Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.
[gedaagde 1]
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
MOTIVERING
het geschil
zodat het ook de vraag is of [gedaagde 2] correct gedagvaard is; kantonrechter). In ieder geval vraagt [gedaagde 1] zich tevens af of [gedaagde 2] mogelijk betalingen aan de bank verricht heeft. Hij zegt slechts weet te hebben van de uit 2007 stammende (oorspronkelijke) kredietovereenkomst en blijft zich dan ook afvragen waarom ABN Amro geen stukken inbrengt waaruit blijkt wat hij eventueel ter zake van die overeenkomst aan haar schuldig is. Ook bij dupliek houdt [gedaagde 1] vol de hoofdsom van € 1 433,89 te betwisten (net als eerder het intreden van verzuim en het opeisbaar worden van het gehele krediet ineens). De aanvankelijk eveneens betwiste incassokosten (slechts voorkomend in de brief van 15 juni 2012 die als prod.5 aan het exploot gehecht was) komen in de dupliek niet meer aan de orde omdat ABN Amro in haar repliek duidelijk gemaakt heeft dat deze geen onderdeel van de vordering zijn. De betalingsregeling met de bank ziet [gedaagde 1] kennelijk slechts als betrekking hebben op de overeenkomst uit 2007. Desondanks wenst hij dat de ter zake inmiddels gedane aflossing(en) in mindering komt / komen op de hoofdsom (volgens hem ten tijde van de dupliek reeds € 600,00). In het licht van die regeling bepleit [gedaagde 1] tevens een proceskostencompensatie en het achterwege laten van eventuele betekening of beslagmaatregelen na een toewijzend vonnis.