Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2015 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
.De uitbreiding wordt middels een gang verbonden met het bestaande monumentale hoofdgebouw. Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaand kantoorgebouw dat in de huidige situatie een brutovloeroppervlakte van ca. 600m2 heeft en in de nieuwe situatie een brutovloeroppervlakte zal hebben van ca. 1140m2. Omdat door de uitbreiding van de kantoorruimte niet meer in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid op het bij het kantoor behorend perceel wordt die parkeervoorziening uitgebreid naar een aangrenzend perceel in het buitengebied eveneens in eigendom bij vergunninghouder. Op dit aangrenzend perceel worden minimaal 21 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het gaat om een perceel van ruim 50 meter lang en 10 meter breed.
bebouwingin het licht van de omvang daarvan en gezien de gebruiksmogelijkheden ter plaatse van die bebouwing op basis van het daar geldende bestemmingsplan [bestemmingsplan 1] en de structuur van de (lint)bebouwing op zichzelf kan worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling of niet - Tonnaer heeft aangegeven dat dat niet het geval is -, is de rechtbank van oordeel dat hiervan wel sprake is ten aanzien van het te realiseren
parkeerterreinin combinatie met de uitbreiding van de bebouwing, hetgeen volgens de rechtbank als één (samenhangend) project dient te worden bezien. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat zij met Tonnaer vindt dat er ter plaatse van dat parkeerterrein geen sprake is van een stedelijk gebied. Aan de opmerking van eiser dat Tonnaer adviseur is van de initiatiefnemer en daarom de objectiviteit van de beoordeling discutabel is gaat de rechtbank overigens voorbij, aangezien Tonnaer ook de ruimtelijke onderbouwing heeft opgesteld en gezien moet worden als een deskundige. Voorts kan er gezien de aard en omvang van het nieuwe ruimtebeslag dat met het parkeerterrein gepaard gaat in relatie tot de kantoorbebouwing en in het licht van de gebruiksmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan [bestemmingsplan 2] ook niet gesproken worden van een zodanig beperkte functiewijziging dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:653) en 22 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1224). In het licht hiervan heeft verweerder niet voldaan aan de vereisten die volgen uit artikel 3.6.1 van het Bro. Het feit dat er een landschappelijke inpassing heeft plaatsgevonden van het parkeerterrein alsmede dat er voldoende rekening is gehouden met de eventuele verstoring van de flora en fauna - wat daarvan ook zij - maakt dat niet anders. Deze beroepsgrond slaagt.
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op