ECLI:NL:RBLIM:2015:2640

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1984u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een omgevingsvergunning voor een Bed and Breakfast in Roggel op basis van de Beheersverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 april 2015 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor een Bed and Breakfast-voorziening in een woning te Roggel. Eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, dat een omgevingsvergunning had verleend aan de vergunninghoudster voor het exploiteren van een Bed and Breakfast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een aanvraag had ingediend voor het legaliseren van de Bed and Breakfast-voorziening, die was gericht op het bieden van overnachtingen en ontbijt, ondergeschikt aan de bestemming 'Wonen'. De rechtbank oordeelde dat de gehele woning, inclusief de garage, als hoofdgebouw moet worden aangemerkt, waardoor de oppervlakte van de Bed and Breakfast binnen de gestelde voorwaarden van de Beheersverordening blijft.

Eisers hebben aangevoerd dat de vergunning in strijd is met de Beheersverordening, omdat de maximale vloeroppervlakte voor de Bed and Breakfast-voorziening zou zijn overschreden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door verweerder gemaakte berekeningen correct zijn en dat de oppervlakte van de Bed and Breakfast-voorziening binnen de toegestane grenzen valt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van eisers, zoals privacy en overlast, voldoende zijn gewaarborgd door de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de vergunning blijft bestaan, maar dat de rechtbank de gemeente heeft opgedragen om het griffierecht van eisers te vergoeden en de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft benadrukt dat de Bed and Breakfast-voorziening moet voldoen aan de voorwaarden van de Beheersverordening en dat de belangen van de omwonenden in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 14/1984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2015 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2], te Roggel, eisers,

(gemachtigde: mr. C.A.A. Majoor),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: [naam ambtenaar 1] en [naam ambtenaar 2]).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te Roggel.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna te noemen: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het uitoefenen van een “Bed & breakfastvoorziening” in het pand [adres B&B] te Roggel.
Bij besluit van 20 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Namens eisers is hierop gereageerd.
Verweerder heeft vervolgens daarop gereageerd, gevolgd door een reactie namens eisers.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is eveneens verschenen, vergezeld door haar echtgenoot.

Overwegingen

1. Op 21 oktober 2013 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van een Bed & breakfastvoorziening op de bovenverdieping van de woning [adres B&B] te Roggel. Deze activiteit is gericht op het bieden van de mogelijkheid van overnachting en het serveren van ontbijt, zulks ondergeschikt aan de ter plaatse geldende bestemming “Wonen”.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, waarbij de gevraagde omgevingsvergunnning is verleend, gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat de activiteit gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, zulks ondergeschikt aan de bestemming “Wonen”. De ondergeschiktheid blijkt volgens verweerder uit het gebruik van circa 29% van het totale vloeroppervlak van 212 m² (woning zonder de garage). De oppervlakte van de Bed &breakfastvoorziening bedraagt namelijk 61,25 m².
3. De gemeenteraad van de gemeente Leudal heeft op 5 februari 2013, vooruitlopend op de actualisering van het bestemmingsplan voor de kern Roggel, de ‘Beheersverordening kern Roggel’ (hierna: de Beheersverordening) vastgesteld. Ingevolge het geldend bestemmingsplan “Roggel” ligt op het perceel de bestemming ‘Wonen’, waarbij sprake is van een hoofdzakelijke woonfunctie.
Ingevolge artikel 2.10 van de Beheersverordening wordt onder Bed & Breakfast verstaan: een voorziening zonder eigen kookgelegenheid, in een woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, aan maximaal 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Onder een Bed & breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
Ingevolge artikel 2.16 van de Beheersverordening wordt onder ‘Bijbehorend bouwwerk’ verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al of niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen.
Ingevolge artikel 2.36 van de Beheersverordening wordt onder ‘Hoofdgebouw’ verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel, gelet op de bestemming, door zijn functie, ligging, constructie of afmeting als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
Ingevolge artikel 3.5 van de Beheersverordening wordt de oppervlakte van een bouwwerk gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Ingevolge artikel 5.5 van de Beheersverordening kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in de in artikel 1.1 benoemde bestemmingsplannen ten behoeve van een Bed & breakfastvoorziening in een
(bedrijfs-)woning, met dien verstande dat:
de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
de Bed & breakfastvoorziening een maximumcapaciteit kent van ten hoogste 8 personen, met een maximum verblijfsduur van 6 weken;
bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
bedoeld gebruik geen belemmering voor de omliggende bedrijven mag opleveren;
het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer;
er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
de Bed & breakfastvoorziening dient in bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt, met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ten behoeve van een Bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn;
de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening, uitsluitend bij een woonfunctie wordt verleend.
4. Eisers hebben in beroep onder meer aangevoerd dat de in de Beheersverordening opgenomen afwijkingsmogelijkheid onverbindend dient te worden verklaard, omdat deze qua aard en omvang bij voorbaat ondeugdelijk is nu daarin volgens eisers geen heldere en objectief toetsbare criteria zijn opgenomen. Reeds op die grond kan verweerder van de afwijkingsmogelijkheid geen gebruik maken, aldus eisers.
5. Artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ken aan de raad de bevoegdheid toe om in gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, overeenkomstig het bestaand gebruik, het beheer van het gebied te regelen door een beheersverordening vast te stellen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.38, vierde lid, van de Wro kan bij de (beheers)verordening worden bepaald dat, met inachtneming van de bij de verordening te geven regels, bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij de verordening aan te geven regels. Van deze mogelijkheid heeft verweerder in het onderhavige geval gebruik gemaakt.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7100), is voor het, bij wijze van exceptieve toetsing, buiten toepassing laten van een planvoorschrift wegens strijd met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), slechts plaats indien een vrijstellingsbepaling een wijziging van het gebruik mogelijk maakt die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel indien die bepaling voorziet in een vrijstellingsmogelijkheid zonder enige beperking. In die uitspraak heeft de AbRS verder overwogen dat, nu wat de toepassingsmogelijkheden van de binnenplanse ontheffing, geregeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, betreft, ten opzichte van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid, geregeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO, geen wijziging is beoogd, door de lagere rechter terecht geen aanleiding is gezien anders te oordelen over de mogelijkheid om een planvoorschrift betreffende een binnenplanse ontheffing buiten toepassing te laten.
7. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat evenmin grond anders te oordelen over de mogelijkheid om een voorschrift in een beheersverordening betreffende een binnenplanse afwijking, gebaseerd op artikel 2.12 van de Wabo, buiten toepassing te laten.
8. Artikel 5.5 van de Beheersverordening geeft niet de mogelijkheid om het perceel een bestemming te geven, die ingevolge de doeleindenomschrijving van dat artikel niet is toegestaan. Na het verlenen van ontheffing ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening blijven de gronden bestemd voor woondoeleinden en het verlenen van de ontheffing leidt niet tot een planologische relevante wijziging van de bestemming. De bij de bepaling gegeven bevoegdheid is evenmin onbeperkt, aangezien diverse voorwaarden worden gesteld, waaraan moet worden voldaan, alvorens verweerder ontheffing kan verlenen. Verder is de mogelijkheid met het stellen van die voorwaarden voldoende objectief begrensd.
Deze beroepsgrond treft geen doel.
9. Eisers hebben in het beroepschrift verder aangevoerd dat ingevolge het bepaalde in artikel 5.5 van de Beheersverordening de maximale vloeroppervlakte die ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening mag worden gebruikt, 80 m² bedraagt. Die oppervlakte wordt in dit geval overschreden nu de eerste verdieping die geheel ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening zal worden gebruikt, al een oppervlakte van 81 m² heeft. Inclusief entree / vestibule op de begane grond bedraagt de totale oppervlakte circa 92 m² volgens eisers. Verder mag volgens de geldende Beheersverordening maximaal 30% van het vloeroppervlak ten behoeve van Bed & breakfastvoorziening in gebruik zijn, hetgeen volgens eisers niet het geval is. Eisers volgen verweerder niet in de uitgevoerde meting en berekening, omdat daarbij ongemotiveerd de oppervlakte van het balkon en de oppervlakte van de trap en het trapgat niet zijn meegeteld.
10. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat bij de bepaling van de oppervlaktes (alleen) de ruimtes dienen te worden gemeten die daadwerkelijk ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening worden gebruikt en dat daarbij dient te worden gemeten volgens de wijze van meten, zoals die in artikel 3.5 van de Beheersverordening is voorgeschreven. Ingevolge genoemd voorschrift worden buitenwerks gelegen ruimtes, zoals een balkon, niet meegerekend. De trap en het trapgat zijn algemene “verkeersruimtes” ten dienste van het gehele pand en deze staan derhalve niet exclusief ten dienste van de Bed & breakfast-voorziening. Na aftrek van de oppervlakte van het balkon en de verkeersruimtes van de totale oppervlakte van de bovenverdieping blijft de oppervlakte binnen de in de Beheersverordening gestelde maximale maatvoering.
11. Naar aanleiding van het verweerschrift hebben eisers bij brief van 9 oktober 2014 hun standpunt gehandhaafd dat het balkon inpandig is en uitsluitend ten dienste van de Bed & breakfastvoorziening staat. De gasten van de Bed & breakfastvoorziening hebben een eigen ingang en die komt direct uit op de vestibule en trap. De bewonersingang komt niet op de vestibule en de trap uit. Volgens eisers volgt hieruit dat zowel het balkon als de vestibule, de trap en het trapgat exclusief ten dienste staan van de gasten van de Bed & breakfast-voorziening en daarom in de berekening moeten worden meegenomen. Alleen de oppervlakte van de cv-ruimte hoeft niet te worden meegeteld, aldus eisers.
12. In een brief van 29 oktober 2014 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bij een Bed & breakfastvoorziening gaat om de activiteit “het verblijven” in een woning om te slapen en te ontbijten. Om die reden zijn alleen verblijfsruimten ten behoeve van die activiteit relevant. Technische ruimtes en verkeersruimtes, zoals een trap of trapgat zijn daarvan uitgezonderd. Deze behoren niet tot de verblijfsruimte. Bovendien ligt het trapgat niet op dezelfde verdieping, aldus verweerder. Bij de behandeling ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder onder meer erop gewezen dat de discussie over de oppervlakte overbodig wordt, indien de garage wordt meegerekend, zoals de bezwaaradviescommissie in het advies had aangegeven. Verder is ter zitting aangegeven dat een toiletruimte, badruimte en technische ruimte of verkeersruimte geen gebruiksruimtes zijn als bedoeld in het Bouwbesluit. Ten slotte heeft de gemachtigde becijferd dat, indien het balkon en de overkapping (op de begane grond) als ‘binnenwerks’ worden aangemerkt, aan de 30%-norm wordt voldaan.
13. Vergunninghoudster heeft er in dit verband (eveneens) op gewezen dat bij de oppervlakte van de woning alleen het hoofdgebouw in aanmerking is genomen. Wanneer de garage en aangebouwde bijgebouwen worden meegerekend, is de discussie over het balkon en het trapgat niet meer relevant.
14. Partijen verschillen van mening over de vraag of aan de in artikel 5.5, aanhef en onder j, van de Beheersverordening gestelde maatvoering is voldaan. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het door verweerder gemeten vloeroppervlak van de woning. De oppervlakte bedraagt 233,90 m² met en 212 m² zonder garage. Verweerders gemachtigde heeft bij de behandeling ter zitting het standpunt ingenomen dat bij de berekening van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw ook de garage meegerekend mag worden. Door eiser is de juistheid van dat standpunt bestreden onder verwijzing naar de inhoud van het bestreden besluit.
15. De rechtbank onderschrijft niet de juistheid van verweerders standpunt dat het balkon of buitenwerks is gelegen en/of niet als behorend tot het (gebruiksgebied) van de Bed & breakfastvoorziening dient te worden gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is het balkon niet buitenwerks gelegen en dient dit als exclusief tot de Bed & breakfastvoorziening behorend verblijfsgebied te worden aangemerkt. De in het bestreden besluit vermelde oppervlakte van de Bed & breakfastvoorziening van 61,25 m² is (mede) om die reden niet juist vastgesteld. Uitgaande van een oppervlakte van het hoofdgebouw van 212 m², zoals verweerder in het bestreden besluit heeft gedaan, en een oppervlakte van de Bed & breakfastvoorziening van 69,5 m² (81 m² (inclusief balkonruimte) minus 11,5 m²), wordt aan de 30%-norm (63,6 m²) niet voldaan. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet echter op grond van de navolgende overwegingen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
16. Zoals hiervoor vermeld, dient ingevolge artikel 2.36 van de Beheersverordening onder hoofdgebouw te worden verstaan een gebouw op een bouwperceel dat, gelet op de bestemming, door zijn functie, ligging, constructie of afmeting als het belangrijkste gebouw valt aan te merken. Onder bijbehorend bouwwerk wordt verstaan uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al of niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van overkappingen.
In het onderhavige geval dient de vraag te worden beantwoord of het deel van het gebouw, waarin de garage is gelegen als bijbehorend bouwwerk dan wel als onderdeel van het hoofdgebouw moet worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast op 6 april 2009 voor het volledige bouwplan een bouwvergunning is gevraagd, die door verweerder bij besluit van 11 juni 2009 is verleend. Uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening blijkt dat de garage geen uitbreiding van het hoofdgebouw is en ook niet anderszins als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in het bestemmingsplan kan worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (uitspraak van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3375 en recentelijk uitspraak van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:640) is splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat in beginsel niet mogelijk. Het bouwplan dient als één geheel te worden beschouwd. Een bouwplan kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden. In het onderhavige geval gaat de garage bouwkundig gezien op in de rest van de aanbouw, die onderdeel uitmaakt van de hoofdbouw en waarin de (primaire) woonbestemming is gerealiseerd. De rechtbank vindt tevens steun voor deze opvatting in de omstandigheid dat de definitie van hoofdgebouw, zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen, afwijkt van de definitie, zoals die sinds 1 oktober 2014 in artikel 1 van Bijlage II bij het Bor is opgenomen. In laatstgenoemde definitie is opgenomen dat een hoofdgebouw ook een deel van een gebouw kan zijn.
Uit het voorgaande volgt dat van het totale vloeroppervlak van 233,90 m² maximaal 30%, dat wil zeggen 70,17 m² ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de berekening van de oppervlakte die ten behoeve van de Bed & breakfastvoorziening in gebruik mag zijn, terecht de oppervlakte van de trap en het trapgat, alsmede van de cv-ruimte niet meegeteld nu deze ruimtes niet hoofdzakelijk in gebruik zijn ten behoeve van genoemde voorziening. De buitenwerks gemeten oppervlakte van de Bed & breakfastvoorziening bedraagt 9 x 9 m² = 81 m² (inclusief balkonruimte). De oppervlakte van trap(gat) en cv-ruimte is in totaal 11,50 m², zodat de in aanmerking te nemen oppervlakte 69,50 m² en derhalve minder dan 30% van het totale vloeroppervlak bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook aan de in artikel 5.5, aanhef en onder j, van de Beheersverordening gestelde maatvoering voldaan.
17. Op grond van voorgaande overwegingen staat het bepaalde in artikel 5.5, aanhef en onder j, van de Beheersverordening niet aan het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van de Bed & breakfastvoorziening in de weg. Eisers hebben aangevoerd dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning met hun belangen geen, althans onvoldoende rekening is gehouden. Doordat de gasten van de Bed & breakfast-voorziening vanuit hun slaapkamer, woonkamer en balkon inkijk in de tuin en de woning van eisers hebben, wordt hun privacy ernstig geschaad. Verder ervaren eisers overlast van bezoekers van de Bed & breakfastvoorziening, die voor hun woning parkeren.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de belangen van eisers voldoende rekening is gehouden. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is in het belang van de privacy van eisers als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden dat op de ramen ondoorzichtige folie moet worden aangebracht op een zodanige wijze dat direct zicht op de belendende percelen vanuit zithouding niet mogelijk is. Het zicht op de tuin van eisers is bovendien uitsluitend mogelijk vanaf de slaapkamers van de Bed & breakfastvoorziening. Vanaf het balkon aan de straatzijde is er nauwelijks zicht op het achterperceel van eisers. Parkeren is mogelijk op eigen terrein en op de openbare weg. Parkeren voor de deur van eisers is niet nodig, maar is ook niet verboden mits dit gebeurt conform de geldende verkeersregels.
19. Vergunninghoudster stelt zich op het standpunt dat uit foto’s blijkt dat er nauwelijks zicht is op de zijtuin en woonkamer van eisers. Bovendien is er een inkijkwering aanwezig. Parkeerdruk is ter plaatse niet aanwezig.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat aan de onder c, e, g en h van artikel 5.5 van de Beheersverordening gestelde voorwaarden is voldaan. Hetgeen eisers hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de Bed & breakfastvoorziening onevenredig afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of een zodanig verkeersaantrekkende werking heeft dat die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van verkeer. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder door gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid (anderszins) de belangen van eisers, waaronder hun privacybelang, dermate heeft veronachtzaamd dat hij niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder ter bescherming van de privacy een voorschrift aan de omgevingsvergunning heeft verbonden. Daarbij komt dat een bepaalde mate van inbreuk inherent is aan het gebruik van het bouwwerk zoals dat destijds is vergund. Die mogelijkheid is namelijk eveneens aanwezig bij een gebruik als woning. Er is verder voorzien in parkeermogelijkheden op het eigen terrein en gezien het kleinschalig karakter van de Bed & breakfastvoorziening bestaat geen grond voor oordeel dat de voorziening tot ontoelaatbare parkeerdruk op de omgeving zal leiden. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Eisers betogen dat verweerder volledig voorbijgaat aan het feit dat in strijd met de omgevingsvergunning op de eerste verdieping een kitchenette aanwezig is en er, zoals ook uit de website van Bed & breakfast de Beverhoek van vergunninghoudster blijkt, warme maaltijden worden geserveerd, hetgeen niet past bij een dergelijke gebruiksfunctie. Tevens voeren eisers aan dat vergunning is verleend voor een verblijf van maximaal 8 personen gedurende maximaal 6 weken, terwijl in de voorwaarden van de ontheffing staat dat de woonfunctie behouden dient te blijven. Doordat er in het pand van vergunninghouder maar 2 personen wonen, raakt de woonfunctie volgens eisers echter volledig ondergeschikt.
22. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is voorbijgegaan aan het feit dat op de eerste verdieping een kitchenette op de tekening bij de aanvraag is weergegeven. Er is echter géén keuken aanwezig op de eerste verdieping, omdat koken door gasten van de Bed & breakfastvoorziening in strijd is met de omschrijving in de Beheersverordening en het inmiddels vastgestelde bestemmingsplan “Kern Roggel”. Een eigen kookgelegenheid is niet toegestaan en ook niet aanwezig. Ten aanzien van het aanbieden van 3-gangen maaltijden onderschrijft verweerder (eveneens) het standpunt van eisers dat zulks niet past bij een Bed & breakfastvoorziening en ook niet is toegestaan. De informatie op de website dateert volgens verweerder uit 2010/2011 en momenteel worden geen warme maaltijden meer geserveerd. Indien zulks in de toekomst wel het geval zou zijn, dan zal daartegen handhavend moeten worden opgetreden, aldus verweerder. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat een maximum van 8 personen bij een Bed & breakfastvoorziening gebruikelijk is en als maximum in artikel 5.5 van de Beheersverordening is opgenomen. Hier is feitelijk sprake van twee slaapkamers met elk een tweepersoonsbed en eventueel de mogelijkheid tot bijplaatsing van een kinderbed. Hiermee zal het gestelde maximum in de praktijk niet worden gehaald.
23. Eisers betogen naar aanleiding van dat verweer dat uit het enkele feit dat niet meer op de website staat vermeld dat er (3-gangen) maaltijden kunnen worden geserveerd, niet volgt dat zulks nu niet meer gebeurt.
24. De rechtbank overweegt dat thans alleen de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning ter toetsing voorligt. De omgevingsvergunning staat de door eisers genoemde activiteiten niet toe. Indien in strijd met de omgevingsvergunning een kookgelegenheid zou worden gecreëerd of warme maaltijden zouden worden aangeboden, kan verweerder worden verzocht daartegen handhavend op te treden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
25. Eisers hebben aangevoerd dat zijdens verweerders gemeente sinds 2010 meermaals is aangegeven dat Bed & breakfast-activiteiten in deze villawijk niet zouden worden gelegaliseerd. Eisers betogen dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel handelt door nu een omgevingsvergunning voor deze activiteiten te verlenen.
26. Verweerder merkt dienaangaande op dat het niet uitgesloten is dat in het verleden op basis van het toen vigerend bestemmingsplan door de gemeente is verklaard dat deze activiteiten niet waren toegestaan. Sindsdien is het beleid en de regelgeving veranderd. Het ontwerpbestemmingsplan “Kern Roggel” heeft van 7 november tot en met 18 december 2013 ter inzage gelegen en verweerder wijst erop dat er door eisers geen zienswijzen zijn ingediend ten aanzien van de daarin opgenomen gelijkluidende afwijkingsmogelijkheid voor een Bed & breakfastvoorziening in de kern van Roggel, waaronder [straatnaam locatie B&B]. Inmiddels is dat bestemmingsplan door de raad van de gemeente Leudal op 15 april 2014 vastgesteld.
27. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat van juridisch relevante toezeggingen van het bevoegd gezag sprake is geweest, waaraan een in rechte te honoreren vertrouwen kan worden ontleend dat geen medewerking aan een Bed & breakfastvoorziening zou worden verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
28. Omdat uit rechtsoverweging 15 volgt dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank tevens dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 490,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
w.g. F. Timmers,
griffier
w.g. Seerden,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 april 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.