Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Vonnis van de kantonrechter van 25 maart 2015
[eiser]
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BO-RENT B.V.
De procedure
Het geschil
De feiten
- [eiser], geboren op [geboortedatum], is van 5 oktober 1998 tot een ongenoemd gelaten datum in 2014 als assistent-filiaalleider op de bedrijfslocatie te Heerlen in dienst geweest van Bo-Rent op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met dagtekening 3 mei 2001 die - in kopie - als prod.1 aan het exploot van dagvaarding gehecht was en waarvan in het bijzonder de artikelen 3 en 7 relevant zijn voor het onderhavige geschil.
- De tekst van Art. 3.1 luidt: “
- De tekst van Art. 3.2 luidt: “
- De tekst van Art. 7.4 luidt: “
- De tekst van Art. 7.5 luidt: “
- [eiser] had in de jaren voorafgaand aan zijn ziekmelding per 21 juni 2011, die geleid heeft tot langdurige en in ieder geval tot (en met) 17 april 2014 geheel aan ziekte toe te schrijven arbeidsongeschiktheid, slechts incidenteel en kortstondig wegens ziekte het werk verzuimd. Dit laatstbedoelde verzuim heeft volgens Bo-Rent driemaal tot een verminderde loondoorbetaling (70%) met toepassing van Art. 7.5 arbeidscontract geleid en wel in december 2007 (zesenhalf uur, terwijl die maand een groter aantal uren overgewerkt is), in oktober 2009 (vijf uren terwijl in die maand ruim driemaal zoveel uren overwerk geboekt zijn) en in februari 2011 (toen voor een gering - niet gepreciseerd - aantal uren afwezigheid wegens ziekte € 112,45 op 70%-basis uitbetaald is, terwijl daartegenover een overwerkbedrag stond van € 160,64).
- Bo-Rent heeft [eiser] in het eerste ziektejaar na 21 juni 2011 steeds op basis van 70% van het basisloon, dat per maand € 1 775,00 bruto bedroeg, loon doorbetaald en ook nog eens zonder verdiscontering van overwerkverdiensten.
- Hetzelfde is het geval geweest in de periode 21 juni 2012 tot 21 juni 2013 en in het tijdvak 21 juni 2013 tot 17 april 2014 gedurende hetwelk een door het UWV aan Bo-Rent opgelegde loonsanctie (verplichting tot loondoorbetaling na afloop van de gangbare tweejaarperiode van art. 7:629 BW) van toepassing was.
- [eiser] heeft in het jaar voorafgaand aan 21 juni 2011 in totaal € 2 590,75 bruto aan overwerkbeloning ontvangen en in de direct aan de ziekmelding voorafgaande drie maanden in totaal € 627,18 bruto (wat op jaarbasis neerkomt op € 2 508, 72 bruto).
- Bo-Rent heeft de jaarlijks uit te keren vakantiebijslag (bij contract en ook in de processtukken hardnekkig en in afwijking van de Wml aangeduid als ‘vakantiegeld’) steeds uitsluitend berekend over het tot uitbetaling gekomen bedrag aan basisloon.
- Bo-Rent heeft in de loop van het dienstverband aan [eiser] geen vakantiebijslag betaald over bedragen aan overwerkbeloning en acht zich daar contractueel ook niet toe gehouden (voor alle duidelijkheid zij gememoreerd dat Art. 4 van het arbeidscontract over de omvang en de berekening van ‘het vakantiegeld’ slechts vermeldt dat het hierbij gaat om een extra recht dat ‘
- [eiser] heeft via de advocaat mr. Neven te Heerlen mondeling en schriftelijk voor het eerst in maart 2012 bij Bo-Rent (onder meer) de volgens hem onjuiste / te lage loonbetaling tijdens ziekte aan de orde laten stellen en dit is - zonder resultaat - herhaald in april en juni 2012; daarna heeft in september 2013 zijn huidige gemachtigde de draad opgepakt, uitmondend in dagvaarding in oktober 2014.
De beoordeling
niet zegt wat deze dan wel en waarover precieste vertellen mag hebben. Als dit kennelijk niet meer is dan hetgeen in het antwoord en de dupliek verwoord is (meer bewijs is immers niet aangeboden en een document ter zake is niet ingebracht), heeft het navolgende te gelden.
- Exploot van dagvaarding: € 97,72
- Griffierecht € 462,00
- Salaris gemachtigde: € 600,00 (2 x € 300,00).