Uitspraak
gemachtigde mr. B.M.M. Custers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Roermond
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Pilkington Benelux B.V. [eiseres] had haar arbeidsovereenkomst met Pilkington aangevochten na de opzegging door de werkgever op bedrijfseconomische gronden. De procedure begon met een exploot van dagvaarding, gevolgd door conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kern van het geschil was of de opzegging kennelijk onredelijk was, zoals bedoeld in artikel 7:681 lid 2 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Pilkington de arbeidsovereenkomst op een rechtmatige manier heeft beëindigd, rekening houdend met de bedrijfseconomische omstandigheden en de getroffen voorzieningen voor [eiseres].
De feiten tonen aan dat [eiseres] sinds 1996 voor Pilkington werkte en dat de onderneming in 2012 een melding van collectief ontslag deed. Na goedkeuring van het UWV WERKbedrijf heeft Pilkington de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd. De kantonrechter heeft de argumenten van [eiseres] over de onredelijkheid van de opzegging beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de werkgever een zwaarwegend belang had bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet kennelijk onredelijk was, mede gezien de voorzieningen die Pilkington had getroffen, zoals een sociaal plan en een aangeboden functie.
De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims over kennelijk onredelijke opzeggingen, vooral in situaties van bedrijfseconomische noodzaak.