgevonden; in de sollicitatiegesprekken zelf was GkD echter al tot de conclusie gekomen dat [eiseres] ‘overduidelijk’ de geschiktheid voor de functie miste (op basis van het oordeel: ‘onvoldoende affiniteit met leidinggeven’ en ‘communicatief te zwak’ respectievelijk ‘te onzeker’).
  • Naar een andere interne functie heeft [eiseres] niet gesolliciteerd ondanks suggesties of aansporingen van GkD.
  • Binnen de Stichting waarvan GkD deel uitmaakt, geldt overigens sedert 30 maart 2012 een vacaturestop voor staffuncties en ondersteunende functies; er heeft wel een melding van boventalligheid van [eiseres] en haar lotgenoten plaatsgevonden aan andere ‘zorginstellingen’ in de regio’s waar GkD actief is; ook is [eiseres] aangemeld bij een bedrijf dat vacatures zoekt voor werkzoekenden.
  • In een gesprek op 31 mei 2012 is [eiseres] door GkD voorgehouden dat zij per 1 juli 2012 boventallig zou zijn en is haar voorgesteld ‘een mobiliteitstraject te doorlopen’ met als alternatief een vorm van omscholing tot verzorgende-C.
  • [eiseres] heeft ervoor gekozen zonder een dergelijk ‘traject’ op eigen kracht naar ander werk (bij voorkeur bij GkD) te zoeken.
  • [eiseres], haar ‘vriend’ (in een brief d.d. 8 juni 2012 door GkD als ‘partner’ aangeduid) en haar gemachtigde hebben in juni 2012 en daarna zonder resultaat over een afvloeiingsregeling en over een vaststellingsovereenkomst ter vervanging van eventuele opzegging onderhandeld, zodat GkD bij brief van 28 augustus 2012 aan [eiseres] van de verkregen toestemming tot opzegging gebruik gemaakt heeft door de arbeidsovereenkomst tegen 1 december 2012 op te zeggen.
  • Een in de brief van 8 juni 2012 als vervolg op het gesprek van 31 mei 2012 door GkD gedaan voorstel, gebaseerd op een einde van de relatie per 1 november 2012, vrijstelling van werk tot die datum, toekenning van een aan de WW-uitkering gekoppeld wachtgeld en gedeeltelijke betaling van pensioenpremie door GkD tijdens de wachtgeldperiode, is door / namens [eiseres] afgewezen en een tegenvoorstel van haar gemachtigde was voor GkD niet acceptabel.
de beoordeling
Hoewel [eiseres] in de marge ook de opzeggingsgrond aan de orde gesteld heeft, baseert zij de stelling dat de opzegging van haar arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is, louter op de in art. 7:681 lid 2 aanhef en sub b. BW voorziene grond (gevolgencriterium) en niet op een vermeend valse of voorgewende reden tot opzegging als bedoeld in art. 7:681 lid 2 aanhef en sub a. BW. Bovendien: als [eiseres] al haar twijfel uit over het door GkD ten overstaan van het UWV WERKbedrijf met verve verdedigde en overeind gehouden bedrijfseconomische en bedrijfsorganisatorische complex van opzeggingsargumenten, treft haar onvoldoende feitelijk onderbouwde redenering geen doel. De kantonrechter deelt namelijk het oordeel van UWV en werkgeefster GkD dat de functie van [eiseres] om bezuinigings- en herordeningsredenen categorisch geschrapt is, dat er geen met de functie van [eiseres] direct uitwisselbare functie bij GkD resteerde en dat [eiseres] ook niet waarmaakt dat GkD potentieel passend werkaanbod in eigen gelederen of elders aan haar onthouden heeft. Het opzeggingsmotief, zoals dat ook in de publieke uitingen van GkD geopenbaard is, moet derhalve als solide aangemerkt worden. Zelfs valt niet vol te houden dat in de weging van de gevolgen van de opzegging voor de werkneemster ten opzichte van het belang van GkD bij die opzegging enige argumentatie van betekenis voor het standpunt van [eiseres] te ontlenen valt aan de mate waarin werkgeefster zich ingespannen heeft ten faveure van haar toekomstige alternatieve werkkansen. Gebleken is immers dat juist [eiseres] zelf niet optimaal ingezet heeft op de (mogelijk mede door interne bezuiniging en vacaturestop al geringe) kans op het hervinden van een baan / functie in aangepaste vorm. Van het beperkte instrumentarium dat GkD daarvoor - ook kenbaar voor [eiseres] - beschikbaar had (zes maanden inspanningsverplichting werkgever; openstelling van nieuwe functies die in de plaats kwamen van de vervallen functies; assessment bij een extern bureau; een ‘mobiliteitstraject’ van maximaal twaalf maanden op kosten van de werkgever; waar nodig middelen tot begeleiding/opleiding of zelfs omscholing) heeft [eiseres] geen of slechts een zeer beperkt gebruik gemaakt. Dat dit voor rekening / risico van GkD zou moeten worden gebracht, is onvoldoende gesteld of gebleken. Alleen al het feit dat de “Leidraad” voor reorganisatie van het bedrijfsbureau uitdrukkelijk als eerste regel formuleerde dat een baangarantie noch een loongarantie kon worden gegeven, maakt duidelijk dat van de werkgever niet meer dan een inspanningsverplichting verwacht en verlangd mocht worden.
De mislukking van de sollicitatie naar de functie operationeel teamleider was ook geen gevolg van een door omstandigheden niet doorgegaan assessment, maar vond haar oorzaak in een in twee gespreken aan de dag getreden gebrek aan geschiktheid van [eiseres] voor die leidinggevende functie. Vervolgens heeft [eiseres] iedere verdere poging (intern en kennelijk ook extern) om aan het werk te blijven, opgegeven / nagelaten en heeft zij zelfs afgezien van het aangaan van een haar in het gesprek van 31 mei 2012 aangeboden traject van maximaal twaalf maanden begeleiding en/of scholing op basis van een plan van aanpak ter bevordering van de mobiliteit (ook hier: zowel intern als extern gericht). Haar op de toekomst gerichte inspanningen bleven al met al na het boventallig verklaren per 1 juni 2012 beperkt tot onderhandelen over het aanbod dat GkD haar na het gesprek van 31 mei 2012 in een brief van 8 juni 2012 gedaan had en dat bepaald niet de verwachting kan hebben gewettigd dat GkD veel financiële ruimte voor een afvloeiingsregeling had. Die regeling is er dan ook voorspelbaar niet gekomen, ongeacht wat er namens [eiseres] ten aanzien van de veronderstelde ruimte ook gesuggereerd is over een met champagne besprenkelde nieuwjaarsbijeenkomst, een ‘winstmakende’ en financieel gezonde instelling en een al eerder door GkD in gesprekken bij haar gewekte verwachting dat er wel iets financieel te regelen viel. Ook de stelling van [eiseres] dat zij bij aanwezigheid van een sociaal plan ‘haar baan (had) kunnen behouden of een passende regeling ter compensatie van het wegvallen van die baan gehad’ zou hebben, mist enige basis in de feiten. Er was geen sociaal plan en er was en is bij GkD slechts een uiterst beperkt budget voor de reorganisatie.
Resteert dan ter beantwoording de vraag of de uiteindelijk onvermijdelijke opzegging kennelijk onredelijk te achten is wegens onevenredigheid van de nadelige gevolgen (in verbinding met de te dien aanzien getroffen voorzieningen en bestaande mogelijkheden) voor [eiseres] enerzijds en het belang van GkD bij de opzegging anderzijds. Die onevenredigheid moet tevens gerelateerd / te relateren zijn aan enig tekortschietend handelen of evident nalaten van GkD als goed werkgever op onderdelen die [eiseres] de dupe maken van de per 1 december 2012 veranderde situatie. Voor die weging acht de kantonrechter de navolgende feiten en omstandigheden relevant.
  • [eiseres] had ten tijde van de opzegging d.d. 28 augustus 2012 juist de leeftijd van 62 jaar bereikt.
  • [eiseres] had een arbeidsverleden van 32 jaar bij GkD dat als tamelijk eenzijdig gekenmerkt kan worden. Weliswaar is onduidelijk gebleven wanneer zij de functie van planner bij het bedrijfsbureau is gaan uitoefenen en hoe lang zij zelf in de uitvoering actief geweest was, maar doorgroei naar een leidinggevende functie heeft zij niet gerealiseerd (getuige ook de conclusie van GkD dat zij daarvoor de benodigde capaciteiten mist en getuige verder het deswege mislukken van de sollicitatie naar de functie van operationeel teamleider).
  • Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] mettertijd op kosten van GkD zodanige op de algemene arbeidsmarkt gerichte scholing en training ontvangen heeft dat zij in het vooruitzicht van werkloosheid reële kansen heeft in andere beroepen en functies dan in de thuiszorg of eventueel de gezondheidszorg (in de laatste sector weliswaar ook waarschijnlijk niet zonder aanvullende scholing of zelfs omscholing).
  • Ook omtrent enig aanbod van training voor leidinggevende of begeleidende (coachende) functies van de kant van GkD is niets gebleken.
  • [eiseres] zelf heeft er in de fase van boventalligheid (na 31 mei 2012) van afgezien gebruik te maken van instrumenten die GkD in het kader van reorganisatie van het bedrijfsbureau beschikbaar had op het vlak van mobiliteitsbevordering, begeleiding en outplacement (ook al waren die in duur en omvang beperkt).
  • Om haar moverende redenen (vooral gelegen in de duur van de opleiding in relatie tot haar leeftijd en afnemende fysieke vermogens) heeft [eiseres] er niet voor gekozen zich te laten omscholen voor de functie verzorgende-C.
  • Ook heeft [eiseres] - in weerwil van suggesties of zelfs aansporingen van GkD in die richting - niet gesolliciteerd naar andere functies bij GkD dan de eerder vermelde functie van operationeel teamleider.
  • Al met al moet geconcludeerd worden - ook al heeft [eiseres] nagelaten een statistisch overzicht van haar theoretische kansen op voorkoming of bekorting van werkloosheid in te brengen en ook al doet zij geen enkele mededeling omrent sollicitaties en/of gebruikmaking van het bureau dat GkD inschakelde voor matching van werkzoekenden en vacatures - dat voor [eiseres] het uitzicht op werk buiten GkD zeer beperkt tot nihil is.
  • [eiseres] noemt zich ‘alleenstaand’, maar er is in de stukken wel sprake van een ‘vriend’ of zelfs van een ‘partner’.
  • Het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) kent voor verzekerden die in of na 1950 geboren zijn, de mogelijkheden van ‘FLEX-pensioen’ en vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw buiten dienstverband (na het ontstaan van werkloosheid).
  • Na 30 november 2012 ontstond voor [eiseres] naast recht op uitkering WW recht op (aanvullend) wachtgeld, doch over de precieze duur en omvang van de in het eerste jaar ontvangen bedragen laat zij concrete informatie achterwege.
Het had naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van GkD als goed werkgever gelegen om [eiseres] - na het mislukken van het overleg over een door deze nagestreefde vaststellingsovereenkomst met daarin elementen van in de “Leidraad” verwerkte faciliteiten - bij opzegging van de arbeidsovereenkomst op 28 augustus 2012 iets meer te bieden dan inachtneming van de op 30 november 2012 eindigende wettelijke termijn van opzegging en een te verwachten tijdelijk wachtgeld ter gewenning aan een werkloosheidsuitkering die belangrijk minder zou zijn dan het loon waaraan [eiseres] gewend was en waarop zij haar uitgavenpatroon afgestemd had. Weliswaar had [eiseres] zelf (vanuit haar opvatting omtrent de geringe kans op vervangend werk) gemeend geen gebruik te hoeven maken van coaching, begeleiding, aanvullende scholing en elementen van bemiddeling naar een externe baan en had zij ook de kans op een andere functie bij GkD te laag ingeschat om daar energie in te steken, maar dit ontslaat GkD niet van iedere (financiële) verantwoordelijkheid voor de toekomst van [eiseres]. Het besluit tot opheffing van functies bij het bedrijfsbureau trof immers juist werknemers als [eiseres] (op haar leeftijd, op een tussenniveau van leiding en uitvoering, maar zonder specifieke kwaliteiten als leidinggevende en fysiek minder geschikt voor het zware uitvoerende werk) extra hard. Mede als gevolg van ontoereikende ervaring en scholing buiten de zwaar door bezuiniging getroffen thuiszorgsector viel voor [eiseres] einde 2012 weinig te verwachten van de toch al niet bijster perspectiefrijke externe arbeidsmarkt. Bij iemand met een bescheiden loon als dat van [eiseres] komt iedere vermindering van inkomen hard aan, zeker als er geen partner is die voor compensatie kan zorgen. Dat haar in de eerste periode na 30 november 2012 een drastische terugval in inkomen bespaard zou of kon blijven als gevolg van aanvulling van de WW-uitkering door wachtgeld (collectief gefinancierd met onder meer een bijdrage van GkD), was een meevaller, ook al gold die niet voor de wegvallende werkgeversbijdrage aan de kosten van eventuele vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw. Die vermindering van de pijn doet wel iets maar niet alles af aan de verantwoordelijkheid van GkD als werkgever. Waar GkD [eiseres] in het aanbod van 8 juni 2012 nog doorbetaling van de helft van de pensioenpremie in de wachtgeldperiode toezegde, is zelfs dat aanbod in het kader van de opzegging niet gestand gedaan. Evenmin is [eiseres] bijvoorbeeld een contant bedrag aangeboden dat GkD zichzelf bespaard heeft doordat ten aanzien van haar in het geheel geen kosten van begeleiding, omscholing, coaching en/of bemiddeling gemaakt zijn. Aan de loutere aanmelding van [eiseres] bij het bureau dat meer of minder gericht ‘zoekt’ naar ‘matches’ op de arbeidsmarkt, zijn - naar valt aan te nemen - geen of hoogstens symbolische kosten verbonden. Al met al is het dan uitermate onredelijk te achten dat GkD aan het eind van een zo langdurige en hechte (kennelijk probleemloze) relatie niets extra’s in petto heeft voor [eiseres] in haar nauwelijks riant te noemen positie. Dit maakt de opzegging kennelijk onredelijk en toekenning van een schadevergoeding aangewezen, ook al maakt [eiseres] verre van aannemelijk dat die € 54 963,00 bruto zou moeten belopen.
GkD heeft gelijk als zij in haar subsidiaire verweer betoogt dat het niet aangaat dat [eiseres] kennelijk meent vergoeding van
alle uit de opzegging als zodanig voortvloeiendeschade te kunnen claimen en dat zij ook nog eens nalaat die schade op een behoorlijke manier te verantwoorden. De voor vergoeding in aanmerking komende schade dient immers gerelateerd te (kunnen) worden aan het tekortschieten van de werkgever zich als goed werkgever van het belang van de werknemer voldoende aan te trekken. Daarom zal de kantonrechter de toe te kennen schadevergoeding schattenderwijs - omdat begroting op andere wijze bij gebrek aan gegevens niet mogelijk is (art. 6:97 tweede zinsnede BW) - vooral baseren op de twee eerder relevant verklaarde factoren: een zekere toezegging van werkgeverszijde voor verdere pensioenbouw en bespaarde kosten van maatregelen ter bevordering van mobiliteit. Waar beide posten op € 5 000,00 bruto (of exclusief btw) geschat worden, zal [eiseres] ter compensatie van het onevenredig geacht nadeel dat de opzegging haar gebracht heeft, een schadevergoeding van € 10 000,00 bruto toegekend worden. Hoewel zij daarmee ten dele in het ongelijk gesteld wordt, althans de primaire vordering niet toewijsbaar geacht wordt, leidt dit oordeel tevens tot verwijzing van GkD in de proceskosten. Die worden aan de zijde van [eiseres] op in totaal € 1 051,82 bepaald.

BESLISSING

GkD wordt veroordeeld om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting € 10 000,00 bruto te voldoen ter zake van kennelijk onredelijke opzegging van haar arbeidsovereenkomst, nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot de datum van volledige voldoening.
GkD wordt tevens veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot de datum van dit vonnis begroot op een totaalbedrag van € 1 051,82, waarin begrepen een bedrag van € 500,00 aan salaris gemachtigde.
Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.