ECLI:NL:RBLIM:2015:1125

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
3771922 CV EXPL 15-475
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energievoorschotbedragen door cessionaris tegen ex-partner van energieafnemer

In deze zaak vorderde Direct Pay Services B.V. betaling van energievoorschotbedragen van een ex-partner van de energieafnemer. De kantonrechter in Maastricht oordeelde dat de eisende partij, Direct Pay, niet voldoende had aangetoond dat de ex-partner als contractspartij of als derde partij in de cessie tot betaling kon worden aangesproken. De vordering werd al na één procesronde afgewezen, omdat verder procederen niet zinvol werd geacht. Direct Pay had de gedaagde bij dagvaarding opgeroepen en stelde dat zij zich door cessie eigenaar achtte van een vordering van Essent Retail Energie B.V. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de schuld bij haar ex-partner lag en dat zij zelf geen contractuele relatie met Essent had. De kantonrechter concludeerde dat Direct Pay niet had aangetoond dat de vordering van Essent op de gedaagde was overgegaan en dat er geen bewijs was dat de gedaagde op de hoogte was van de cessie. De vordering werd afgewezen en Direct Pay werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 3771922 CV EXPL 15-475

Vonnis van de kantonrechter van 11 februari 2015 (bij vervroeging)

in de zaak

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DIRECT PAY SERVICES B.V.
gevestigd en kantoorhoudend te (2993 LD) Barendrecht aan de Oslo 9
eisende partij
gemachtigde: mr R.A. Plug, werkzaam bij “Webcasso B.V.” te Barendrecht aan Oslo 15
tegen

[gedaagde]

wonend te [woonplaats 1] op een volgens het exploot geheim / vertrouwelijk adres
gedaagde partij
in persoon procederend
Partijen zullen hierna aangeduid worden als “Direct Pay” respectievelijk “[gedaagde]”.

De procedure

Direct Pay heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 20 december 2014 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding, waaraan tevens ongenummerde en in het inleidende processtuk inhoudelijk onbesproken gelaten producties gehecht waren.
[gedaagde] heeft voor de rolzitting van 21 januari 2015 waartegen zij opgeroepen was, een schriftelijk antwoord ingediend en zich tegen de vordering verweerd.
In verband met aard en inhoud van eis en verweer en - in relatie tot het financiële belang van de zaak - mede ter besparing van verdere proceskosten heeft de kantonrechter aanstonds eindvonnis bepaald, zodat heden uitspraak gedaan wordt, en wel bij vervroeging.

Het geschil

de vordering van Direct Pay en de wijze van presentatie daarvan
Direct Pay vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 324,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over daarvan deel uitmakende bedragen aan hoofdsom en aan reeds vervallen geachte rente van tezamen € 283,51 (dus mede rente vorderend over een rentebedrag), alsmede tot betaling van de met deze zaak gemoeide (aan haar zijde te liquideren) proceskosten.
Direct Pay, die zich al in de kop van het exploot meldt als ‘rechtsopvolger onder bijzondere titel van Essent Retail Energie B.V.’ (verder: Essent), legt aan haar vordering ten grondslag dat zij zich door verkoop en cessie eigenaar acht van een vordering van de genoemde energieleverancier, met wie [gedaagde] volgens haar in de hoedanigheid van consument op een ongenoemd moment en onder verder niet opgehelderde condities de levering van ‘stroom en/of gas’ overeengekomen zou zijn voor een leveringsadres dat evenmin vermelding vindt in het exploot van dagvaarding. Direct Pay verwijst op tal van onderdelen naar aan het exploot gehechte maar inhoudelijk onbesproken gelaten en zelfs niet concreet aangeduide stukken, of biedt aan ‘op eerste verzoek’ stukken (zoals ‘de overeenkomst en/of aanmeldbevestiging’ en ‘de volledige algemene voorwaarden’) over te zullen leggen.
Uit de aldus niet nader geconcretiseerde overeenkomst zou voor [gedaagde] een op € 275,68 gestelde betalingsverplichting in hoofdsom voortgevloeid zijn, een bedrag dat niet overeenstemt met twee bijgevoegde kopieën van voorschotnota’s van einde 2013 die gericht zijn aan een woonadres in Heerlen. Direct Pay vordert nu kennelijk primair dit bedrag omdat het niet betaald zou zijn, maar drukt zich voor wat haar primaire grondslag betreft, zeer onduidelijk uit (alleen ‘een of meerdere overeenkomst(en)’ en de levering worden hiervoor gesteld, maar niet het uitblijven van betaling, laat staan tevens dat /waarom [gedaagde] tegenover Essent tot betaling gehouden was en dat thans ten opzichte van haar is). Direct Pay wijdt nog enige uitvoeriger passages aan de kennelijk puur theoretische casuspositie dat van de facturen ook een eindafrekening deel uitmaakt en wat dan te gelden zou hebben. Volgens Direct Pay hanteerde Essent een betalingstermijn van veertien dagen en zij meent dat daar zonder meer (op grond van art. 6:83 BW) verzuim uit voortvloeit als betaling uitblijft. Zij vermeldt niet dat en op welke specifieke grond de ‘termijn’ hier als een fatale aangemerkt zou moeten worden en dus naar strekking een vervaldatum in zich draagt.
Subsidiair stoelt de hoofdvordering op ‘onverschuldigde betaling’ en meer subsidiair op ‘ongerechtvaardigde verrijking’. Beide nevengrondslagen zijn zeer beperkt beargumenteerd.
Vanaf een verder ongenoemd moment tot de dag van dagvaarding berekent Direct Pay (in plaats van Essent) thans ook een bedrag van € 7,83 aan vervallen rente naast € 41,35 aan buitengerechtelijke kosten. Alle (onbesproken gelaten) correspondentie waarnaar zij in dit verband verwijst, is gericht aan hetzelfde adres in Heerlen ([adres]) dat ook op de facturen voorkomt. Als geadresseerde worden daarop vermeld ‘de heer, mevrouw [gedaagde] / [naam ex-partner]’. De enige uitzondering vormt een brief d.d. 10 juli 2014 van een Rotterdamse deurwaarder aan een adres in [woonplaats 1], doch van deze brief is in het exploot slechts gesteld dat deze ‘aan gedaagde gezonden’ is, niet dat [gedaagde] deze daadwerkelijk ontvangen heeft. Van andere brieven (als gezegd alle aan het adres in Heerlen gericht) zijn in het exploot data genoemd die niet overeenstemmen met de datering van de bijgevoegde stukken (fotokopieën).
het verweer van [gedaagde]
- die haar eigen initialen niet als ‘[X.X.X]’ maar als ‘[X.X.X.X.]’ weergeeft, hetgeen overeenstemt met de namen in diverse producties die Direct Pay aanleverde - bestrijdt dat zij iets met deze vordering van doen heeft. Het gaat volgens haar om een schuld van haar ex-partner [naam ex-partner] die aan het adres [adres] [woonplaats 2] woonachtig was en is en om een overeenkomst met Essent die slechts hem raakt. Betrokkenen staan op zeer slechte voet volgens [gedaagde] en zij heeft met [naam ex-partner] en zijn huishouden al niet meer van doen sinds einde 2012 / begin 2013. Sinds 9 januari 2013 staat zij ingeschreven in de gemeente [woonplaats 1] (waar zij mogelijk al langer verblijft). [naam ex-partner] moet deze zaak volgens [gedaagde] maar met Essent en/of Direct Pay oplossen.

De beoordeling

De wijze van procederen van Direct Pay is wonderlijk en spoort ook weinig met de eisen van volledigheid, waarheid en informatieve doorzichtigheid die met name in de artikelen 21, 85 en 111 Rv door de wetgever als leidende normen voor efficiënt en effectief procederen geformuleerd zijn. Zo geeft Direct Pay min of meer abstracte uiteenzettingen zonder deze toe te spitsten op de concrete casuspositie, laat zij na relevante stukken in te brengen, vindt zij het niet nodig de wel ingebrachte stukken van een behoorlijke toelichting te voorzien (zodat van hun relevantie voor de casus kan blijken), verwaarloost zij belangrijke aspecten van de bijzondere rechtsopvolging ten opzichte van Essent waarop zij zich beroept, en maakt zij niet duidelijk waarom zij [gedaagde] in plaats van de energieafnemer [naam ex-partner] op diens Heerlense woon- en leveringsadres in rechte aanspreekt. Weliswaar kan het onder omstandigheden zo zijn dat ook de ex-partner op grond van een eerdere contractuele (dubbel)relatie met de energieleverancier door die laatste mede aansprakelijk gehouden wordt voor betaling van na haar vertrek uit de woning afgenomen energie, maar daar moet dan wel het nodige voor gesteld worden. Dat geldt in versterkte mate voor het gemakshalve door Direct Pay overgeslagen punt dat niet alleen ten opzichte van [naam ex-partner] op diens woonadres (waar [gedaagde] in 2013 en 2014 niet meer woonde) maar juist ten opzichte van [gedaagde] aangetoond moet worden dat een persoonlijk recht van Essent naar Direct Pay overgegaan is. Direct Pay heeft echter zelfs niet met zoveel woorden
gestelddat ‘de onderhavige vordering’ er een was die zowel [naam ex-partner] als [gedaagde] regardeerde, én dat de cessie ook ten aanzien van [gedaagde] rechtsgeldig (conform de eisen van art 3:94 BW) haar beslag gekregen heeft.
Als het al zo is dat [naam ex-partner] naar behoren over die cessie en de onderliggende documentatie geïnformeerd is (zelfs daarover blijft het exploot in het vage), dan is hetzelfde zeker niet het geval ten aanzien van [gedaagde], althans dat is in het exploot op geen enkele wijze geadstrueerd.
Om de dubbele reden van een niet of onvoldoende waargemaakte oorspronkelijke vordering van Essent op [gedaagde] en een evenmin aangetoonde of zelfs maar aannemelijk gemaakte overgang van een eventueel recht van Essent jegens [gedaagde] via cessie naar Direct Pay, moet de vordering aan Direct Pay ontzegd worden. In het midden kan blijven dat zowel de vordering in hoofdsom als hetgeen bijkomend gevorderd is, grote vragen oproept en veel te weinig solide onderbouwd is. In het bijzonder geldt dit voor de aanname van Direct Pay dat aan de zijde van de debiteur van Essent op een ongenoemd gelaten moment betalingsverzuim ingetreden is. De ondoorzichtige opstelling van de vordering op de diverse onderdelen en het ontbreken van mogelijkheden tot toetsing van de bij exploot genoemde (maar nauwelijks becijferde) bedragen aan contractuele voorwaarden en aan facturen komen bovenop de onopgeloste vraag waarom [gedaagde] en niet [naam ex-partner] aangesproken wordt tot betaling. En dat terwijl [gedaagde] klaarblijkelijk facturen noch aanschrijvingen ontvangen heeft en daar evenmin anderszins redelijkerwijs kennis van kon of moest dragen (volgens art. 3:37 lid 3 BW is toch juist die ontvangst bepalend voor het bewerkstelligen van een beoogd rechtseffect).
Als de ten opzichte van [gedaagde] geheel in het ongelijk gestelde partij dient Direct Pay in de hier geschetste situatie in de kosten van deze procedure verwezen te worden, hetgeen betekent dat zij aan [gedaagde] een in redelijkheid op € 10,00 geschat bedrag aan gemaakte kosten van correspondentie, telefoon, verlet en /of reizen dient te vergoeden. De veroordeling op dit punt kan niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden omdat [gedaagde] daar niet op aangedrongen heeft, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat Direct Pay er loyaal uitvoering aan geeft binnen veertien dagen na opgave van een betaaladres door [gedaagde].

De beslissing

De kantonrechter komt aldus tot het volgende oordeel:
- De vordering van Direct Pay jegens [gedaagde] wordt in haar geheel afgewezen.
- Direct Pay wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, hetgeen in dit geval betekent dat zij aan [gedaagde] een bedrag van € 10,00 aan redelijkerwijs gemaakte kosten dient te vergoeden en wel door overmaking op een door [gedaagde] aan Direct Pay of haar gemachtigde op te geven bankrekening binnen veertien dagen nadat zij aldus kennisgenomen zal hebben van dit betaaladres.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: hs