ECLI:NL:RBLIM:2014:5143

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
2997493 AZ VERZ 14-99
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en ziekteverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Rendamax B.V. en haar werknemer, aangeduid als [verweerder]. Rendamax verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden op basis van gewichtige redenen, die volgens de werkgever voortvloeiden uit disfunctioneren en ongeoorloofd ziekteverzuim van de werknemer. De werknemer was sinds 1 januari 1999 in dienst bij Rendamax als R&D Engineer en had een bruto maandsalaris van € 3.543,83.

Rendamax voerde aan dat het functioneren van [verweerder] al geruime tijd te wensen overliet en dat er herhaaldelijk gesprekken over zijn functioneren hadden plaatsgevonden. De werkgever stelde dat de werknemer veelvuldig ongeoorloofd afwezig was geweest, niet voldeed aan redelijke opdrachten en onvoldoende meewerkte aan zijn re-integratie. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de incidenten die door Rendamax werden aangevoerd, voor een groot deel dateren van jaren geleden en dat er ook langere perioden waren waarin de werknemer naar tevredenheid functioneerde.

De kantonrechter oordeelde dat de door Rendamax aangevoerde redenen voor ontbinding niet voldoende gewicht hadden om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden. De rechter merkte op dat ziekteverzuim op zich geen grond is voor ontbinding en dat een loonsanctie op basis van artikel 7:629 lid 3 BW meer op zijn plaats zou zijn. De kantonrechter heeft het verzoek van Rendamax afgewezen en de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, begroot op € 400,--. Deze uitspraak benadrukt het belang van recente en substantiële redenen voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT

Locatie Maastricht
Burgerlijk recht/Kantonrechter
Zaaknummer: 2997493 AZ VERZ 14-99
Beschikking van 10 juni 2014
op een verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RENDAMAX B.V.,
kantoorhoudend te Kerkrade,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.P.H.W. Haas, advocaat te Heerlen;
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Tol, advocate te Sittard-Geleen.

1.Het verloop van de procedure

Verzoekster, verder te noemen: Rendamax, heeft op 22 april 2014 een verzoekschrift met zeventien bijlagen ter griffie ingediend.
Daarop heeft verweerder, verder te noemen: [verweerder], een verweerschrift met zes bijlagen ingediend dat op 26 mei 2014 ter griffie ontvangen is.
Op 3 juni 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter gelegenheid daarvan hebben partijen de respectieve standpunten, van beide zijden onder overlegging van een pleitnotitie, nader toegelicht.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.
Daarna is uitspraak bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
[verweerder] is sedert 1 januari 1999 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam bij Rendamax in de functie van R&D Engineer Elektronica meet- en regeltechniek, zulks tegen een loon dat laatstelijk € 3.543,83 bruto per maand bedroeg, exclusief vakantiebijslag en overwerkvergoedingen.
2.2.
Rendamax stelt dat het functioneren van [verweerder] sedert geruime tijd te wensen overlaat. Volgens Rendamax is dat herhaaldelijk met [verweerder] besproken. Het disfunctioneren van [verweerder] heeft volgens Rendamax daarin bestaan dat [verweerder] veelvuldig – al dan niet wegens ziekte – ongeoorloofd afwezig is geweest op zijn werkplek, niet heeft voldaan aan redelijke opdrachten, geweigerd heeft voor hem bestemde aangetekende post in ontvangst te nemen, en heeft geweigerd te re-integreren, althans onvoldoende heeft medegewerkt aan re-integratie. Voorts is er volgens Rendamax bij [verweerder] sprake van “totale desinteresse” en wantrouwen jegens zijn werkgever.
2.3.
Meer concreet heeft Rendamax aangevoerd dat [verweerder] reeds tijdens beoordelingsgesprekken in 2004 op zijn gebrekkige werkhouding is aangesproken, maar dat in 2005 is gebleken dat daarin geen verbetering viel te bespeuren, doch integendeel dat de situatie alleen maar erger werd: [verweerder] verscheen bij herhaling zonder enige afmelding niet op het werk. Nog geen vier weken na een daarvoor op 1 november 2005 gezonden brief gaf hij volgens Rendamax onvoldoende medewerking aan re-integratie.
2.4.
Volgens Rendamax is [verweerder] begin 2006 viermaal afwezig geweest wegens ziekte en ook wederom een aantal keren ongeoorloofd afwezig geweest. In verband daarmee zijn volgens Rendamax ook weer afspraken gemaakt, maar presteerde [verweerder] werkinhoudelijk “beneden alle peil.” Bij brief van 5 juli 2006 is [verweerder] op een en ander gewezen. Op 13 juli 2006 heeft een gesprek met [verweerder] plaatsgevonden over diens functioneren. Ook naar aanleiding daarvan hield [verweerder] zich volgens Rendamax niet aan gemaakte afspraken.
2.5.
Vervolgens is ook in 2008 sprake geweest van schending van geldende regels bij arbeidsongeschiktheid en is [verweerder] wederom ongeoorloofd afwezig geweest.
2.6.
Het volgende incident met [verweerder] zou zich volgens Rendamax in 2012 hebben voorgedaan. Ook toen was er volgens Rendamax sprake van veelvuldige ziekmeldingen door [verweerder]. In verband daarmee is aan [verweerder] een plan van aanpak voorgelegd dat [verweerder] ook na diverse verzoeken daartoe weigerde te ondertekenen.
2.7.
Ook in 2013 verbeterde de werkhouding van [verweerder] volgens Rendamax niet. Rendamax stelt in december 2013 de balans te hebben opgemaakt en daarbij te hebben geconcludeerd dat de werkverhouding tussen partijen volledig onhoudbaar geworden was en een verdere samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk was, zodat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst daarmee onafwendbaar was.
2.8.
Dit heeft ertoe geleid dat op 10 december 2013 een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden. In dat gesprek, dat niet voorheen door Rendamax was aangekondigd, heeft Rendamax medegedeeld de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te willen beëindigen. Rendamax had daartoe (al vooraf) een harerzijds ondertekende “vaststellingsovereenkomst” opgesteld die tijdens dat gesprek aan [verweerder] overhandigd en daarnaast nog per post toegezonden is. Daarnaast is [verweerder] tijdens dat gesprek een schrijven overhandigd waarin hem werd medegedeeld dat hij per 31 maart 2014 zou worden ontslagen op grond van een vertrouwensbreuk tussen partijen gebaseerd op de door Rendamax in dat schrijven aangehaalde feiten. Volgens de bedoelde “vaststellingsovereenkomst” zou de arbeidsovereenkomst tussen partijen in onderling overleg per 31 maart 2014 worden beëindigd en zou [verweerder] per de datum van ondertekening van die overeenkomst tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst zijn vrijgesteld van de verplichting de bedongen arbeid te verrichten. Tot het einde van het dienstverband, voorzien voor 31 maart 2014, zou aan [verweerder] diens loon worden doorbetaald.
2.9.
[verweerder] heeft het eenzijdig door Rendamax geformuleerde document niet ondertekend. Wel heeft hij op 12 december 2013 een brief aan Rendamax geschreven waarin hij, onder andere, stelde niet akkoord te zijn met het feit dat hij was vrijgesteld van werk bij gebreke van een valide reden. Verder heeft [verweerder] zich in die brief bereid verklaard weer met zijn werk te beginnen zodra Rendamax hem daarom zou vragen.
2.10.
In antwoord daarop heeft Rendamax bij schrijven van 20 december 2013 verklaard dat de vrijstelling gebaseerd was op een vertrouwensbreuk tussen partijen en dat Rendamax derhalve niet zou ingaan op de vraag van [verweerder] om weer tewerkgesteld te worden. Bij e-mailbericht van 31 maart 2013, dat op 23.58 uur die dag is verzonden, heeft [verweerder] aangekondigd dat hij in verband met zijn vrijstelling tot en met 31 maart 2014 op 1 april 2014 weer zou gaan werken. [verweerder] is die dag op zijn werk verschenen, maar is na vruchteloos door Rendamax te zijn gesommeerd het bedrijfsterrein te verlaten, uiteindelijk onder politiebegeleiding weggevoerd. Op 1 april 2014 heeft Rendamax hetgeen zij aan loon c.a. tot dat moment aan [verweerder] verschuldigd was bij wege van “eindafrekening” aan [verweerder] betaald. In verband met de pretense beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft Rendamax tevens in één afrekening een brutovergoeding van € 31.571,-- aan [verweerder] toegekend, met dien verstande dat zij op het totaal naast bedragen van € 3.681,50 en € 143,98 wegens loonbeslag ten gunste van Belastingdienst respectievelijk CVZ een bedrag van € 13.418,71 heeft ingehouden. In de eindafrekening is dat laatste bedrag verantwoord onder het kopje “Netto toeslag/inhouding.” Het ingehouden bedrag was [verweerder] volgens Rendamax aan een derde verschuldigd op grond van een veroordelend vonnis van een Belgische rechter. Rendamax erkent dat deze inhouding/afdracht op verzoek van deze derde is geschied zonder dat Rendamax daartoe op grond van een formele beslaglegging of anderszins was gerechtigd of verplicht. [verweerder] heeft die einduitkering behouden (per saldo € 5.856,86 netto).
2.11.
Vaststaat dat [verweerder] na de ontvangst van de brief van 20 december 2013 van Rendamax niet meer heeft gereageerd in de richting van Rendamax op de gehandhaafde non-actiefstelling. Pas op 3 april 2014, na het bezoek aan zijn gemachtigde, is namens [verweerder] wederom geprotesteerd tegen de non-actiefstelling.
2.12.
Op grond van het vorenstaande verzoekt Rendamax dat de kantonrechter de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbindt wegens gewichtige redenen, bestaande in een verandering in de omstandigheden, primair zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder], althans subsidiair onder toekenning van een ontbindingsvergoeding van maximaal € 31.571,-- bruto.
2.13.
Het verzoek wordt gemotiveerd betwist. Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, voor zover van belang, hierna verder ingaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met een bijzonder opzegverbod, terwijl het ook niet onder het bereik van de Wmco valt.
3.2.
De kantonrechter begrijpt dat het onderhavige verzoek (thans) onvoorwaardelijk is en dus niet afhankelijk is van de vraag of er tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2014 inhield. De kantonrechter begrijpt uit het antwoord op een desbetreffende vraag ter zitting van 3 juni 2014 dat Rendamax zich niet langer op het standpunt stelt dat een vaststellingsovereenkomst, gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2014, tot stand is gekomen.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat op grond van hetgeen Rendamax heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar verzoek, geen gewichtige redenen zijn komen vast te staan die rechtvaardigen dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt ontbonden. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3.4.
De verschillende voorbeelden van disfunctioneren die [verweerder] volgens Rendamax aan de dag gelegd heeft, zien op gedragingen van [verweerder] over een lange periode: de oudste gedragingen dateren van 2004. Er is echter niet sprake van voortdurend en ernstig disfunctioneren, nu er kennelijk langere perioden zijn waarin evident geen sprake was van kritiek op het functioneren van [verweerder]. Rendamax onderbouwt haar verzoek met omstreden voorbeelden uit de jaren 2004, 2005, 2006 en 2008. Kennelijk is na 2008 pas weer in augustus 2012 en vervolgens in 2013 sprake van ongenoegen van Rendamax over veelvuldig ziekmelden, weigeren om een opgemaakt plan van aanpak te ondertekenen en het feit dat [verweerder] in 2013 hardnekkig zou hebben geweigerd te voldoen aan een verzoek tot registratie van zijn werkuren.
3.5.
Nu [verweerder] ook in de ogen van Rendamax in het recente verleden kennelijk voldoende heeft gefunctioneerd, in ieder geval in de jaren 2009, 2010 en 2011, kunnen de periodes van vermeend disfunctioneren voordien in redelijkheid niet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van gewichtige redenen die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op dit moment rechtvaardigen. Als relevante periode resteert derhalve de periode van augustus 2012 tot 10 december 2013.
3.6.
Het feit dat [verweerder] zich in 2012 veelvuldig heeft ziek gemeld, is op zich geen grond waarop de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden toegewezen. Dat [verweerder] ziekteverzuimregels niet in acht zou hebben genomen en niet zou hebben meegewerkt aan re-integratie (dan wel deze zou hebben belemmerd), rechtvaardigt in eerste instantie eerder een loonsanctie op grond van artikel 7:629 lid 3 BW dan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat een dergelijke sanctie in het verleden zonder succes is toegepast, rechtvaardigt niet de conclusie dat deze sanctie ook thans zonder succes zou zijn gebleven als Rendamax er gebruik van zou hebben gemaakt. Ook in dat verband is van belang dat de voorvallen die aanleiding hebben gegeven tot een dergelijke sanctie, niet van recente datum zijn doch dateren van november 2005 en november 2008.
3.7.
De kantonrechter merkt nog op dat hij in de onderhavige procedure geen oordeel kan geven over de door [verweerder] aan de orde gestelde verschuldigdheid van achterstallig loon en vakantiebijslag. Evenmin staat het de kantonrechter vrij in dit kader een oordeel te geven over de rechtmatigheid van één van de drie inhoudingen ten behoeve van derden die Rendamax heeft toegepast op de eindafrekening.
3.8.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat het verzoek moet worden afgewezen en dat Rendamax als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure moet worden verwezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt Rendamax tot betaling van de kosten van deze procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,--.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken.