ECLI:NL:RBLIM:2015:7225

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
4249196 AZ VERZ 15-148
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Athes groen B.V. en de werknemer [verweerder]. Het verzoek van de werkgever, Athes, was gebaseerd op bedrijfseconomische redenen, waarbij de werknemer sinds 10 maart 2015 arbeidsongeschikt was wegens ziekte. De kernvraag was of er bijzondere omstandigheden waren die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigden, ondanks de arbeidsongeschiktheid van de werknemer.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Athes in een kwetsbare bedrijfseconomische situatie verkeert, maar dat de belangen van de werknemer onvoldoende zijn meegewogen in het verzoek. De rechter oordeelde dat het opzegverbod bij arbeidsongeschiktheid van toepassing was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ontbinding rechtvaardigden. De kantonrechter heeft de werkgever erop gewezen dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer een belangrijke factor was in de beoordeling van het verzoek.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en Athes veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de werknemer, vastgesteld op € 400,00 voor het salaris van de gemachtigde. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het ontbinden van arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4249196 AZ VERZ 15-148
MD
Beschikking van de kantonrechter van 24 augustus 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Athes groen B.V.
statutair gevestigd te Nuth en kantoorhoudend te Schimmert
verzoekende partij
gemachtigde mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht
tegen
[verweerder]
wonend [woonplaats] aan de [adres]
verwerende partij
gemachtigde mr. T.F.J. Scheepers, procesjurist bij FNV te Weert
Partijen zullen hierna Athes respectievelijk [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 16;
- een verweerschrift;
- de ter zitting door Athes overgelegde aanvullende bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 18 augustus 2015.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat – als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken – het navolgende vast.
2.2.
Athes is een middelgroot hoveniersbedrijf dat zich bezighoudt met ontwerp, aanleg, renovatie, herinrichting en onderhoud van (particuliere) tuinen en (openbare) groenvoorzieningen. Athes doet dit op grond van onderhoudscontracten en eenmalige opdrachten. De periode maart tot en met september is hoogseizoen, oktober tot en met februari is laagseizoen. Bestuurders van Athes zijn [naam bestuurder 1] en [naam bestuurder 2] .
2.3.
[verweerder] , geboren op [geboortedag] 1979, is vanaf 1 maart 2010 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in dienst bij Athes in de functie van hovenier A, tegen een bruto maandloon van laatstelijk € 2.374,66 exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Op deze arbeidsovereenkomst is de cao voor het hoveniersbedrijf in Nederland van toepassing.
2.4.
Athes huurt een bedrijfsruimte aan De Steeg 16 te Schimmert, tegen een maandelijkse huurprijs van € 3.468,02 exclusief btw. Deze huurovereenkomst is inmiddels opgezegd tegen 31 december 2017.
2.5.
Eind 2014 heeft Athes afscheid genomen van diverse werknemers die krachtens arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur voor haar werkzaam waren. Ook van een uitzendkracht en een zzp’er werd afscheid genomen. Op dit moment zijn bij Athes tien personen werkzaam, de beide bestuurders niet meegerekend.
2.6.
De winst na belastingen bedroeg in 2011 € 44.402,00, in 2012 € 18.774,00 en in 2103 € 12.773,00. In 2014 leed Athes een verlies van € 52.208,00. Vanaf 2014 liep ook de werkvoorraad terug.
2.7.
Per januari 2015 is een vast onderhoudscontract met Royal Haskoning DHV Asset Management B.V. (hierna: DHV) weggevallen, waardoor Athes op jaarbasis € 311.627,30 aan omzet mist. Bij DHV kon de ‘afgelopen jaren’ voldoende incidenteel meerwerk gedurende de winterperiode worden gerealiseerd. Het vaste personeel werd hiervoor ingezet en met name dankzij DHV kon de rustigere winterperiode door Athes worden overbrugd. De komende winter zal dit werk wegvallen. Daarnaast vielen per januari 2015 ook onderhoudscontracten met HEEMwonen (goed voor een jaaromzet van € 24.520,94) en Maaiwerk (goed voor een jaaromzet van € 101.023,00) weg.
2.8.
[verweerder] is sinds 10 maart 2015 arbeidsongeschikt wegens ziekte.
2.9.
Eind juni 2015 heeft er een kapitaalinjectie van € 40.000,00 vanuit privé in Athes plaatsgevonden teneinde de liquiditeit van Athes te verbeteren. Ten tijde van de mondelinge behandeling is Athes in gesprek met diverse banken om extra krediet te verkrijgen.
2.10.
Op 29 juni 2015 heeft Athes aan het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomsten met zeven werknemers, die zich in hoofdzaak met hovenierswerkzaamheden bezighouden, op te zeggen. Van twee overige werknemers lopen de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur na de zomer van dit jaar af. Deze arbeidsovereenkomsten worden niet verlengd. [verweerder] is de enige werknemer van wie Athes aan de kantonrechter verzoekt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

3.Het geschil

3.1.
Athes verzoekt om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de eerst mogelijke datum te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] . Athes legt aan haar verzoek ten grondslag dat er sprake is van gewichtige redenen, bestaande in een verandering in de omstandigheden (te weten: bedrijfseconomische redenen). Voor de verdere uitwerking van de grondslag van het verzoek wordt verwezen naar de hiervoor weergegeven feiten, het verzoekschrift met bijlagen, de aanvullende bijlagen en de ter zitting gegeven toelichting.
3.2.
[verweerder] heeft zich ten aanzien van de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de bedrijfseconomische motieven daarvoor gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, vraagt [verweerder] om aan hem een in goede justitie vast te stellen vergoeding toe te kennen als suppletie op een sociale uitkering dan wel een elders te verdienen lager loon. Voor de verdere uitwerking wordt verwezen naar het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien het onderhavige verzoek op 30 juni 2015 ter griffie is ingediend, valt het niet onder de werking van de delen van de Wet werk en zekerheid (Wwz) die per 1 juli 2015 in werking zijn getreden. Mitsdien dient de kantonrechter op grond van het bepaalde in art. 7:685 BW zich ervan te vergewissen of het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met het bestaan van een opzegverbod. Wanneer dit het geval is, dient de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst geweigerd te worden, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen die een gewichtige reden voor ontbinding vormen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de zienswijze dat ten aanzien van een arbeidsongeschikte werknemer slechts ruimte is voor reflexwerking van het opzegverbod indien de ontbinding verzocht wordt wegens ziekte/arbeidsongeschiktheid, niet juist. Het opzegverbod van art. 7:670 lid 1 BW is een tijdens-verbod, dat ook geldt voor opzeggingen die geen verband houden met de ziekte. De strekking is onder meer de werknemer te vrijwaren van de psychische druk die een opzegging tijdens ziekte kan veroorzaken in relatie tot het gegeven dat de werknemer soms minder goed toegerust is om verweer te voeren tijdens ziekte. Het verbod komt daarnaast in ieder geval voort uit het besef dat een werknemer in die positie te kampen zal hebben met (extra) problemen bij het verwerven van andere arbeid in een periode waarin sprake is van fysieke en/of psychische belemmeringen in het functioneren.
4.2.
Nu [verweerder] op dit moment wegens ziekte arbeidsongeschikt is en in het onderhavige geval geen sprake is van een algehele bedrijfssluiting of sluiting van een onderdeel van de onderneming waar [verweerder] werkzaam is (in welk geval het opzegverbod niet geldt, art. 7:670b lid 2 BW), is er reden om onverkort het opzegverbod bij arbeidsongeschiktheid tijdens ziekte – via daaraan toe te kennen reflexwerking – als in beginsel onoverkomelijke belemmering aan te merken voor de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Beoordeeld dient dan ook te worden of er ten aanzien van [verweerder] sprake is van dusdanige bijzondere omstandigheden, dat deze – ondanks zijn arbeidsongeschiktheid – een ontbinding van de arbeidsovereenkomst van juist [verweerder] rechtvaardigen. Het vorenstaande geldt temeer, nu op grond van de delen van de Wwz die per 1 juli 2015 in werking zijn getreden, het UWV ingevolge art. 7 Regeling UWV ontslagprocedure – ook in het geval van een verzoek wegens bedrijfseconomische redenen – toetst of er sprake is van een opzegverbod als bedoeld in art. 7:670 eerste tot en met vierde en tiende lid, BW of een met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbaar opzegverbod in een ander wettelijk voorschrift. Indien uit het verzoek blijkt dat een dergelijk opzegverbod geldt, geeft het UWV geen toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, tenzij redelijkerwijs verwacht mag worden dat het opzegverbod binnen vier weken na de dag waarop het UWV beslist op het verzoek niet meer geldt.
4.3.
De kantonrechter heeft zich op basis van de door Athes gegeven informatie ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met een collectief ontslag als bedoeld in art. 3 van de Wet melding collectief ontslag (Wmco). Aan de getalsnorm van die wet is immers niet voldaan.
4.4.
Aan de werkgeefster komt een zekere mate van beleidsvrijheid toe ten aanzien van de bedrijfsvoering en de inrichting van haar organisatie. Dit betekent dat zij de beleidsmatige ruimte heeft om haar organisatie aan te passen aan de ontwikkelingen in de markt en dat dit tot gevolg kan hebben dat functies veranderen of zelfs komen te vervallen. Wel dient dit met de nodige zorg voor de betrokken werknemers gepaard te gaan.
4.5.
Uit de overgelegde bijlagen en de daarop gegeven toelichting is voldoende aannemelijk gemaakt dat de bedrijfseconomische situatie bij Athes noopt tot ingrijpen. Athes heeft de kantonrechter evenwel niet kunnen overtuigen dat daarbij de belangen van de werknemers, en [verweerder] in het bijzonder, voldoende zijn betrokken. Zo ontbreekt een evenwichtig / samenhangend reorganisatieplan dat inzicht verschaft in het perspectief waarop gekoerst wordt ten aanzien van zowel de hoeveelheid voorhanden werk als de omvang en samenstelling van het personeelsbestand nadat de reorganisatie doorgevoerd zal zijn. Gelet op de ontslagaanvragen bij het UWV en het onderhavige verzoek, wenst Athes
allearbeidsovereenkomsten van werknemers die zich bezighouden met de kerntaken van haar bedrijf – het hovenierswerk – te beëindigen. Athes heeft ter zitting gesteld dat het de bedoeling is dat (ervan uitgaand dat die arbeidsovereenkomsten ook kunnen worden beëindigd) de beide bestuurders ‘de schoffel’ weer ter hand gaan nemen. Gelet op de omvang van de onderhoudscontracten waarvoor Athes zich in 2016 heeft ingeschreven (verwezen wordt naar bijlage 11), is die stelling volstrekt onaannemelijk. Zelfs indien slechts één of enkele van de in die bijlage vermelde offertes aan Athes wordt / worden gegund, zijn die projecten dermate omvangrijk dat die onmogelijk door de twee bestuurders zelf naast hun andere taken kunnen worden verricht. Ook anderszins heeft Athes desgevraagd geen nadere toelichting gegeven op de wijze waarop zij denkt na de beoogde personeelsreductie haar hoveniersbedrijf te blijven uitoefenen (uitzendkrachten?, zzp’ers?).
4.6.
Voorts begrijpt de kantonrechter dat met DHV in januari 2015 een (zeer) grote klant van Athes is weggevallen waarmee een meerjarig onderhoudscontract was aangegaan. Bij DHV kon Athes in de winterperiode voldoende omzet genereren om de rustigere winterperiode door te komen. Athes heeft echter onvoldoende toegelicht hoe zij – in de periode vóórdat dit onderhoudscontract met DHV was aangegaan – de winterperiode doorkwam. Iedere winter is immers naar de aard van het hoveniersbedrijf een slappere periode waarin minder omzet wordt gegenereerd. Desalniettemin heeft Athes in het verleden ook die rustigere periode kunnen overbruggen. Of daarbij het vooralsnog in stand gebleven art. 8 lid 3 BBA een rol zou kunnen spelen, is blijkbaar door Athes niet eens onderzocht.
4.7.
Weliswaar heeft Athes ter zitting onweersproken gesteld dat zij bij diverse banken plannen heeft ingediend (die overigens ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet tot het beoogde resultaat hebben geleid), maar die plannen zijn niet in deze procedure in het geding gebracht. Athes heeft ter zitting volstaan met een uiterst summiere mondelinge toelichting op de wijze waarop zij in de toekomst nieuwe klanten wil gaan verwerven en hoe zij gaat proberen om voor de winterperiode minder afhankelijk van één grote opdrachtgever te worden. Bovendien was ten tijde van de mondelinge behandeling onbekend of wellicht een van de door Athes aangezochte banken bereid is extra krediet aan haar te verschaffen.
4.8.
[verweerder] is sinds maart 2015 arbeidsongeschikt wegens ziekte. Naar het zich, gelet op hetgeen daarover door [verweerder] ter zitting is toegelicht, laat aanzien, zal die arbeidsongeschiktheid van [verweerder] nog aanzienlijke tijd voortduren. Het is maar de vraag of [verweerder] überhaupt ooit nog als hovenier kan terugkeren. Niet gesteld is dat Athes het risico van loondoorbetaling bij ziekte heeft verzekerd. De loonkosten van [verweerder] lopen door, zonder dat daar een arbeidsprestatie tegenover staat. Alhoewel aannemelijk is dat Athes in een kwetsbare bedrijfseconomische situatie verkeert, kan niet worden uitgesloten dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] wegens ziekte uiteindelijk mede bepalend geweest is voor het verzoek tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Dit geldt temeer nu het UWV
– zoals hiervoor reeds is aangehaald – op grond van de per 1 juli 2015 in werking getreden delen van de Wwz vanwege het geldende opzegverbod aan Athes op dit moment geen toestemming zou hebben verleend om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen.
4.9.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen dient te worden.
4.10.
Athes zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. Die kosten worden aan de zijde van [verweerder] bepaald op een bedrag van € 400,00 aan salaris voor zijn gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Wijst het verzoek af.
5.2.
Veroordeelt Athes tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] bepaald op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.