ECLI:NL:RBLIM:2014:9884

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
3267944 CV EXPL 14-8244
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure in telecomzaak met betwiste cessie van vordering

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure die is ingesteld door de opposerende partij tegen een verstekvonnis van de kantonrechter te Maastricht. De opposerende partij, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, heeft InVesting B.V. aangeklaagd, die zich als geopposeerde partij heeft laten vertegenwoordigen door deurwaarder M.G.H. Langes. De vordering van InVesting betreft een telecomvordering die dateert uit 2009, waarbij de legitimiteit van de cessie van de vordering door Telfort aan InVesting ter discussie staat. De opposerende partij betwist de rechtsgrond van de vordering en stelt dat hij niet op de hoogte was van enige cessie of rechtsopvolging door KPN of Telfort. De kantonrechter heeft de overgelegde bewijsstukken van InVesting als ontoereikend beoordeeld en heeft geoordeeld dat InVesting niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechter heeft vastgesteld dat de vordering van InVesting niet kan worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat zij gerechtigd is om de vordering in te stellen. Het verstekvonnis is vernietigd en de vordering van InVesting is afgewezen. De opposerende partij is in het gelijk gesteld en InVesting is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 3267944 CV EXPL 14-8244
Vonnis van de kantonrechter van 19 november 2014
in de zaak

[opposerende partij]

wonend te [woonplaats 1] aan de [adres]
verder ook te noemen: “[opposerende partij]”
opposerende partij
gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen, advocaat te Heerlen
tegen

de besloten vennootschap INVESTING B.V.

gevestigd te Hilversum
verder ook te noemen: “InVesting”
geopposeerde partij,
gemachtigde: M.G.H. Langes, deurwaarder te Breda

De procedure

[opposerende partij] heeft InVesting bij verzetdagvaarding van 7 juli 2014 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het aan InVesting betekende exploot van dagvaarding (zonder enige bijbehorende productie).
Het verzet richt zich tegen een door de kantonrechter te Maastricht op vordering van InVesting bij verstek tegen [opposerende partij] gewezen vonnis onder zaaknummer 2742011 CV EXPL 14-1124 met dagtekening 26 februari 2014.
[opposerende partij] heeft thans alsnog bij exploot verweer gevoerd tegen de vordering van InVesting.
InVesting, die zich eerst (in de verstekzaak) als rechtsopvolgster van Telfort B.V. (verder: Telfort) aanduidde en thans KPN B.V. (verder: KPN) daarvoor in de plaats noemt, heeft - na gevraagd en verkregen uitstel -schriftelijk geantwoord onder overlegging van zes - deels meervoudige - producties.
Op 22 oktober 2014 heeft [opposerende partij] voor repliek in oppositie (‘oppossitie’) geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

Het geschil

[opposerende partij] vordert dat met terzijdestelling van het verstekvonnis van 26 februari 2014 de jegens hem uitgesproken veroordeling (geheel) ongedaan gemaakt wordt onder verwijzing van InVesting in de kosten van deze verzetprocedure.
[opposerende partij] baseert zijn vordering op de volgende feitelijke omstandigheden en/of stellingen.
Allereerst betoogde hij dat de vordering van InVesting hem ‘niet duidelijk’ is, dat hij InVesting zelfs niet kent en dat hij evenmin weet heeft van een vordering van Telfort of KPN, de namen waarmee de twee rechtspersonen aangeduid worden die InVesting als haar rechtsvoorgangsters noemt. Hij betwistte dat er enige rechtsgrond voor een vordering van een van de drie genoemde ondernemingen aanwezig is (met name in de vorm van een ‘onderliggende overeenkomst’ waarvan hij ‘geen weet’ zei te hebben) en voerde aan dat hij niet (eerder) geïnformeerd is over rechtsopvolging van KPN en/of Telfort door InVesting.
Tot slot was [opposerende partij] naar eigen zeggen onbekend met aanmaningen en sommaties ter zake. Een brief van september 2011 die gevoegd was bij het exploot d.d. 20 januari 2014 ter inleiding van de procedure die tot verstek leidde, vermeldde een adres in [woonplaats 3] en is nooit door [opposerende partij] ontvangen. [opposerende partij] bestrijdt overigens de juistheid van de daarin gedane mededeling van cessie van een vordering van KPN aan InVesting. Het bewuste exploot van 20 januari 2014 is door [opposerende partij] (zijn advocaat) als ‘obcuur libel’ (obscuur libel) aangemerkt, al is het maar omdat er ‘drie ???!!! vermeend eisende partijen’ in genoemd zijn.
[opposerende partij] weerspreekt in voortgezet debat de bij antwoord tegen het voorgaande ingebrachte stellingen en verweren. Hij vangt zijn repliek overigens aan met de onbegrijpelijke zin dat hij zich als ‘gedaagde’ verder ‘[naam]’ wenst te noemen (om dat vervolgens niet te doen). Hij blijft van oordeel dat de nadere argumentatie van InVesting in ieder geval niet (langer) kan leiden tot toewijzing van de vordering (die argumentatie ‘lijkt heel wat, bij nadere bestudering blijkt dit echter alleszins mee te vallen’). Er is nooit mededeling ‘van welke cessie dan ook’ gedaan aan [opposerende partij], althans tot het moment van dagvaarding, zodat InVesting ‘in ieder geval op dat moment nog geen vordering had’. De door InVesting bij antwoord ingebrachte kopie van een akte vermeldt niet KPN doch Telfort als oorspronkelijk gerechtigde. [opposerende partij] vindt de bewuste akte ‘sowieso zeer vreemd’, omdat de naam van KPN er wel een paar keer in voorkomt. Als niet namens de juiste rechtspersoon ‘opgetreden en gedagvaard’ wordt, wordt het in de woorden van [opposerende partij] (zijn gemachtigde) ‘een zooitje’. Zowel het duiden van de rechthebbende partij is juridisch relevant en luistert nauw, als het moment waarop de een (Telfort) in de ander (KPN) is opgegaan of waarop de op cessie gerichte handeling verricht is. Volgens [opposerende partij] is KPN nooit rechthebbende geweest. De vermelding tot slot van ‘de gespecificeerde vorderingen inzake de maand januari 2011’ als onderwerp van de cessie waarop InVesting zich beroept, vormt voor [opposerende partij] het belangrijkste argument voor de conclusie dat de beweerde vordering van Telfort op [opposerende partij] niet aan InVesting gecedeerd is. De (in kopie, als onderdeel van prod.1) door InVesting bij haar antwoord gevoegde lijst met de opdruk ‘Vesting Finance’ ([opposerende partij]: “Wie dat nu weer is, mag Joost weten”), bevat vorderingen die zien op de maand maart 2009 en die kan dus onmogelijk bij de bewuste akte horen.
Het verweer in oppositie van InVesting (respectievelijk haar nadere toelichting op de oorspronkelijke vordering) strekt ertoe te betogen dat [opposerende partij] zich ten onrechte van de domme houdt. Het bevreemdt InVesting dat [opposerende partij] doet alsof hij geen weet heeft van de inhoud van in 2011 en 2012 aan hem en/of zijn gemachtigde gezonden brieven over de (akte van) cessie en dus van de rol van InVesting in dezen. De oorspronkelijke vordering is van Telfort en KPN is rechtsopvolgster van Telfort, terwijl ‘KPN (…) de vordering gecedeerd (heeft) aan Investing’. Het ging hier om een telefoonabonnement voor de duur van 24 maanden, ter zake waarvan [opposerende partij] op enig moment gestopt is met het betalen van facturen, waardoor de overeenkomst vroegtijdig beëindigd (ontbonden) is. Het bevreemdt InVesting ook dat [opposerende partij] beweert geen aanmaningen en sommaties ontvangen te hebben, terwijl zij ‘meerderde brieven gezonden’ heeft aan hem. Daartoe verwijst zij naar haar prod.4 (en bedoelt zij kennelijk ook prod.1), brieven met dagtekeningen in maart, mei, juli en oktober 2009, april 2010 en januari 2011, alle verstuurd naar een adres in [woonplaats 2]. In 2011, 2012 en 2013 zijn vervolgens (prod.5) door haar gemachtigde nog verschillende brieven ‘gezonden aan [opposerende partij]’ (deels naar een adres in [woonplaats 3], voor het overige naar [woonplaats 1]). Voorts heeft zijn advocaat per telefax d.d. 15 augustus 2012 op de brief van 19 juni 2012 met een vraag om nadere onderbouwing van de ‘vermeende vordering’ gereageerd (wat op bekendheid met ten minste die sommatie duidt).
er
InVesting volhardt daarom ten volle bij haar oorspronkelijke vordering (€ 968,52 met de wettelijke rente over een hoofdsom van € 695,36 vanaf 20 januari 2014 en met de te liquideren proceskosten), maar biedt in deze verzetprocedure geen (nader) bewijs aan in welk opzicht dan ook, zelfs niet globaal.

De beoordeling

InVesting bestrijdt niet dat [opposerende partij] tijdig in verzet gekomen is, zodat deze in zijn verzet ontvangen kan worden en de oorspronkelijke vordering van InVesting alsnog op haar inhoudelijke merites beoordeeld kan worden aan de hand van wederzijds betrokken feitelijke stellingen en gehanteerde juridische gezichtspunten.
Partijen hebben zich nauwelijks - in ieder geval te weinig om daar nader op in te gaan - uitgelaten over de door InVesting gestelde (en door [opposerende partij] zeer globaal betwiste) oorspronkelijke overeenkomst tussen Telfort en [opposerende partij] en de uitvoering daarvan, respectievelijk de inhoud en omvang van daaruit eventueel resterende vordering(en).
Het verweer van [opposerende partij] tegen de bij dagvaarding d.d. 20 januari 2014 door InVesting ingestelde vordering is volledig geconcentreerd op het ontbreken van een door deze beweerdelijk als cessionaris in rechte optredende rechtspersoon jegens hem uit te oefenen vorderingsrecht. Op haar beurt volstaat InVesting te dien aanzien met een enkele opmerking ten aanzien van een beweerde cessie in het exploot van 20 januari 2014 alsmede in het antwoord in oppositie d.d. 27 augustus 2014 en met het op verlangen van [opposerende partij] bij die laatste processuele gelegenheid inbrengen van een stuk dat zij aanduidt als ‘deze akte van cessie’ (althans in fotokopievorm en als onderdeel van een bredere productie).
Nadere analyse van de summiere stellingen van InVesting te dien aanzien, gerelateerd aan de bewuste productie (twee gefotokopieerde pagina’s die gehecht zijn aan een kopie van een brief van 17 januari 2011, tezamen als prod.1 bij antwoord ingebracht) leert het volgende.
Zowel in het exploot van 20 januari 2014 als in haar conclusie van 27 augustus 2014 stelt InVesting dat niet Telfort als de beweerdelijk oorspronkelijk gerechtigde uit een overeenkomst met [opposerende partij], doch KPN als rechtsopvolgster van Telfort, de onderhavige vordering (verkocht en) gecedeerd heeft aan InVesting. De bestrijding daarvan zijdens [opposerende partij] tracht InVesting te weerleggen met het in kopie ingebrachte document.
Uit niets blijkt echter allereerst dat de twee pagina’s die het bewuste stuk beslaat, ook maar iets met elkaar van doen hebben. [opposerende partij]’s gemachtigde merkte al op dat de eerste overgelegde pagina vreemd gecomponeerd is doordat daarin zowel de naam Telfort (als ‘cedent’ in de kop en tevens bij de referentie aan de niet overgelegde ‘mantelovereenkomst’) als die van KPN (als ondertekenaar) voorkomt. Vragen worden echter ook nog opgeroepen door het feit dat het object van de cessie een reeks ‘gespecificeerde vorderingen inzake de maand januari 2011’ zou zijn, terwijl de tekst van het stuk dat een originele akte beoogt te representeren, buiten de getrokken kaders aan boven- en onderzijde referenties aan KPN én de datum ’31 december 2009’ bevat. Bovendien suggereert de tekst boven de kaderstreep dat de ‘Akte van Cessie van Vorderingen’ samenvalt met de ‘Mantelovereenkomst voor de Verkoop van toekomstige vorderingen’, terwijl de eerste zin van het stuk zelf duidelijk maakt dat de ondertekenaars daar slechts aan ‘refereren’. Tot slot is relevant dat het wel van handtekeningen van vertegenwoordigers van KPN respectievelijk InVesting (de laatste zonder vermelding van de rechtspersoonlijke status!) voorziene stuk geen datum van ondertekening bevat en dat Tefort niet mede ondertekende.
De authenticiteit, toepasselijkheid en rechtskracht van het door InVesting ingebrachte stuk moeten dus alleen hierom al dubieus geacht worden.
Ongeacht het antwoord op de vragen of het nu Telfort dan wel KPN was die voor vorderingen ‘inzake de maand januari 2011’ langs de weg van cessie (via dit stuk of langs andere weg) InVesting rechten beoogde te verschaffen en op welk moment de rechtshandeling verricht is die in de ogen van InVesting de cessie bewerkstelligde (een concrete datum of zelfs maar een jaartal noemt zij nergens), moet het ervoor gehouden worden dat tot het overdrachtsbestand in ieder geval de vordering van Telfort (eventueel overgegaan op KPN) jegens [opposerende partij]
nietbehoorde. Dat immers de tweede in kopie overgelegde pagina, die van de bij deze transactie verder niet betrokken onderneming ‘Vesting Finance’ afkomstige ‘Basis dossierinformatie’ bevat, tot de akte van cessie behoort, blijkt nergens uit. Sterker nog: de door Vesting Finance onder het lijstje met openstaande hoofdsommen van klanten van Telfort vermelde datum ‘8/19/2014 10:13:41 AM’ maakt een koppeling aan de ‘akte’ verre van logisch. Bovendien wordt er in het ‘aktegedeelte’ van de productie nergens aan deze ‘Basis dossierinformatie’ gerefereerd.
Nu zou natuurlijk InVesting gelegenheid geboden kunnen worden alsnog langs andere weg (nu dit veronderstelde ‘bewijs’ in alle opzichten ondeugdelijk gebleken is) haar gelijk aan te tonen. De kantonrechter zal daar echter niet toe overgaan om twee redenen. InVesting voldoet reeds niet aan haar gemotiveerde stelplicht door geen datum noch specifieke omstandigheden van de beweerde cessie (volgens haar van KPN en niet van Telfort aan InVesting, terwijl zij een stuk inbrengt dat Telfort als cedent vermeldt) te noemen en ook verder uiterst vaag te blijven over de rechtsopvolging van Telfort door KPN (een datum is ook hier niet genoemd en zelfs is niet gezegd of opvolging onder algemene of bijzondere titel geschiedde). Als klap op de vuurpijl laat zij dan ook nog eens na om in reactie op het juist op die cessie gerichte verweer van [opposerende partij] (gespecificeerd) bewijs aan te bieden.
Kortom: omdat van haar gerechtigdheid tot het instellen van een vordering niet heeft kunnen blijken, wordt de vordering van InVesting alsnog en in volle omvang afgewezen en dient het verzet van [opposerende partij] dus te slagen.
InVesting wordt als geheel in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het verzet verwezen, in totaal aan de zijde van [opposerende partij] - zonder de kosten van het exploot van dagvaarding - begroot op € 419,00:
  • Griffierecht € 219,00
  • Salaris gemachtigde € 200,00 (2 x € 100,00).

De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
- Het verstekvonnis van 26 februari 2014 onder nummer 2742011 CV EXPL 14-1124 wordt vernietigd en in plaats daarvan wordt (opnieuw recht doend) de vordering van InVesting in haar geheel afgewezen.
- InVesting wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure in verzet, met uitzondering van de kosten van het exploot aan de zijde van [opposerende partij] bepaald op een totaalbedrag van € 419,00.
- Dit vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: hs