Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Vonnis van de kantonrechter van 15 juli 2015
[eiser]
De procedure
Het geschil
De beoordeling
eventuele verjaring van de rechtsvordering en de stuiting daarvan
de gestelde kennelijke onredelijkheid van de opzegging
- Al in de opzeggingsbrief van 11 juli 2013 kondigde Frijns aan de intentie te hebben haar opgezegde werknemers, althans [eiser], elders te (doen) herplaatsen.
- [eiser] heeft voorafgaand aan en na de opzegging van zijn overeenkomst al een maand of zes arbeid voor Frijns Plaatligger Produkties B.V. verricht.
- [eiser] erkent wel dat hem op 30 oktober 2013 ter (formele) bevestiging van een eerder gedane vagere toezegging door bedrijfsleider [naam bedrijfsleider] (in aanwezigheid van HR manager [naam HR manager], althans volgens de schriftelijke verklaring van de bedrijfsleider, prod.12 van de zijde van Frijns) de toezegging gedaan is dat hij ‘over drie maanden weer terug zou kunnen komen’, kennelijk ook in dezelfde functie en met (globaal) behoud van arbeidsvoorwaarden; [eiser] onderschrijft daarmee geheel, althans in overwegende mate de bewering van Frijns op dit onderdeel.
- Frijns maakt niet aannemelijk dat hij vervolgens zelf enig initiatief ontplooid heeft tot het gestand doen van deze toezegging, als het al zo is dat hij na 30 /31 oktober 2013 niets meer van Frijns vernam over deze baan en als het al zo is dat hem buiten rechte niet de conceptovereenkomst voorgelegd is die (met datering 1 februari 2014) als prod.7 aan het antwoord gehecht was.
- Dit aanbod is naar aanleiding van het uitbrengen van de dagvaarding bij brief van 21 mei 2014 door / namens Frijns (die liet weten verondersteld te hebben dat [eiser] geen belangstelling had omdat hij nimmer iets van zich liet horen) herhaald als ‘nog steeds geldend’ (de gemachtigde van Frijns heeft dit gehandhaafde aanbod bij brief van 24 juni 2014, ook weer gericht aan Verpoorts gemachtigde, herhaald).
- Onverschillig is of collega [naam collega], aan wie dit aanbod eveneens gedaan is, daarop ingegaan is (zoals Frijns beweert) of er in mei 2014 voor gekozen heeft ‘met vroegpensioen te gaan’ (zoals [eiser] aanvoert).
- Het in de procedure overgelegde concept contract kent een loon alsmede een functie identiek aan die voor [eiser] bij Frijns golden, terwijl ook de cao kleinmetaal geïncorporeerd wordt; wel is de voorgestelde overeenkomst beperkt tot de duur van zes maanden terwijl er ook een proeftijd van twee maanden in opgenomen is.
konvanwege de thuissituatie’.
van beide kanten, want ook Frijns (en niet alleen [eiser]) liet niets meer van zich horen
tot het moment dat [eiser] ging procederen.
ter voorkomingvan zulk processueel ageren, blijkt nergens uit. Sterker nog: zijn gemachtigde was genoodzaakt op de valreep de verjaring van een rechtsvordering ex art. 7:681 BW te stuiten aan het eind van de maand april 2014, het ultieme bewijs dat het tot dan toe niet nodig geoordeeld was Frijns formeel aan te spreken op nakoming van enige belofte dan wel anderszins een claim te formuleren. Uit de later in de procedure ingebrachte correspondentie blijkt dat pas de stuitingsbrief in combinatie met de twee weken later uitgebrachte dagvaarding enig debat tussen partijen op gang bracht, maar kennelijk (veel) te laat en bijgevolg vergeefs. Zelfs de bij brieven van 21 mei 2014 (van HR manager [naam HR manager] namens ‘Frijns Industrial Group’ en 24 juni 2014 (van de gemachtigde van Frijns) aan DAS Rechtsbijstand gedane mededelingen dat ‘het aanbod van 30 oktober 2013 nog steeds gold’, heeft [eiser] en zijn gemachtigde niet in de benen gebracht (anders dan dat op de laatste brief ruim een maand later geantwoord is dat het allemaal aan Frijns lag en dat [eiser] goede redenen had om op het te vage aanbod - dat overigens wel als ‘niet passend aangemerkt is - in het geheel niet in te gaan). De brief van 25 juli 2014 waarmee [eiser] de twee toenaderingspogingen van Frijns beantwoordde, vermeldde weliswaar de bereidheid tot overleg over ‘een deugdelijk, en meer belangrijk, een concreet, voorstel om deze kwestie in der minne te regelen’, maar zelfs daarvan is het kennelijk nooit gekomen. [eiser] rept gedurende deze hele procedure in ieder geval niet van door hem gedane suggesties tot tewerkstelling onder eventueel aan zijn eisen aangepaste condities, terwijl hij moest weten dat Frijns niet bereid was een voorstel tot een financieel compromis te doen (dus daar hoefde hij hoe dan ook niet op te wachten). Ondanks het feit dat de kantonrechter partijen welbewust ook na het uit concluderen van de zaak door aanhouding van het vonnis nog enige tijd gegund heeft om zelf tot een oplossing te komen, blijkt de impasse voortgeduurd te hebben en moet de knoop nu alsnog bij vonnis doorgehakt worden.
conclusie en daaruit voorvloeiende financiële gevolgen
de wettelijke rente
‘de buitengerechtelijke incassokosten’
afzonderlijke verklaring van recht ?
de proceskosten
De beslissing
€ 15 000,00 brutote voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2014 tot de datum van algehele voldoening, een en ander onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke specificatie.