ECLI:NL:RBLIM:2015:9287

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2956u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake verbeurde dwangsommen en verjaringstermijn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, een niet nader genoemde partij, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om de verjaringstermijn te stuiten of te verlengen, in het kader van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuth. Dit besluit betrof de invordering van dwangsommen die zouden zijn verbeurd wegens het niet volledig voldoen aan een last onder dwangsom met betrekking tot de illegale exploitatie van een zuivelfabriek. De verzoeker stelde dat er nog drie silo's aanwezig waren, waardoor niet aan de opgelegde lasten was voldaan.

De voorzieningenrechter overwoog dat, indien de verjaringstermijn op 15 oktober 2015 zou verstrijken, het procesbelang van het bezwaar zou vervallen. De rechter oordeelde dat er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het niet vaststond of dwangsommen daadwerkelijk waren verbeurd. De voorzieningenrechter verleende uitstel van betaling voor de mogelijk verschuldigde dwangsommen en bepaalde dat de verjaringstermijn werd verlengd zolang de voorlopige voorziening van kracht was. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor een partij om een voorlopige voorziening te verzoeken ter voorkoming van verjaring van invorderingsbevoegdheden, en de voorwaarden waaronder de voorzieningenrechter kan oordelen zonder dat partijen ter zitting verschijnen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/2956
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuth, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.M.M. Peeters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] , te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. H.H.B. Lamers).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2013 heeft verweerder aan derde-partij twee lasten onder dwangsom opgelegd, waarvan de begunstigingstermijnen nadien zijn verlengd tot 15 oktober 2014. De lasten betroffen de illegale exploitatie van een zuivelfabriek.
Verweerder heeft na controle op 9 december 2014 geconcludeerd dat aan de opgelegde lasten is voldaan. Verzoeker heeft bij brief van 8 mei 2015 aan verweerder te kennen gegeven dat zijns inziens niet geheel aan de lasten is voldaan omdat nog drie silo’s aanwezig zijn, en gevraagd om tot invordering van de naar zijn mening verbeurde dwangsommen over te gaan. Bij besluit van 9 juni 2015 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Verzoeker heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Dat bezwaar zal op 19 oktober 2015 door de bezwaarschriftencommissie worden behandeld.
Verzoeker heeft bij brief van 28 september 2015 aan verweerder verzocht om over te gaan tot stuiting of verlenging van de verjaringstermijn die zijns inziens op 15 oktober 2015 zou aflopen. Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Verzoeker heeft daar bij verweerder bezwaar tegen gemaakt.
Op 7 oktober 2015 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat de bevoegdheid tot invordering zal zijn verjaard op het moment dat er in de bodemzaak uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1.Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.Ingevolge artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Nu er in dit geval, zoals uit het hierna overwogene blijkt, belang bij is dat uitspraak wordt gedaan vóór 15 oktober 2015 en partijen de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunten schriftelijk naar voren te brengen, acht de voorzieningenrechter het aangewezen om aan deze bepaling toepassing te geven.
3.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.Ingevolge artikel 5:35 van de Awb verjaart, in afwijking van artikel 4:104, de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
Ingevolge artikel 5:37, tweede lid, van de Awb, geeft het bestuursorgaan een beschikking omtrent de invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.
Ingevolge artikel 4:106 van de Awb kan de verjaring worden gestuit door een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, een beschikking tot verrekening of een dwangbevel dan wel een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
Ingevolge artikel 4:111, eerste lid, van de Awb wordt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.
5.De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen verweerders besluit om niet over te gaan tot het invorderen van dwangsommen en dat daarbij in geschil is of al dan niet volledig uitvoering is gegeven aan de opgelegde lasten. Indien als gevolg van het bezwaar of eventueel beroep komt vast te staan dat derde-partij de lasten niet volledig heeft uitgevoerd, volgt daaruit tevens dat -naar achteraf blijkt- vanaf
15 oktober 2014 dwangsommen zijn verbeurd en dat de bevoegdheid tot invorderen in dat geval op 15 oktober 2015 door verjaring vervalt. Derhalve zal het procesbelang van het bezwaar vervallen en die procedure zinledig worden, indien de beslissing daarop niet voor 15 oktober 2015 wordt genomen.
6.Anders dan verweerder en derde-partij, leidt de voorzieningenrechter uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2626) en met name rechtsoverweging 3 daarvan, af dat degene die in bezwaar en beroep opkomt tegen de weigering om tot invordering over te gaan, het bestuursorgaan kan verzoeken om de verjaringstermijn te stuiten of te verlengen en dat bij afwijzing van zo’n verzoek de voorzieningenrechter kan worden benaderd ter voorkoming van het vervallen van procesbelang door verjaring. Dat de overweging van de Afdeling betrekking heeft op de situatie dat niet in geschil is dat dwangsommen zijn verbeurd, leidt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat in een geval als het thans voorliggende de weg naar het treffen van een voorlopige voorziening is afgesloten. Immers ook in dit geval maakt het intreden van verjaring een bezwaar of beroep tegen de weigering om in te vorderen illusoir en dreigt dus een onomkeerbare situatie. Dat zou anders kunnen zijn als het procesbelang bij het bezwaar of beroep tegen de weigering in te vorderen om een andere reden dan verjaring reeds is vervallen. Dat de in geschil zijnde silo’s, zoals derde-partij heeft gesteld, inmiddels verkocht zijn en binnenkort zullen worden verwijderd, acht de voorzieningenrechter onvoldoende reden om te concluderen dat op dit moment geen procesbelang meer bij dat bezwaar bestaat. Op het betoog van verweerder en derde partij dat het bezwaar inhoudelijk geen kans van slagen heeft, zal de voorzieningenrechter niet ingaan, mede omdat derde-partij, in geval zijn en verweerders verwachting van de afloop van het bezwaar uitkomt, niet wordt benadeeld als de verjaring niet op 15 oktober 2015 intreedt.
7.Gelet op het voorgaande is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Nu in verband met het aanhangige bezwaar niet vaststaat of dwangsommen zijn verbeurd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aanmanen tot betaling niet aan de orde kan zijn, zodat ook geen sprake kan zijn van stuiting van de verjaring. Wel acht de voorzieningenrechter het aangewezen om te bepalen dat de derde-partij ingaande de dagtekening van deze uitspraak uitstel van betaling heeft voor mogelijk verschuldigde dwangsommen ter zake van de hem opgelegde lasten. Uit een redelijke uitleg van artikel 4:111, eerste lid, van de Awb volgt dat de verjaringstermijn daardoor wordt verlengd zolang die voorlopige voorziening van kracht is. De voorlopige voorziening geldt, gelet op artikel 8:85, van de Awb, uiterlijk tot de rechtbank uitspraak heeft gedaan in een eventueel beroep tegen de door verweerder te nemen beslissing op het bezwaar tegen verweerders besluit van 6 oktober 2015. Het is in dat geval ter beoordeling van de rechtbank in de bodemzaak of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te verlengen.
8.Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat derde-partij [naam derde-partij] uitstel van betaling heeft voor mogelijk verbeurde dwangsommen ter zake van de bij besluit van 29 januari 2013 opgelegde lasten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167, --- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2015.
w.g. J.N. Buddeke
griffier
w.g. T.M. Schelfhout,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 oktober 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.